Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

BLOEMLEZINGEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS

door P. Vermeer, Epe

De hoofdstukken 16-18 uit boek I speken over de voorzienigheid van God. Met dit onderwerp sluit Calvijn het eerste boek van de Institutie af. De bijbelse leer van Gods voorzienigheid laat zien dat God Zijn schepping na haar ontstaan niet aan haar lot overliet. Op allerlei wijze is God namelijk bezig om haar in stand te houden:

'Voorts, het zou wel wat al te kil en bekrompen zijn als we God zouden maken tot een Schepper voor een kort moment, die Zijn werk in één keer tot stand had gebracht. Hierin moeten wij vooral van de goddeloze mensen verschillen dat de aanwezigheid van de kracht van God ons evenzeer in het voortdurend bestaan van de wereld als in haar eerste ontstaan tegenschittert. Want al worden ook de harten van de goddeloze mensen alleen al door het aanschouwen van aarde en hemel gedwongen zich tot de Schepper te verheffen, zo heeft toch het geloof zijn eigen, bijzondere manier om God de voUe lof voor de schepping toe te brengen. Daarop ziet het woord van de apostel, dat we eerder aangehaald hebben (Hebr. 11:3), dat wij slechts door het geloof verstaan dat de ^vereld door het woord van God is toebereid.Want als wij niet opstijgen tot Zijn voorzienigheid, begrijpen wij niet naar behoren wat het betekent dat God de Schepper is hoezeer wij het ook met ons verstand schijnen te vatten en met onze tong schijnen te behjden.'

Het geloof heeft tot taak dieper in de voorzienigheid van God door te dringen. Het moet verstaan dat God én geschapen heeft én het geschapene ook ieder ogenblik bestuurt en onderhoudt. Hij zorgt zelfs voor de musjes. Heel de schepping is op God aangewezen en van Hem afhankelijk. Tegenover toeval of fortuin en allerlei toevalligheden stelt de Schrift daarom de voorzienigheid van God. Dat Schriftgetuigenis staat intussen wel haaks op wat men in het algemeen gelooft:

'Indien iemand in handen van rovers valt of temidden van wilde dieren terecht komt, indien hij door een plotseling opgestoken wind schipbreuk lijdt op zee, indien hij bedolven wordt onder een instortend huis of onder een omvallende boom terecht komt, indien een ander die door de wildernis dwaalt uitkomst vindt voor zijn gebrek, of, wanneer hij rondzwalkt op de golven, de haven bereikt of op wonderlijke wijze op een haarbreed aan de dood ontkomt, dan zal het vleselijke verstand al deze ondervindingen, zowel de voorspoedige als de tegenspoedige, aan het toeval toeschrijven. Wie echter onderwezen is door de mond van Christus (Matth. 10:30) dat alle haren van zijn hoofd zijn geteld zal de oorzaak verder zoeken en voor vast houden dat alle denkbare gebeurtenissen door de verborgen raad van God bestuurd worden.'

Zelfs over de levenloze dingen vallen gaat de voorzienigheid van God. God maakt aanspraak op een almacht die overal werkzaam is en wil dat wij die in Hem erkennen. De gelovigen zijn dus niet van een of ander grillig toeval afhankelijk, maar ontvangen voorspoed en tegenspoed uit de hand van God. Kernachtig brengt Calvijn de voorzienigheid van God als volgt onder woorden: 'De lezers moeten dus in de eerste plaats vasthouden dat voorzienigheid genoemd wordt, niet dat God uit de hemel werkeloos aanschouwt wat op aarde gebeurt, maar dat Hij, als het ware het roer vasthoudend, alle gebeurtenissen bestuurt.'

Calvijn keert zich hier tegen hen die het bestuur over de dingen tussen God en mens willen verdelen: voor God de algemene bestuurstaak om te zorgen dat de schepping als zodanig in stand blijft, voor de mens de bijzondere bestuurstaak waarbij hij besluiten kan nemen naar eigen inzicht en goedvinden onafhankelijk van God. Wie zich echter op dit standpunt stelt ontneemt aan God de hoofdzaak: dat Hij door Zijn onbegrijpelijke wijsheid aUes(!) bestuurt en beschikt tot het door Hem bepaalde doel. Gods voorzienigheid is zowel algemeen als bijzonder.Wolken, winden en golven, het voortbrengen van kinderen en het kinderloos blijven, het vrucht voortbrengen van de aarde, alles, alles ligt onder de voorzienigheid van God. Het gaat hierbij om een leer die niets van doen heeft met het kille, onvermurwbare noodlot van de heidenen. Het is een leer die haar heerlijke glans en diepe troost ontleent aan Gods vaderlijke zorg over alles wat Hij geschapen heeft. Dat neemt niet weg dat deze voor ons zo troostvolle leer ons begrip ver te boven gaat. Calvijn is zich daar diep van bewust. Hoezeer ook alles naar Gods vaste raad wordt bestuurd en beschikt, voor óns is het vaak toch toevallig. Waarom iets gebeurt houdt God immers meestal voor ons verborgen. Het komt ons daarom als toevallig voor. Calvijn geeft het volgende voorbeeld:

'Neem bijvoorbeeld een koopman die een bos is binnengetrokken met een gezelschap van vertrouwde mensen en die onvoorzichtig van z'n makkers afdwaalt en zo door het dwalen in een rovershol terecht komt, in handen van moordenaars valt en gedood wordt. Zijn dood was niet slechts door Gods oog voorzien, maar ook door Zijn besluit vastgesteld. Want er staat niet dat Hij van te voren gezien heeft hoe ver ieders leven zich zou uitstrekken, maar dat Hij grenzen bepaald en vastgesteld heeft die men niet zal kunnen overgaan (Job 14:5). Maar toch voorzover het begrip van ons verstand gaat schijnt in het voorbeeld van zo even alles toevallig. Wat zal een christen hiervan denken? Hij zal overwegen dat al wat bij een dergelijke dood plaats heeft gevonden in zijn aard toevallig is. Inderdaad. Maar hij zal er niet aan twijfelen dat de voorzienigheid van God de opperste leiding gehad heeft om de fortuin tot haar doel te voeren. Evenzo staat het met wat in de toekomst gebeuren zal.'

Ons past bescheidenheid tegenover onze Maker. Hij heeft aUes in Zijn hand en macht. Dat is intussen wel de taal van het geloof. Geloof houdt zich aan het Woord. De voorzienigheid van God ontslaat de mens niet van zijn verantwoordelijkheid. Hij is name- Hjk niet een speelbal van Gods voorzienigheid maar geroepen om voor Gods aangezicht te leven en te handelen. En dus moet hij trouw en ijverig de middelen gebruiken die God hem heeft gegeven. Ongetwijfeld gebruikt God ook de boosheid van mensen om Zijn plannen te verwezenlijken. Toch ontslaat hen dat niet van schuld en het maakt God ook in geen enkel opzicht mede verantwoordelijk voor hun werken. Onze menselijke denkmogelijkheden hebben hier intussen wel hun grens bereikt. Over blijft een eerbiedig buigen voor wat God in Zijn Woord ons zegt. Wat God doet en wat de mens doet liggen dus wonderHjk en vaak ondoorgrondelijk met elkaar verstrengeld. Het goddelijke en menselijke zijn nauw op elkaar betrokken en met elkaar verweven, maar het onderscheid en de grens tussen beide zijn en blijven heel wezenlijk.

Deze (bijbelse) leer van de voorzienigheid van God is voor de gelovigen een bron van bemoediging en troost. Calvijn zegt daarover:

'Hierin echter openbaart zich het onwaardeerbare geluk van een vroom gemoed. Ontelbaar zijn de rampen die het menselijke leven belagen en die met even zovele doden dreigen. Om bij onszelf te blijven: omdat het lichaam een vergaderplaats is van duizend ziektenja de oorzaken van de ziekten in zich besloten houdt en koestert, kan de mens zich niet bewegen of hij draagt vele gedaanten van zijn verderf met zich en leidt een leven dat in zekere zin met de dood verbonden is. (...) Bestijg een schip: u bent één schrede van de dood verwijderd. Zit te paard: met het uitlijden van één poot komt uw leven in gevaar. Wandel door de straten van de stad: zoveel pannen als er op de daken zijn, aan evenveel gevaren bent u blootgesteld. (...) Moet de mens temidden van deze vreeswekkende dingen niet allereUendigst zijn, daar hij in het leven als een half dode angstig en beklemd ademt even alsof er voortdurend een zwaard dreigend boven zijn hals hing? (..) Wanneer echter het licht van de voorzienigheid van God eenmaal de vrome mens toe heeft gestraald, dan wordt hij niet alleen van de uiterste angst en van de vrees waardoor hij tevoren gedrukt werd, maar van elke zorg verlicht en bevrijd. Want zoals hij terecht huivert voor de fortuin, zo durft hij zich onbekommerd aan God toevertrouwen.'

Zo kan het inderdaad voor Gods kind verder, want z'n hemelse Vader zorgt en doet al wat Hem behaagt. Hij leeft onder het troostende licht van Gods voorzienigheid, op weg naar het land waar God alles in allen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's