HET GROOTE GOED

De dichter van den Psalm, David, de man naar Gods hart en de lieflijke in Psalmen, kon het maar niet afmeten,de grootheid van het goed des Heeren in Christus. Daarom roept hij in heilige verwondering uit: O, hoe groot is Uw goed. En dit is de zielservaring van elk van Gods kinderen als zij een indruk daarvan in het hart mogen ontvangen. De weg des Heeren met Zijn knecht, zoo blijkt uit dezen Psalm, was een weg door de diepte heen. Men denkt aan de vervolging, die hij lijden moest onder Saul in 1 Samuel 23-26. En die gang, de diepte in,was een oefenschool voor hem. Daar had hij geklaagd: ik Ben afgesneên van voor UW oogen; Dan nog woudt G'U ontfermen, Toen Gij mij hoordet kermen.

Daar,echter, kwam ook de Heere tot Zijne ziel spreken en Zijne gunstrijke ontferming lieflijk doen ervaren. En nu, nu zijn oog den Heere in Zijn gunst mag aanschouwen,is hij als het ware al gered voor hij nog uit zijn uitwendige benarde omstandigheden verlost is. Ja, gewisselijk, de engel des Heeren legert zich rondom degenen,die den Heere vreezen en rukt ze uit. Zoo gaat het immers als Gods volk. O, als zij verwaardigd worden in al hunne omstan-digheden met het oog des geloofs den Heere te mogen zien, dan vinden ze de ware rust alleen in Hem.Dan mogen ook zij het uitroepen met den dichter: O, hoe groot is Uw goed,dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vreezen.

Hoe groot is Uw goed. Dat spreekt van Gods goed. Het is Zijn eigendom. Zeker de gansche wereld is des Heeren met al wat er op is. Maar hier gaat het over een bijzonder goed Gods. Dat is het geestelijk goed, dat alle weldaden van heil. en zaligheid in zich bevat voor al Gods uitverkoren gunstgenooten. Het is het door Christus lijden en sterven verworven goed der zaligheid, waarvan de Zijnen in Zijn dierbare gemeenschap aan deze zijde des grafs reeds iets krijgen te proeven en te smaken. Dat goed nu is een onvergankelijk en een duurzaam goed. Alles wat uit stof is neemt een end; Door den tijd, die alles schendt. Dat goed echter staat daar ver boven verheven. Het is eeuwigheidsgoed. Het is ook een zoo gansch ander goed dan het schijngoed dezer wereld. Arme mensch toch, die zijn goed slechts in de din-gen dezer aarde zoekt.

Dat goed is verder een door den Heere weggelegd goed. O, de Heere heeft het reeds uitgedacht in de stille eeuwig-heid. Hij heeft het als een kostbare schat weggelegd, opgeborgen in Zijn eeuwigen Raad,in de borgtocht van Zijn Zoon, in al de beloften in Christus voor de Zijnen, in den hemel, en daar is het geschonken aan en verzegeld in handen van den verheerlijkten Immanuel, hun Hoofd, Wiens mede erfgenamen zij zijn van dit di.srbare goed der hemelsche erfenis.

Dat goed nu is weggelegd voor hen die den Heers vreezen. Dat is dat door de zaligmakende bediening des Heiligen Geestes aan zichzelf ontdekte, in zich zelf arm en ledig gemaakte volk. Hier geldt zoo: Nieten en nullen, wil God vervullen met het goed Zijner genade. Dat zijn zij in wier hart de Heere de vreeze Zijns naams heeft gelegd. Die vreeze des Heeren, het beginsel der wijsheid, doet den Heere aankle-ven in den Heere Jezus als het hoogste Goed, uit Wien alle goed toevloeit. Hier geldt zoo, evenals bij David voor al, Gods volk:

Het Goddorstig volk
Wordt in dien diepen kolk
Eerst recht tevreen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen