Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de 'Institutie'  van Johannes Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

BLOEMLEZINGEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS

door P. Vermeer, Wilsum

We maken nu een begin met boek II uit de Institutie. Dit tweede deel van Calvijns levenswerk gaat over de kennis van God, nu als Verlosser in Christus. In hoofdstuk I gaat Calvijn in op de val van Adam en de gevolgen daarvan voor heel Adams geslacht. Dat roept om zelfkennis!

'Niet zonder reden is door een oud spreekwoord altijd de mens zo sterk zelfkennis aanbevolen. Want als het voor schandelijk wordt gehouden indien men niet weet de dingen die tot het menselijk leven behoren, dan is nog veel schandelijker wanneer we onszelf niet kennen. Want daardoor gebeurt het dat wij bij het nemen van een besluit over één of andere nodige zaak ons jammerlijk vergissen,

ja zelfs verblind zijn. Maar hoe nuttiger de lering is, des te naarstiger moeten we erop letten dat we haar niet verkeerd gebruiken. Dat is, zoals we zien, sommige wijsgeren overkomen. Want wanneer die de mens vermanen om zichzelf te kennen, vermelden ze daarbij tevens het doel, namelijk om niet onkundig te zijn van z'n eigen waardigheid en voortreffelijkheid. En zij willen niet dat hij iets anders in zich waarneemt dan dingen waardoor hij van ijdel vertrouwen opzwelt en zich opblaast van trots. Onze zelfkennis is echter in de eerste plaats daarin gelegen dat wij, bij het nagaan van wat ons bij de schepping geschonken is en hoe goedertieren God Zijn genade jegens ons laat voortduren, weten hoe groot de voortreffelijkheid van onze natuur zou zijn als zij ongeschonden was gebleven. Tegelijk moeten we bedenken dat er niets van onszelf in ons is, maar dat wij uit genade hebben al wat God ons geschonken heeft, opdat we altijd van Hem afhankelijk zouden zijn. Vervolgens moet ons voor de geest komen hoe jammerlijk onze toestand is na de val van Adam. Het besef daarvan, daar alle onze roem en zelfvertrouwen is gefnuikt, moet ons met schaamte bedekken en zo waarlijk verootmoedigen. Want God heeft ons in het begin naar Zijn beeld gevormd om onze gemoederen op te wekken te streven naar deugd en de overdenking van het eeuwige leven. Wij moeten daarom - opdat door onze laksheid de zo grote adel van onze afkomst die ons van de redeloze dieren onderscheidt niet bedolven wordt - weten dat we met rede en verstand begaafd zijn, opdat we door een heilig en eerbaar leven te leiden naar het voorgestelde doel van een gelukzalige onsterfelijkheid streven.

Verder kan die eerste waardigheid ons niet voor de geest komen, of spoedig vertoont zich aan de andere zijde het droevige schouwspel van onze afzichtelijkheid en schande, waarin wij verkeren sinds •wij in de persoon van de eerste mens van onze oorsprong zijn afgevallen.

En daaruit ontstaat een afkeer van en een mishagen in onszelf en een ware ootmoed. Een nieuwe ijver wordt aangewakkerd om God te zoeken, in Wie ieder die goederen moge terug krijgen die ons geheel en al ontbreken.'

Dat we onszelf zo moeten onderzoeken heeft Calvijn gelezen in de Heilige Schrift. Door haar leren wij onze armoede kennen. Zij geeft de doodssteek aan al ons zelfvertrouwen en onze zelfverheffing, waaraan wij zo gemakkelijk ten prooi vallen wanneer we alleen op ons verstand vertrouwen. De Schrift helpt ons uit de stoutmoedige droom dat we in eigen kracht de zonden kunnen bestrijden en te boven komen:

'Maar wie zichzelf beziet en onderzoekt naar de richtlijn van Gods oordeel vindt niets dat zijn ziel tot een goed vertrouwen zou kunnen opbeuren. Hoe dieper hij in zijn zelfonderzoek gaat, des te meer wordt hij terneer geslagen. Totdat hij, van alle vertrouwen geheel en al ontdaan, niets aan zichzelf overlaat waarnaar hij zijn leven kan richten.'

Een mens die zichzelf leert zien zoals God hem ziet houdt niets anders dan zonde en schuld over. Hij schrikt van zichzelf vanwege z'n diepe verdorvenheid voor God. Maar dat mag er niet toe leiden onze eerste adeldom dan maar te vergeten. Integendeel. Onze zelfkennis heeft een dubbele bedoeling: allereerst moeten we bedenken dat God ons schiep voor het dienen van Hem, en vervolgens overdenken dat we geen vermogens meer hebben om God nog werkelijk te dienen. Adams zonde heeft diep ingegrepen en is als verfoeilijke misdaad door God streng gestraft. Calvijn ziet deze zonde als ongehoorzaamheid aan het gebod dat God aan Adam had gegeven om z'n geloof te beproeven en te oefenen. Adam week af van de waarheid van Gods Woord en gaf zich over aan de leugen. Dat bracht hem tot de overtreding van Gods gebod. Ongeloof is de wortel van de afval. Uit deze eerste zonde vloeien alle andere voort. Met instemming noemt Calvijn hier Bernardus van Clairvaux. Deze zegt ergens heel treffend, dat de deur van de zaligheid voor ons geopend wordt wanneer wij nu het Evangelie met onze oren ontvangen. Evenals door diezelfde vensters de dood is toegelaten toen ze voor Satan openstonden! Adam zondigde echter niet voor zichzelf alleen, zijn nageslacht nam hij in zijn val in de zonde mee:

'Nadat dus in hem het hemelse beeld verduisterd is, heeft hij niet alleen deze straf gedragen dat in de plaats van de wijsheid, macht, heiligheid, waarheid, rechtvaardigheid, waarmee hij versierd was ge\veest, gruwelijke en verderfelijke eigenschappen kwamen, namelijk blindheid, onmacht, onreinheid, ijdelheid en ongerechtigheid, maar ook heeft hij zijn nageslacht in dezelfde ellendigheden verwikkeld en gedompeld. Dit is de erfelijke verdorvenheid, die de ouden erfzonde noemden, waarbij ze onder het woord zonde verstonden de misvorming van de natuur die tevoren goed en zuiver was.'

Calvijn weet dat over de erfzonde heel wat strijd is gevoerd. Want hoe kunnen vanwege de schuld van één allen schuldig worden en hoe kan de zonde zo gemeenschappelijk worden? Tegen deze leer trad bijvoorbeeld een Pelagius in het strijdperk. Toch leert de Schrift heel duidelijk dat wij van de moederschoot een ingeboren verdorvenheid meebrengen. Denk maar aan wat David belijdt in Psalm 51 : 7. Wij stammen allen uit onrein zaad en worden geboren, verontreinigd door de besmetting der zonde. Een onreine kan geen reine voortbrengen. De onreinheid van ouders gaat zo op de kinderen over, dat allen, niet één uitgezonderd, in hun oorsprong besmet zijn. Het begin van deze bevlekking kan men slechts vinden door terug te gaan tot de eerste vader van allen: Adam. Daar ligt de bron. De zonde van Adam wordt niet door navolging voortgeplant, zoals de Pelagianen wilden, maar door vererving. Calvijn komt tot de volgende omschrijving van de erfzonde, ook wel oorsprongszonde genoemd:

'De erfzonde dan schijnt te zijn een erfelijke slechtheid en verdorvenheid van onze natuur, die in alle delen van de ziel verspreid is. Zij maakt ons in de eerste plaats schuldig aan Gods toorn, en brengt verder in ons ook de werken voort welke de Schrift de werken van het vlees noemt (Gal. 5:19). (...) Daarom zijn ook de kleine kinderen, doordat ze hun eigen verdoemenis van de moederschoot meebrengen, niet door de zonde van een ander maar door die van henzelf schuldig. Want hoewel ze de vruchten van hun ongerechtigheid nog niet hebben voortgebracht dragen zij toch het zaad daarvan in zich, ja hun hele natuur is zelfs een soort zaad van de zonde. Daarom moet ze wel hatelijk en verfoeilijk zijn voor God. Daaruit volgt dat zij voor God in eigenlijke zin voor zonde gerekend wordt, omdat er geen staat van beschuldiging zou zijn zonder schuld.'

Dat dit ook voor Calvijn een moeilijk terrein is proeft men aan heel zijn exposé. Diepe vragen kunnen hier in het mensenhart woelen en zo gemakkehjk legt men de schuld bij God. Het was daarom een wijs woord van de Prediker: "Alleenlijk ziet, dit heb ik gevon­ den, dat God de mens recht gemaakt heeft, maar zij hebben veel vonden gezocht' (Pred. 7: 29). Een woord om rust bij te vinden. Wat voor ons nu nog duister is, komt straks in het volle licht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Lezen in de 'Institutie'  van Johannes Calvijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's