Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Luther over de aanvechting (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Luther over de aanvechting (4)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

GEESTELIJK LEVEN

De vorige keer kwam al even aan de orde dat de duivel een belangrijke rol speelt bij het aanvechten van de gelovigen. In zijn uitleg van Gal. 1 : llv schaart Luther hem onder onze 'sterkste en hardnekkigste vijanden'. Rusteloos, zegt Luther, vecht satan de gelovigen aan, inwendig met zijn vurige pijlen, uitwendig door de valse apostelen. Om deze geduchte vijand en de door hem toegepaste tactiek nog wat beter te leren kennen, willen we nog wat verder luisteren naar wat Luther over hem zegt.

De duivel vecht het geloof aan

Het eerste dat in dit verband onze aandacht vraagt, is, dat de duivel de pijlen van zijn aanvechtingen met name richt op het geloof. Dat is te begrijpen. Het geloof is immers op God en Zijn Woord gericht. Het geloof heeft zelf niets in handen, maar hangt aan Gods lippen en steunt op de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van God. Daarmee is het geloof een uitermate begerenswaardig doelwit voor de duivelse aanvechtingen geworden. Want met zijn verwoede pogingen om het geloof in God en Zijn Woord te ondermijnen is satan er op uit om de grond onder de voeten van de gelovigen weg te slaan en voor hen de hemel van Gods genade te verduisteren. De duivel wil ons altijd weer van het geloof afvoeren, zo merkt Luther bij Psalm 121 op. En bij 2 Kor. 12:7, 9 tekent hij aan: De aanvechting in het geloof is de zwaarste. Daarom, als het geloof, dat toch alle andere aanvechtingen en tegenslagen moet overwinnen, in de aanvechtingen onderligt, dan begraven alle andere, ook de kleinste aanvechtingen, de mens.' De duivel doet niets liever dan het Woord verdonkeremanen, om zo Christus uit het gezicht en uit het hart van de gelovigen weg te rukken. Wanneer dat gebeurt, ziet men alleen nog op zichzelf, op wat men gedaan en niet gedaan heeft. De duivel jaagt de gelovige op en brengt hem zo aan het dwalen, dat deze totaal het zicht op Christus en Zijn Woord verliest en niet meer weet waar z'n geloof blijft (n.a.v. Ef. 6 : 10-20). Bij Gal. 2:13 merkt Luther op dat het in het uur van de aanvechting plotseling kan gebeuren, dat door de list van de duivel voor ons alle troostplaatsen in de Schrift uit blik raken en we alleen nog maar de dreigende woorden van de Schrift zien staan, woorden die ons neerwerpen. We denken ook aan de pogingen van de duivel om Christus en God van elkaar te scheiden. Met deze gevaarlijke aanvechting had volgens Luther bijvoorbeeld de discipel Filippus te maken. Dat blijkt namelijk uit zijn vraag aan de Heere Jezus: Heere, toon ons de Vader, en het is ons genoeg" (Joh. 14 : 8). Het is alsof Filippus wil zeggen: zien en horen wij wel, maar we zouden toch ook graag de Vader zien en horen! Bij zijn uitleg van Joh. 17 : 1-26 gaat Luther nog wat nader op dit voorval en deze aanvech- ting in. De gelovige denkt in zulke aanvechtingen: Christus is voor mij wel gestorven, maar hoe is God jegens mij gezind? Hij vergeet dan dat wanneer wij Christus zien en horen, wij ook de Vader zien en horen. Gelovigen moeten op deze geloofsaanvechting heel alert zijn en bij het betrouwbare Woord van God blijven. Dat Woord zegt immers helder en klaar dat Christus en de Vader één zijn en dus niet van elkaar gescheiden kunnen en mogen worden.

Een geest der droefheid

Meerdere keren wijst Luther er op dat de duivel de gelovigen maar al te graag zoekt te beroven van hun blijdschap in God en zo hun hart tot droefheid wil brengen. Luther noemt hem daarom 'een geest der droefheid'. Bij Ps. 13:5 zegt hij: Mensen kunnen iemand niet zo bedroefd maken, maar de duivel kan het wanneer hij bij ons het Woord wegneemt. Menselijke aanvechtingen gaan niet zo diep'. Naar aanleiding van Rom. 14 : 9 merkt hij op: Alle droefheid is van de duivel. Want hij is een heer van de dood. Daarom is de droefheid tegenover God heel zeker een werk van de duivel. Daarom, als je een boze gedachte over God invalt, al zou Hij Zich niet over je willen ontfermen, of als zou Hij je willen verderven en doden, of wanneer gedachten je overvallen als: u moet je sterven, maak dan direct de gevolgtrekking: eze gedachte is van de duivel, niet van God!' Bij Joh. 8 : 44 maakt hij de opmerking dat de duivel de harten der gelovigen tot droefheid brengt door hun geweten te plagen met leugens en hen aan te klagen vanwege hun zonden. Juist door zulke donkere en smartelijke ervaringen leert een gelovige satan echter kennen als vader der leugen en moordenaar. De duivel gunt Gods kind de ware blijdschap niet. Hij kwelt daarom de gelovigen met de bedoeling hen tot naargeestige droefheid te brengen en in vertwijfeling te storten en tot zijn kinderen te maken. De droefheid die de duivel werkt, staat op gespannen voet met Gods bevel aan de Zijnen om vrolijk te zijn. In één van z'n Tafelgesprekken zegt Luther: Onze Heere God heeft bevolen, dat men vrolijk zal zijn. De droefheid der wereld ontstaat in de regel door het geld, uit het verlangen naar eer. Maar mijn aanvechting is, dat ik denk dat ik geen genadige God heb. (...) Dat is de hoogste droefheid, gelijk ook Paulus zegt dat zij de dood werkt. God haat haar en troost ons en spreekt: Ik ben uw God".'

Aanvechting met de predestinatie

Ter afronding van dit artikel staan we nog kort stil bij een paar uitspraken van Luther over de aanvechting die een gelovige kan ervaren vanwege de predestinatie. Deze bijzondere aanvechting is een wel heel geliefd wapen in de handen van satan. Menig kind van God bracht hij daarmee in grote duisternis of zelfs aan de rand van de afgrond. Hoe moeilijk is het om gelovigen die met deze aanvechting te maken krijgen, te troosten en te bemoedigen. Bij zijn uitleg van Joh. 17 : 1-26 rekent Luther deze aanvechting terecht tot 'de hoge aanvechtingen'. Bij vers 6 uit dit gedeelte zegt hij: Ettelijke hebben zich daarover zo bekommerd, dat ze dol en gek zijn geworden. Maar daarmee wordt slechts de duivel de ruimte gegeven, dat hij iemand in de vertwijfeling voert.'

Naar aanleiding van Ef. 6 : 16 zegt Luther in één van zijn vele Tafelgesprekken, dat hij zich van deze levensgevaarlijke aanvechting heeft weten te bevrijden en zich daarvoor nu hoedt. Hij weet namelijk, door de ervaring gerijpt, dat de aanvechting met de predestinatie vurige pijlen van de duivel zijn. Satan probeert namelijk de gelovigen ertoe te verleiden om de ondoor­

grondelijke hoge Majesteit van God te onderzoeken en naar het hogere te grijpen. Nergens in de Schrift staat echter een bevel van God om dat te doen. God heeft het juist verboden. Het is dus een gevaarlijke aanvechting om dit verboden pad toch te gaan betreden. En als ik, zegt Luther, toch door deze vurige slangen gebeten word, dan zie ik niet op die slangen en hun vuur, maar op 'de koperen slang', op Christus; Hij alleen heelt deze aanvechting, wanneer Hij in het geloof wordt aangegrepen. Heeft God de Zijnen namelijk niet uitverkoren in Christus Jezus? Ja, zo is het!

P. Vermeer, Wilsum (D)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 2007

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Luther over de aanvechting (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 2007

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's