Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ENGELEN (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ENGELEN (IV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zagen de laatste maal, dat Kuyper, Bavinck en Honig niet de engel, maar alleen de mens aanmerken, als geschapen naar het beeld Gods. En dat zou dan het verschil tussen engel en mens uitmaken. Zo is een verschil, zegt Prof. Honig, tussen engel en mens, dat de mens geschapen is met ziel en lichaam en de engel zonder lichaam. Dat zal dan volgens hem betekenen, dat het beeld Gods ook in het lichaam zit. Maar God is een Geest, Joh. 4:24, zodat ook in de mens alleen de geestelijk-zedelijke eigenschappen het beeld Gods kunnen vormen. En wel is er een organische eenheid van ziel en lichaam, zodat de ziel in het lichaam woont, en dit een voertuig voor de ziel is, maar met dat al is toch alleen de ziel het onderwerp van het beeld Gods in de mens. Zij is dat van het beeld Gods in de ruimere zin, terwijl het beeld Gods in de engere zin bestond in de geestelijke ziele-eigenschappen van wijsheid, gerechtigheid en heiligheid.

Denk de ziel weg bij de mens en er is ook geen beeld Gods meer, maar valt het lichaam weg, dan kan er het beeld Gods nog zijn in de ziel.

Als verder het beeld Gods er niet is dan in en bij de vereniging van ziel en lichaam, dan is het beeld Gods ook niet in de hemel dan alleen bij Henoch en Elia, naast Christus Zelf, naar zijn menselijke natuur. Want de geesten der volmaakte rechtvaardigen in de triumferende kerk Gods in de hemel, missen, evenals de engelen een lichaam, tot de dag der opstanding des vleeses. Als het dus beslist nodig is, dat het lichaam er bij is, om beeld Gods te kunnen zijn, dan moet daar uit volgen, dat dan ook de gezaligden in de hemel tijdelijk het beeld Gods moeten missen, wat vanzelf ongerijmd is, waar de Schrift zo duidelijk mogelijk leert, dat ze ook daar volop met het beeld Gods gesierd zijn, zoals het tot hun innerlijk geestelijk wezen behoort.

Een volgend punt van verschil wordt daarin gezien, dat niet de engel, maar de mens gesteld is als Koning van het rijk der natuur, Hebr. l:14. vergl. met Gen. 1:26, waaruit dus zou blijken, dat de mens groter ere dan de engel gegeven is.

Hierbij kan echter opgemerkt worden, dat de heerschappij des mensen over de dieren en de lagere schepping, een gevolg, geen wezenlijke trek van het beeld Gods was, zodat dit ook geen wezenlijke grond biedt om te zeggen, ..dat uit dien hoofde de engel niet naar Gods beeld geschapen zou zijn geweest.

Voorts was niet alleen de engel, maar ook de mens geschapen om God te dienen, zodat ook de hem geschonken heerschappij een aan God onderworpen, Hem dienende en verheerlijkende heerschappij was. Evenals de engel, was dus ook hij dienstknecht Gods. En zoals er onder de mensen overheden en machten zijn, en dus onderlinge ongelijkheid in de heerschappij is, zo is er ook sprake bij de engelen van overheden en machten in de hemel. Ef. 3:10; en van tronen, heerschappijen, Col. 1:16. Uit die vergelijking blijkt dus duidelijk, dat zoals het hoofd zijn van Adam over de vrouw voortvloeide uit het beeld Gods, ook de heerschappij van de een over de ander in de wereld der goede engelen, een gevolg van hun schepping naar het beeld Gods moet zijn en niet als een gemis daarvan kan worden aangemerkt, te minder nog, waar de heerschappij of regering over redelijke schepselen, gradueel nog weer hoger en voortreffelijker is dan die over de lagere schepselen.

Ook wordt er nog aangevoerd van hen, die de engelen niet willen geschapen zien naar het beeld Gods, dat zij niet door banden des bloeds aan elkander verbonden zijn; dat er geen afschaduwing is van het Goddelijk Vader- en Zoonschap, dat zij niet in een hoofd gevallenen door een ander hoofd weer behouden worden.

Hierbij valt weer op te merken, dat er wel de banden des bloeds zijn, maar de ziel des mensen niettemin door een scheppingsdaad Gods het aanzijn ontvangt.

Ook is het niet maar de Personele verhouding van Vader en Zoon in het Goddelijke Wezen, maar naar de mededeelbare eigenschappen Gods, eigen aan het Wezen Gods, dat de mens geschapen is. Adam was zoon Gods krachtens zijn schepping naar Gods beeld. En zo waren ook de engelen kinderen Gods, omdat ook zij geschapen zijn naar het beeld van de mededeelbare eigenschappen Gods.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1950

Goudse Kerkbode | 6 Pagina's

DE ENGELEN (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1950

Goudse Kerkbode | 6 Pagina's