Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TWEEERLEI ROEPING GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TWEEERLEI ROEPING GODS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daar is een inwendige roeping Gods; deze roeping is een bijzonder werk des Geestes, door de bediening des Woords, waardoor een mens uit de staat der natuur gebracht is in de staat der genade, uit de duisternis in het licht, van vaten des toorns tot erfgenamen des levens. Hand. 26:18 Ik stem toe, dat iemand die onder deze roeping Gods is, krachtdadiglijk en zaligheid geroepen is, geroepen om inderdaad en in waarheid een Christen te zijn. "Een iegelijk die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot mij". Joh. 6:45.

Daar is ene roeping Gods, welke iemand kan hebben, zonder dat het nochtans deze roeping is; daar is ene uitwendige roeping Gods, welke door de bediening des Woords wordt teweeg gebracht. Iedereen nu, die onder de prediking van het Evangelie leeft, is op deze wijze geroepen; God roept een iegelijke ziele tot bekering, en dat hij zich een vast fundament legge voor de hemel en de zaligheid door het woord, dat hij deze dag hoort.

Maar iedereen, die aldus geroepen is, is daarom nog geen waar Christen; want velen onder de roeping Gods komen tot Christus, maar zijn niet bekeerd tot Christus, hebben niets van de genade en het leven van Christus, gelijk de gast, Matth. 22. die als Christus zijne dienstknechten uitzond, om zijne gasten ter bruiloft te doen komen, inkwam op de nodiging van Christus, schoon hij geen bruiloftskleed aan had, vers 11, dat is: niets van de genade en gerechtigheid van Jezus Christus.

Velen, die onder de nodiging van het Evangelie zijn, komen tot Christus en vallen naderhand nochtans van Christus af, gelijk Judas en Demas, 2 Tim. 4:10. Daar wordt gezegd Joh. 6:66, dat, toen Christus een leer predikte, welke zijne discipelen niet beviel, vele van zijne discipelen Hem verlieten en niet meer met Hem wandelden.

Indien dan vele zijn onder de uiterlijke roeping Gods alleen, of indien velen, die tot Christus komen, bekeerd zijn tot Christus, maar van Hem afvallen, dan kan iemand van God geroepen en nochtans maar bijna een Christen zijn.

Iemand kan de Geest Gods hebben en nochtans maar bijna een Christen zijn. Bileam had de geest Gods, die hij ontvangen had om Israël te zegenen, Num. 24:2. Bileam zag Israël, wonende in hunne tenten, en de Geest des Heeren kwam op hem. Judas eveneens, want hij wierp door de Geest de duivelen uit; hij was een van hen, die tot Christus kwamen en zeiden: Heere, ook zijn de duivelen ons onderworpen. Zo ook Saul, 1 Sam. 10:11. Ziet een hoop profeten ontmoetten hem, en de Geest Gods kwam op hem en hij profeteerde onder de zelve.

Maar gij zult zeggen, kan iemand de Geest Gods hebben en nochtans maar bijna een Christen zijn? De Schrift zegt immers: "Zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt hem niet toe", Rom. 8:9. Hieruit volgt, dat wie die heeft, de Zijne is.

Daar is een deelachtig zijn van de Geest, hetwelk een onfeilbaar bewijs is, dat wij heiligen zijn: te weten, waar de Geest een krachtdadig overwinnend beginsel van genade en heiligmaking is, vernieuwende het hart waar de geest een machtig werker is, der ziele in hare zwakheden te hulp komende, Rom. 8:26, waar de Geest zo is, dat Hij er zijne woning heeft voor eeuwig. Joh. 14:26. Maar ieder die de Geest heeft, heeft die immers niet op deze wijze, want iemand kan de Geest voor een tijd hebben, doch niet voor altijd; de Geest kan in een mens wezen en evenwel niet in hem wonen. De Geest is, waar hij woont, maar hij woont niet overal, waar hij is, hij is in allen, maar hij woont alleen in de heiligen. Een geveinsde mag de Geest een tijd hebben, hij heeft hem niet altoos.

Iemand "kan de geest hebben, en evenwel niet geboren zijn uit de Geest"; ieder waar Christen is geboren uit de Geest. Een geveinsde mag de gaven des Geestes hebben, maar niet de genaden. De Geest kan in hem wezen, bij wijze van verlichting, maar niet bij wijze van heiligmaking: tot overtuiging, maar niet tot bekering. Schoon hij veel gewone genaden mag hebben ten bate van anderen, evenwel kan hij geen bijzondere genade hebben ten bate van zichzelven, hoewel zijne belijdenis geestelijk is, zijn toestand nochtans is vleselijk.

Iemand "kan de geest slechts hebben, als een geest der dienstbaarheid": op welke wijze de geest in vele mensen werkt. De geest der dienstbaarheid nu, is ene werking van de Heiligen Geest door de Wet, overtuigende de consciëntie van zonde en van de vloek der Wet, en werkende in de ziel zulk ene bevatting van de toorn Gods, dat de gedachten van God zijne ziel verbaasd maken.

Deze geest kan zijn, en is dikwijls, zonder zaligmakende genade; de werking van deze geest was in Kain en Judas. Hoewel niemand de geest der aanneming ontvangt, tenzij hij eerst ontvangt de geest der dienstbaarheid, evenwel ontvangen velen de geest der dienstbaarheid, die nooit ontvangen de geest der aanneming.

Iemand "kan de Geest Gods werkende in zich hebben, en nochtans kan hij die wederstaan". Daar wordt gezegd van de Joden, dat zij "wederspannig waren, en zijn Heiligen Geest verzochten". Dezelfde zonde werd hunnen kinderen ten laste gelegd. Hand. 7:51. "Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren. altijd wederstaat gij de Heilige Geest, gelijk uwe Vaders, alzo ook gij". Een huichelaar behoudt de Geest zo lang niet. totdat hij doorbreekt tot wedergeboorte en aanneming, maar blust de bewegingen daarvan uit, waardoor hij eeuwiglijk misdraagt.

Iemand "kan de Geest hebben, en nochtans die onvergeeflijke erfzonde doen": hij kan de Heilige Geest hebben en evenwel de zonde tegen de Heilige Geest begaan: neen, niemand kan deze zonde zondigen, als die er enigszins mede behebt is.

Een waar gelovige heeft zoveel van de werking van die Geest in zich, dat hij die zonde niet kan begaan! "Die uit God geboren is, zondigt niet", te weten de "zonde des doods"; want die wordt daarmede bedoeld. 1 Joh. 5:18. De vleselijke practicale zondaar kan die zonde niet doen; want hij is vleselijk en wellustig, de Geest niet hebbende, Die deze zonde doen zal, moet iets van de Geest hebben, welke de huichelaar heeft, gelijk gezegd wordt. Heb. 6:1 "Dat hij de Heilige Geest deelachtig is". En hij alleen is in staat om te zondigen tegen de Heilige Geest.

Zo dan, indien iemand de Geest kan hebben voor een tijd en niet altoos; indien iemand de Geest kan hebben en niet geboren zijn uit de Geest; indien hij de Geest kan hebben, alleen als een Geest der dienstbaarheid; indien iemand de Geest in zich werkende kan hebben en evenwel begaan die onvergeeflijke zonde, zo kan iemand de Geest Gods hebben en nochtans maar "bijna een Christen zijn".

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1949

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's

TWEEERLEI ROEPING GODS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1949

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's