Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN DE VINDENSTIJD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN DE VINDENSTIJD

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hierom zal U een ieder heilige aanbidden in vindenstijd. Ps.32:5a.

David, de man naar Gods hart, de lieflijke in psalmen, is in Psalm 32 weer in zalige gemeenschap met de Heere gesteld.

De breuke, die de dierbare gemeenschap met zijn God een tijdlang, zelfs ongeveer een jaar, naar men meent, van wege zijne zonde met Bathseba had gestoord is weer weggenomen. Eerst was er gekomen van des Heeren wege als een zwaardstoot het "Gij zijt die man", waarop volgen mocht: "Ik heb gezondigd tegen de Heere". Vervolgens kwam psalm 51. En nu zijn ziele weer meer tot ruste is gekomen, volgt Psalm 32. Daarin spreekt hij de gelukzaligheid uit over hem, wien de Heere de zonden vergeven heeft. Dan herinnert hij aan de tijd toen hij zijn zonde niet kwijt kon aan de Heere en aan de stonde, toen hij een hartgrondige belijdenis zijner overtredingen mocht doen en de Heere Hem vergeving schonk. En dan vervolgt hij: Hierom zal U een ieder heilige aanbidden in vindenstijd. Hierom, dat is omdat genade bewezen is aan mij, die de voornaamste der zondaren ben, kan het ook nog voor een ander, ja zal een ieder heilige aanbidden in vindenstijd. Het was een dierbare vindenstijd voor David mogen worden toen de Heere hem de schuldvergeving bekend maakte en Zijn zalige gemeenschap hem weer schonk in Christus, zodat hij in de zalige nadering tot Gods troon de Heere weer aanbidden mocht. En nu mede uit en door zijn geval, door wat hem te beurt gevallen is, mag hij de heilige regel der genade door Gods Geest daartoe geleid, in het algemeen stellen, dat ieder heilige, die vergeving zijner overtredingen mag proeven in de vindenstijd, de Heere in Christus zal verheerlijken over zo grote genade aan hem geschied in de zo zalige aanbidding van Zijnen Naam.

En immers, dat zullen is een Goddelijk zullen, een door de Heere Zelf in Zijne genade gewerkt geschieden. Hij zal door Zijnen Geest eerst ontdekken aan de zonde en schuld en in de vindenstijd zal ook in Christus de vergeving hunner zonden geschonken worden aan Zijn gunstvolk en zullen zij ook door Hem daartoe verwaardigd en gebracht Hem ook de ere geven voor zo grote beweldadiging aan hen geschied. De zaligheid is een door de Heere zelve uitgewerkte zaligheid en wordt een aan en in hem toegepaste zaligheid.

En zo zal ieder heilige gebracht worden in de vindenstijd. Ieder heilige, ieder zondaar, want alleen wie Christus door een waar geloof ingelijfd worden en al Zijne weldaden aannemen zullen zalig worden, zoals de Catechismus zeg.

Een heilige is een wedergeboren mens, die uit Christus alzo de Geest der heiligmaking ontving en deel heeft aan de lijdelijke heiligmaking, al is soms de dadelijke heilignaking nog zwak, zoals in het gekrookte riet en de rokende vlaswiek. Zowel de kleinen in de genade als de groteren zijn daaronder dus begrepen. In het licht der genade leren zij hunnerzijds zich echter al meer kennen als onheilig, boos en verdorven, zo als gruwelijke zondaren en albedervers, die de hel verdiend hebben. In de vindenstijd, die tijd van genade, leren zij echter de Heere kennen als een gaarne schuldvergevend God in Christus. Daaraan gaat dan Zijnerzijds vooraf een trekken en ontdekken, een diepgaand overtuigen van schuld en zonde, van onwaardigheid, een in zichzelven arm en ledig maken, om in deze weg als een goddeloze te rechtvaardigen. En van des mensen zijde gewaagt de vindenstijd van een voorafgaande tijd van Godsgemis en van zoeken en smeken om de Heere in Christus te mogen vinden. Zie, als de Heere gaat omzien naar hem, die naar Hem niet omziet en hij opent de ogen dan ontvangen zij een geestelijk gezicht van hun verloron toestand. Dan beginnen zij ook God te missen en krijgen zij een oog in hun verlorenheid en diepe rampzaligheid, dat zij buiten God liggen en zo de eeuwigheid tegemoet reizen zonder een God voor hun hart en zonder een Borg voor hun hemelhoge schuld.

Ze zijn heilzaam onrustig geworden en gaan nu door de werkingen der genade zoeken zij Hem ook vinden mochten. Dan wordt het echter wel zoals de profeet zegt: De nooddruftigen zoeken water, maar er is geen; hunne tong versmacht van dorst. De Heere ontdekt hun echter ook die dierbaren Christus, te zijner tijd, als dien schuldovernemende en betalende Borg en Middelaar voor hunne zonden. En in de vindenstijd, die gezegende treft en ontmoetingstijd tussen God en hunne ziel leren zij Hem kennen met David als dien gaarne schuldvergevende God in Christus.

Die al hunne zonden achter Zijne rug werpt in de zee der eeuwige vergetelheid. Dan ook is er die dierbare geloofsvereniging in Christus met de Heere waaruit voortvloeit het zalig wegzakken en zinken onder God in die bewonderende aanbidding van de Drieenige God des Verbonds, waarin alle zaligheid voor tijd en eeuwigheid gelegen is voor de ziel.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1950

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's

IN DE VINDENSTIJD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1950

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's