Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Apostolische Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Apostolische Geloofsbelijdenis

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOFSLEER

Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren, uit de maagd Maria (Artikel 3, vervolg)

In onze eerste bijdrage over Artikel 3 van het Apostolicum hebben we aandacht gegeven aan het Schriftbewijs voor dit zo belangrijke artikel. Ook wezen we op het opkomen van kritiek tegen dit artikel uit de Apostolische Geloofsbelijdenis. De ene, algemene, christelijke en apostolische Kerk der eeuwen heeft in dit artikel echter steeds weer de echo van het onfeilbare Schriftgetuigenis gehoord. Aan de klem van dit geloofsartikel kan men zich alleen onttrekken door het evangelie te schenden. Metterdaad hebben velen dat laatste gedaan en gedeelten als Mattheüs 1 en Lucas 1 uit het evangelie 'weggesneden' met het mes van de Schriftkritiek. Daarmee hebben ze zich zonder twijfel buiten de kring van de belijders van het christelijk geloof geplaatst.

In deze bijdrage gaat het over de twee naturen van Christus. Veel is daarover in de christelijke kerk te doen geweest. Eigenlijk komen de vragen hier nooit tot rust. Ons nadenken daarover is niet zonder reden, want meer duidelijkheid geeft meer inzicht in Zijn werk als Middelaar, hetgeen waarin we vooral zijn geïnteresseerd.

God komt tot de mens

Wanneer we met Artikel 3 van de Zoon van God belijden: 'Die ontvangen is van de Heilige Geest', moeten we wel bedenken dat Hij daarbij niet passief of lijdelijk was. Ons overkomen allerlei dingen. We hebben niet zelf de hand erin, maar wij ondergaan ze lijdelijk. Voor Gods Zoon ligt dat bij Zijn vleeswording totaal anders. Hij is daar niet lijdend Voorwerp, passief, maar is Zelf het Onderwerp, actief. Wanneer Maria zich in gelovige overgave buigt onder het door Gabriel overgebrachte woord van God en zegt: Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord' (Luc. 1 : 38), werkt de Zoon van God door de Heilige Geest het wonder van Zijn eigen vleeswording in de moederschoot van de maagd uit. Hij daalt als het eeuwige Woord in haar af en neemt uit haar ons vlees en bloed aan. Zo ontvangt zij uit de Heilige Geest Hém in haar schoot, Die het heil der wereld is.

Als Persoon is de Middelaar er dus al vóórdat Hij uit Maria onze menselijke natuur aanneemt. Hij toch is de eniggeboren Zoon van de Vader, naar de heilige orde Gods de tweede Persoon in Gods wezen. Hij komt niet uit de mens op, maar daalt wel naar de mens af en komt in ons bestaan. Door de ware menselijke natuur aan te nemen geeft Hij Zijn Godheid niet prijs. Dat kan Hij ook niet doen. Ook in de moederschoot van de maagd blijft Hij wat Hij eeuwig is en zal zijn: Gód! Maar door het aannemen van onze natuur wordt Hij wel wat Hij daarvóór niet is: mens! De Zoon van God kan vanaf dat ogenblik zeggen: Ik ben altijd God en Ik ben nu ook waarachtig mens. Zo is Hij onze Immanuël. In Hem ontmoeten God en mens elkaar om nimmer meer te worden gescheiden...

Heilige activiteit dus bij Gods eniggeboren Zoon. Nu kan het werk van Gods Zoon als Middelaar gestalte krijgen in aardse vormen en z'n zegen gaan brengen aan zondaren, zo diep verloren in zonde en schuld. Inderdaad, zo'n Zaligmaker betaamde ons.

Eén Persoon, twee naturen

We zijn bij ons spreken over Christus intussen op een heel wezenlijk punt gekomen. De Persoon van Middelaar is één, maar in de ene Persoon van Christus zijn sedert Zijn menswording twee naturen: de goddelijke natuur en de menselijke. De eerste is ongeschapen en kan niet sterven, de tweede is geschapen en kan wel sterven. God heeft in Christus werkelijk wat nieuws op aarde geschapen, een heel nieuw begin gemaakt. De Eeuwige daalt neer in de tijd zonder de eeuwigheid te verlaten, de ongeschapen Schepper wordt schepsel zonder de heerlijkheid en goddelijke macht van Schepper te verliezen. Hier kan een mens, bewoner van het stof, alleen maar stamelen. Geen verstand zo groot kan dit wonder van alle wonderen bevatten. In dit heiligdom past enkel stille aanbidding tot God over Zijn eeuwige wijsheid en zondaarsliefde: Gods Zoon bleef God, maar werd om ons mensen ook waarachtig mens.

De Zoon van God heeft overigens niet een lichaam uit de hemel meegebracht of een schijnlichaam aangenomen. De al eerder genoemde Marcion en vele anderen kozen voor dit spoor: het docetisme (afgeleid van het Griekse woord dokéoo = schijnen). De vroege Kerk heeft het docetisme terecht als onbijbels afgewezen. In dat geval toch zou Christus niet écht mens zijn geweest en ons dus niet hebben kunnen verlossen. Overigens heeft het docetisme een taai leven en kan het zich in verschillende vormen vertonen. Je vindt het ondermeer terug bij de Dopersen en ook bij sommige moderne theologen.

Gods Zoon heeft Zich bij Zijn komen in de wereld evenmin verbonden met een al bestaand gewoon mens, de mens Jezus van Nazareth. Ook deze dwaling deed in de kerkgeschiedenis opgeld. In dat geval ware niet van 'vleeswording', maar van 'adoptie' te spreken. Echter, Gods Zoon zocht Zich niet een mens uit om Zich mee te verbinden, maar deed wat anders: Hij nam de menselijke natuur aan, en wel de zwakke menselijke natuur van na de zondeval (In de volgende bijdrage komen we daar nog op terug). In de schoot van Maria lag bijvoorbeeld dus niet eerst maar een heel gewoon kindje, dat daarna de woning werd voor Gods Zoon, maar zij droeg in haar schoot van meet af aan de Middelaar, dus Hem in Wie God én mens verenigd zijn in één Persoon. De mens Jezus van Nazareth heeft daarom nooit op zichzelf bestaan, want ook al in de schoot van Maria is Hij, om zo te zeggen, niet los van de Zoon van God verkrijgbaar. Het omgekeerde geldt sinds de vleeswording van het Woord trouwens ook. Je komt bij Christus alleen uit als je over Hem met twee woorden spreekt: God én mens. In Jezus van Nazareth wandelt op aarde Hij van Wie wij belijden dat Hij God én mens is in enigheid van de Persoon. Wel houdt Hij tijdens Zijn omwandeling op aarde de goddelijke heerlijkheid voor de mensen zoveel mogelijk verborgen en vertoont Hij Zich aan hen vooral naar Zijn menselijke natuur.

Chalcedon (451)

De twee naturen van Christus zijn wel heel nauw verbonden, maar ze veranderen niet door de vereniging in de ene Persoon van de Middelaar en ook vermengen ze zich niet met elkaar. Elk behoudt z'n eigen eigenschappen. Het concilie van Chalcedon (451) heeft in verband met allerlei ontsporingen in de leer over Christus daarom de grenzen voor het denken en spreken over het geheimenis van de twee naturen in de ene Persoon van de Middelaar willen aangeven. Het concilie sprak namelijk uit: de beide naturen zijn onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden. Daarmee riep het conci- lie een halt toe aan de leer van een zekere Eutyches. Hij meende dat uit de twee naturen één nieuwe natuur was ontstaan, de leer van het zogenaamde monofysitisme. Ook keerde het concilie zich in z'n uitspraak tegen de leer van een zekere Nestorius. Bij hem raakten de menselijke en goddelijke natuur van Christus te zeer van elkaar los en liep men het risico om in de ene Middelaar twee personen te onderscheiden. Het concilie sprak in haar 'on'-woorden dus uit wat de relatie tussen de twee naturen niet is, niet wat deze relatie wel is. Dat laatste is ons ook niet gegeven. We raken hier net als bij de Drie-eenheid van God aan een voor ons denken onoplosbaar mysterie waarvoor we eerbiedig moeten blijven staan. Niet begrijpen, wel bezingen en aanbidden is de weg die de Kerk in haar dogma ons wijst.

Het spreken van de Schrift

In de Middelaar zijn de goddelijke en de menselijke natuur dus verenigd in één Persoon, elk met behoud van eigenschappen. Wie aandachtig de Schrift leest, valt het ongetwijfeld op dat zij aan de mensheid van Christus soms goddelijke eigenschappen lijkt toe te schrijven en aan de goddelijke natuur soms menselijke. Bekende kerkvaders als Irenaeus, Athanasius, Ambrosius, Augustinus en Cyrillus legden daar al de vinger bij. Wijst dit dan toch op een vermenging van de twee naturen? Of hebben de Luthersen hier toch de Schrift aan hun zijde wanneer ze aan de verheerlijkte menselijke natuur de goddelijke eigenschap van het overal tegenwoordig zijn toekennen, iets wat hun Avondmaalsleer vereist?

Het is niet onze bedoeling om in dit verband alle Schriftplaatsen te noemen. We volstaan met de volgende voorbeelden. Zo staat in Ef. 4:10: Die nedergedaald is, is Dezelfde ook. Die opgevaren is verre boven alle hemelen'. Gal. 4 : 4 zegt dat God Zijn Zoon uitzond, geworden uit een vrouw. In Hand. 20 : 28 lezen we dat God door Zijn eigen bloed Zijn gemeente verkregen heeft. Nu eens zegt Christus, dat Hij één met de Vader is, dan weer dat de Vader meer is dan Hij (Joh. 10 : 30). Hij Die alles weet, weet toch niet wanneer de jongste dag zal zijn (Mark. 13 : 22). En om niet meer te noemen, Hij Die de volmaakte Wijsheid is, neemt toe in wijsheid (Luc. 2 : 52).

In dit verband een paar opmerkingen.

Het is stellig voluit bijbels om het oneindige verschil tussen de goddelijke en de menselijke natuur ook in de Middelaar onverkort te handhaven. Het al eerder genoemde monofysitisme - waarin ook de Lutherse leer dreigt terecht te komen - blijft voorgoed een onbegaanbare weg. Het wezen van God en het wezen van de mens gaan nimmer in elkaar over of op. We moeten God voluit God en de mens voluit mens laten.

Maar hoe zit het dan met die op het eerste gehoor voor ons zo wonderlijke uitspraken van de Schrift over de Middelaar? Zij willen ons leren dat we steeds weer hebben te bedenken dat Christus twee naturen bezit en toch één Persoon is. Soms moeten we ze verstaan als gesproken met opzicht op de menselijke natuur van Christus en soms als gesproken met opzicht op de goddelijke natuur van Christus. Zo richt bijvoorbeeld het eerste gedeelte van Ef. 4 : 10 onze aandacht op de goddelijke natuur van de Middelaar, maar het tweede gedeelte doet onze blik gaan naar Zijn menselijke natuur. In Christus is slechts één Persoon, slechts één 'Ik', maar wanneer Hij in de 'Ik'-vorm spreekt of wanneer Hij over Zichzelf spreekt, dan geeft Hij nu eens iets aan wat Hij is of doet naar Zijn goddelijke natuur en dan weer wat Hij is of doet naar Zijn menselijke natuur. Als God is Christus aan de Vader gelijk, maar als mens staat Hij onder de Vader.

Het blijft hier tasten naar woorden en doorzichtig wordt het voor ons niet. Toch helpt de leer van de twee naturen van Christus om het spreken van de Schrift beter te verstaan.

De zwakke menselijke natuur

De ene Middelaar heeft dus twee naturen, die in één Persoon zijn verenigd. Hij heeft God tot Vader en Maria tot moeder. Uit de maagd nam Hij ons vlees en bloed aan, dat is de ware menselijke natuur, te weten lichaam én ziel (H.C., Zondag 14). Omdat beide moesten worden verlost, moest Hij beide aannemen, want alleen wat God van ons aanneemt, heelt en redt Hij. Met het oog op de menselijke natuur van de Middelaar doet zich nu de vraag voor of Hij deze van vóór of van na de zondeval heeft aangenomen. Op grond van de Schrift zeggen we dat Christus niet gekomen is in de luister van de Paradijsmens, maar dat Hij vrijwillig de gevallen menselijke natuur heeft aangenomen. Deze natuur is van haar heerlijkheid ontdaan, is zwak en vergankelijk, is aan moeite, verdriet, pijn en lijden onderhevig, ja is zelfs aan de dood onderworpen. Paulus schrijft bijvoorbeeld in Rom. 8 : 3 dat God Zijn Zoon gezonden heeft in gelijkheid van het zondige vlees. In Filip. 2 : 7 lezen we van de diepe vernedering van Gods Zoon: ij nam de gestalte van een dienstknecht of slaaf aan en 'is de mensen gelijk geworden.' In Hebr. 2:14, 17 horen we dat Christus ons vlees en bloed heeft aangenomen om door Zijn dood de duivel teniet te kunnen doen; daarom moest Hij 'in alles de broederen gelijk worden'. En Hebr. 4:15 zegt heel schoon van Hem: Want wij hebben geen Hogepriester, Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde.' Diep trekt de Schrift Gods Zoon dus in ons vlees. Diep daalde Hij af in onze verlorenheid. In de Evangeliën penseelt de Heilige Geest de Zoon des mensen uit als de Man van smarten. In onze zwakke en ontluisterde menselijke natuur was Hij onder ons. In haar boog Hij Zich diep beneden ons, om ons van onze zonde en de met de zonde verbonden nood, dood en eeuwige verloren-heid te kunnen verlossen en ons vrij te maken voor een leven met God. Hij werd waarachtig mens, is het zaad der vrouw (Gen. 3 : 15), een spruit van David (Jer. 33 : 15), is geworden uit het zaad van David naar het vlees (Rom. 1:3; Hand. 2 : 30).

Geen (erf)zonde

Gods Zoon heeft dus de menselijke natuur van na de zondeval aangenomen. Dat doet de vraag rijzen naar Zijn zondeloosheid. Deelde de Zoon van God, toen Hij mens werd, ook in de erfzonde, dus in de zondesmet en zondeschuld van Adam?

Wij, die kinderen van Adam zijn, worden immers allen in zonden ontvangen en geboren. Want wie zal een reine geven uit een onreine? Niet één! Het antwoord op onze vraag vinden we ondermeer in de slotwoorden van het zojuist geciteerde Hebr. 4:15: och zonder zonde. Christus is het Heilige, Dat uit Maria geboren is (Luc. 1 : 35). Hebr. 7 : 26 noemt Hem heilig, onnozel, onbe­ smet, afgescheiden van de zondaren. Aan de Joden vroeg Christus: Wie van u overtuigt Mij van zonde? ' (Joh. 8 : 46). Jesaja zei van Hem, dat Hij bij de rijke in Zijn dood zou zijn, 'omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is' (Jes. 53 : 9). Om afgescheiden van de zondaren te zijn moest bij Christus de ban van de overdracht van de geestelijke werkelijkheid der erfzonde worden doorbroken. Daarom werd Hij ontvangen uit de Heilige Geest en zonder erfzonde geboren uit de gelukzalige maagd. Langs deze weg in de wereld gekomen is Hij niet alleen een waarachtig, maar ook een rechtvaardig mens (vgl. H.C., Zondag 6). Bij de ontvangenis van Christus móest de man er wel buiten vallen,

want al wat uit 'vlees' geboren wordt, is 'vlees'. Wat wij als kinderen van Adam voortbrengen, is 'vlees' in de zo negatieve zin van het aan de zonde vervallen bestaan. Maria werd echter overschaduwd door de Heilige Geest. Daarom kon zij, die ook zelf tot de zondaren behoorde, de Heere onbevlekt ontvangen.

Het unieke van de heilige ontvangenis uit de Geest en de geboorte uit de maagd wijst Christus nadrukkelijk aan als onze enige Middelaar. Het zet Hem namelijk in de geheel enige positie van de zondeloze mens, van de tweede Adam Die Zich vrijwillig tot zonde laat maken en - omdat Hij ook de waarachtige God is - de last van Gods toorn kan dragen en wegdragen. Voor dit zware werk wilde Hij geboren worden uit een vrouw, kwam Hij vrijwillig onder de wet en boog Hij onder haar vloek (Gal. 4:4). Zie het Lam Gods!

P. Vermeer, Wilsum (D)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 2005

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Apostolische Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 2005

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's