Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘De ellende van de zondeval’ (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘De ellende van de zondeval’ (8)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

PREDIKING

Acht preken van Calvijn over Genesis 3

Aan het begin van zijn laatste preek over Genesis 3 benadrukt Calvijn dat God doorgaat om 'scherp' tegen Adam te spreken. Niet om hem wanhopig te maken, maar Hij wil zijn hart raken en zijn gedachten en gevoelens doorboren opdat hij zijn overtredingen zou erkennen.

Als God spreekt dat Adam geworden is, als 'een van ons' dan lijkt het wel alsof Hij zegt: 'ziedaar een tweede god, mijn compagnon'. God had zich zo mild (liberal) mogelijk jegens hem betoond, behalve dan dat Hij hem onder Zich had gesteld. God wil immers dat Zijn majesteit en glorie niet worden verduisterd door Zijn werken. De hele wereld, en uiteindelijk de mens, zijn geschapen tot Zijn eer. De weldaden die aan Adam gegeven zijn, waren bedoeld opdat hij Zijn Soeverein nog meer zou eren. Adam was echter niet tevreden met de waardigheid, dat hij 'heer van de hele wereld' (seigneur de tout Ie monde) mocht zijn. Hij wilde aan God gelijk zijn. Dit werd hem echter tot extreem diepe vernedering. Hij die de metgezel van God wilde zijn heeft zich door zijn trots zo in verwarring gebracht, dat hij zelfs niet meer waardig is de gelijke te zijn van wilde beesten.

Eva, moeder der levenden

Calvijn slaat geen woord uit de Schrift over in zijn verkondiging. Het leek er even op dat hij vers 20, waarin Adam zijn vrouw 'Eva' noemt, vergeten was. Maar hij komt er na het begin van vers 22 toch nog op terug. Hij zegt dat hij dit hierboven al had moeten bespreken. Maar dat hij het nu doet is omdat Mozes 'dikwijls de zinnen ineenvlecht en niet de draad van de geschiedenis volgt'. Een opmerkelijke 'tekstkritische' opmerking.

Calvijn verbaast zich erover dat Adam zijn vrouw, door wie hij mede ten gevolge van de zonde terecht gekomen is in de dood, 'moeder der levenden' noemt. Hij vermeldt hier de opvatting dat Adam moed gevat heeft, omdat de straffen alleen maar tijdelijk waren. Sommigen noemen dit een grote deugd van Adam, zegt Calvijn, maar het is een 'veel te absurde fantasie'. Hij keert zich nadrukkelijk tegen deze exegeten (onder wie ook Luther was, wiens naam hij zoals gewoonlijk niet noemt). Zij menen dat Adam een 'hemels geloof' (foy angelique) bezat waarmee hij zich kon weren tegen alle aanvechtingen, omdat hij triomfeerde door de kracht van de belofte, dat hij de slang zou overwinnen.

Calvijn heeft een veel negatiever beeld. Adam heeft het strenge oordeel van God gehoord, dat hij van het leven verbannen is, en dat hij van al zijn goederen beroofd wordt, en toch kan hij het niet nalaten zijn vrouw 'Eva' te noemen. Het is alsof hij zei: 'onze toestand is toch nog niet zo slecht, laten we ons nog maar verheugen.' 'Dat dit zou voortkomen uit een waarachtig en zuiver geloof, is zeker van niet!' Het is wel waar dat Adam iets gesmaakt heeft van Gods genade, dat het leven hem nog gelaten werd. Dat kon hem ook doen denken aan de hoop der zaligheid. Maar in de visie van Calvijn had Adam nog niet voldoende in de gaten hoe ernstig de verdoemenis was, waarin hij door de zonde terecht gekomen was. Het is nodig dat de mensen tot waarachtige boete worden gebracht, waarin ze erkennen dat er zo'n schande in hen is, dat ze verloren zijn en als 'halfdoden'.

Van de Boom des levens verbannen

Adam en Eva worden door een engel met een vlammend zwaard verbannen van de boom des levens. Die boom had als getuigenis gediend voor de mens, dat hij al het geluk van zijn leven aan Gods genade te danken had. De genadekracht zat natuurlijk niet in de boom zelf, maar het was een 'sacrament en een zichtbaar teken'. Hier citeert Calvijn het woord uit Johannes 1, dat het Woord het leven van de mensen was. Een opmerkelijke infralapsarische uiting volgt dan: " Hoewel onze Heere Jezus Christus nog niet aangesteld was als Verlosser voor de val van Adam, omdat dat ook nog niet nodig was, zo is het toch dat wij ons leven en ons heil reeds in Hem moesten hebben."

De boom des levens was in het paradijs een sacrament, zoals wij die nu hebben in doop en avondmaal. Het water, het brood en de wijn zijn en blijven gewone elementen, daar zit de kracht niet in, maar ze verwijzen ons naar onze Heere Jezus Christus en de kracht van Zijn bloed. Zo heeft de boom des levens 'betekend' dat het scheppende Woord Gods de 'bron en origine' van ons leven was.

De verbanning van de boom des levens is voor Adam als een excommunicatie. Calvijn trekt de lijn naar mensen die 'tegenwoordig een scandaleus leven leiden en zo obstinaat zijn dat ze geen enkele correctie accepteren'. Die moeten 'afgesneden worden van het lichaam der gelovigen' opdat ze hun zonde erkennen en zich verootmoedigen en waarlijk om vergeving leren vragen.

Zo heeft de Heere de excommunicatie in Zijn kerk geboden om zondaars tot bekering te trekken. Opvallend is het dat ook Calvijn hier het woord 'trekken' (attirer) gebruikt, wat ook in het Duitse woord 'Zucht' - waar ons 'tucht' - vandaan komt het geval is. Ze worden dus 'verwijderd' uit de gemeenschap om zo als door een ultiem middel weer 'getrokken' te worden!

De praktijk van de tucht

Calvijn neemt uitgebreid de gelegenheid om zijn gemeente verder te onderwijzen aangaande de tucht in de kerk van Geneve. Wij zien huichelaars, zegt hij, die de ware vreze Gods op geen enkele manier raakt, die van de sacramenten een dekmantel maken om zich tegen God te verharden. Het is alsof ze in een rovershol zijn. Ze leven goddeloos temidden van het gezelschap der christenen. 'Ik ben toch gedoopt, en ik ga toch aan het avondmaal, ik kom toch gewoon mijn geloof belijden in de kerk net als de anderen? ' Zo laat Calvijn de verharde zondaar spreken. Maar in zijn heilige verontwaardiging zegt hij dat hij minder geloof heeft dan een hond Hij vindt het vreselijk dat de zondaren de getuigenissen van Gods liefde en genade als een schild gebruiken om hun zondige leven voort te zetten. 'We zien alle dagen deze voorbeelden', klaagt hij.

Het is maar goed dat Adam niet meer bij de boom des levens kon komen, anders zou hij zijn zonde vergeten zijn en in zijn trots hebben volhard. Hij zou nooit genade gezocht hebben. Dat, zien we nu, is de 'natuurlijke zin' van deze passage.

Het ware gebruik van de sacramenten

Calvijn spreekt vervolgens ook over het heilzame gebruik van de sacramenten. Er volgt een ontroerende pastorale passage. Wij worden door de sacramenten naar de genade van onze Heere Jezus verwezen. God wil ons geloof vast maken in Hem. Opvallend is dat de prediker hier begint te spreken in de eerste persoon enkelvoud. Als ik tegen God gezondigd heb en mijzelf verloren voel, mag ik terugkeren naar mijn doop. Het is niet vergeefs dat God mij getuigenis geeft dat ik zuiver en rein ben door middel van het bloed van onze Heere Jezus Christus. Ik mag dus de conclusie trekken dat Hij me nooit meer zal kunnen verwerpen. Al is het zo dat ik bevlekt ben, stinkend en walgelijk voor mijn God, dan mag ik toch deze bevestiging ontvangen. Het heeft Hem behaagd mij ook door de doop te verklaren en ratificeren dat ik rechtvaardig ben door een ander middel, te weten de afwassing door het bloed van onze Heere Jezus Christus. En zo zorgt Hij ervoor dat ik steeds meer berouw heb en de verzoekingen terugdring door de kracht van het sacrament dat ik ontvangen heb.

Zo is het ook met het avondmaal. Daarin geeft God mij een 'onderpand en waarborg' dat ik deel heb aan het leven van onze Heere Jezus Christus. Ik vind in mijzelf gans geen heil, maar Hij is als een Vader Die alles geeft wat ik no- dig heb. 'En Als Christus toont dat Hij de Mijne is, dat ik Hem bezit, dat ik in Hem ben ingelijfd en dat Hij mijn Leven is, zoals Hij Zelf het keer op keer heeft verklaard, dat het brood Zijn lichaam is en de wijn Zijn bloed, dan kan ik mij daarin verzekerd weten en besloten, dat ik het voedsel van mijn ziel in Hem heb.' Dit is het ware en legitieme gebruik van de sacramenten, waarbij God een 'levendige correspondentie' geeft tussen het geloof en de belofte. In het licht van deze rijke genade is het vreselijk om daarvan verbannen te moeten worden. Dan wordt de vaderlijke goedheid van God niet meer gevoeld, omdat men gescheiden is van de vereniging met de Zoon. Dan is God alleen nog maar een Rechter. De verbanning van Adam, die ook de onze is, moet daar het vreselijke van leren zien, opdat er oprechte bekering zou zijn.

De offerdienst

Adam heeft dus de dood over zich gehaald. Maar God helpt hem ook door middel van de offerdienst om toch weer op genade van leven te leren hopen. Als de mens dieren slacht ten offer aan God, dan wordt duidelijk dat hij daarin 'een schilderij en spiegel' heeft dat hij de eeuwige dood verdiend heeft. Een onschuldig dier sterft voor hem, opdat hij weer volkomen verzoening zou ontvangen. Ook dat is als een sacrament. Niet dat God het bloed en vlees van dieren behoeft, zoals de heidenen denken, maar het is een teken dat God ons door het bloed van Christus weer aanneemt. Het gaat in het offer van de dieren dus om de voldoening van het offer van Christus. Als we denken dat het bloed van een kalf of schaap op zich verzoening brengt, dan zou dat 'spotternij'zijn.

Adam kan dus niet meer bij de boom des levens komen, maar krijgt daarvoor in de plaats de weg van de offerande, om het leven weer in Gods genade te zoeken. Zo trekt Calvijn een lijn in zijn verkondiging.

De cherubijnen

Aan het eind van zijn preek besteed Calvijn nog uitvoerig aandacht aan de cherubijnen, die met hun vlammend zwaard de toegang tot het aardse paradijs versperren. Mozes spreekt hier over deze engelen 'volgens de stijl van de Wet'. Immers, de gestalten op het Verzoendeksel hebben deze naam ontvangen. Die zouden eruit gezien hebben als kleine kinderen met vleugeltjes. Zo heeft Mozes dat beschreven vanwege de simpelheid van het 'oude volk'. Cherubijntjes dus. Maar, zegt Calvijn, bij Ezechiël wordt ook een grote hemels engel zo genoemd. Mozes heeft door dit woord het volk willen 'voeden' met de leer van de Wet, hij heeft zich aangepast aan de eenvoud en onvastheid van het volk van ouds. Wij kunnen immers niet zo hoog opstijgen als Zijn majesteit, tenzij Hij tot ons afdaalt. Een prachtige zin waarin de accommodatie in Gods openbaring wordt samengevat. Nu hebben we dergelijke zichtbare figuren niet meer nodig, zegt Calvijn. Wij zouden de helderheid van het Evangelie verduisteren, en onze Heere Jezus Christus beledigen. De sacramenten die God ons geeft moeten ons genoeg zijn Daarin daalt Hij tot ons af, anders zouden wij niet tot Hem kunnen komen, als Hij ons niet de hand reikte. En dan volgt een zeldzaam prachtig beeld: 'Kortom, de sacramenten zijn als de handen van God, om door deze middelen tot Hem opgeheven te worden, wanneer het Hem behaagt om tot ons af te dalen.'

Nog een laatste woord over de engelen. Die moeten ons wegjagen, zegt Calvijn, als wij niet in Christus ingelijfd zijn. Maar in Christus zijn ze dienaren van ons heil. Wat erg, dat arme ongelovigen van de engelen hun schutspatroon maken, terwijl ze Jezus Christus niet kennen als hun Hoofd, Middelaar en Advocaat. Laten we toch leren om ons in alles te houden aan de Zoon van God , om alleen in Hem te rusten! De engelen dienen ons heil als ze niets anders doen dan ons verbonden houden aan Christus

M. A. van den Berg, Zoetermeer

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 2006

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

‘De ellende van de zondeval’ (8)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 2006

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's