Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBAND TUSSEN WET EN EVANGELIE (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBAND TUSSEN WET EN EVANGELIE (V)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zagen, dat de lijn der prediking in het O. Testament deze was, dat eerst de zonden aangewezen, de gruwelen bekendgemaakt en de oordelen Gods aangekondigd worden en dan het aan zichzelf ontdekte overblijfsel de genade en verlossing in Christus toegezegd wordt. Precies zo is 't in het N. Testament. Daar gewaagt al Zacharias de priester van in zijn lofzang bij de geboorte van Johannes, als hij daar meldt van de zonden Israƫls, van de verlossing er van, en van het dienen van de Heere in gerechtigheid en heiligheid. Luk. 1:74. v. Johannes de Dooper voorts predikte de Doop der bekering tot vergeving der zonden. En dit was het begin van het Evangelie. Marc. 1:4. Die prediking der bekering vereiste zijn bediening, om de weg te bereiden voor de Heere Jezus, daarmede aantonend, dat er geen andere weg is van Jezus tot de ziel en van de ziel tot Jezus, dan langs die van de boetvaardigheid en bekering. Geen andere weg sloeg ook de Heere Jezus zelf in. Zijn eerste prediking was eveneens: Bekeert U, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, Matth. 4:17. Deze orde van prediken, waarbij de Wet voorop gaat, en het Evangelie volgt, waarbij eerst de doodstaat van de mens wordt verklaard en dan de weg der zaligheid geopenbaard wordt legt Hij ook Zijn discipelen in de mond, voor Zijn sterven. Matth. 10:7. als daarna, na Zijn opstanding, Luk. 24:47, zoals zij dit dan ook zorgvuldig zijn nagekomen. Op het Pinksterfeest te Jeruzalem, in al hunne diensten betuigden zij, gedurig: Bekeert U, opdat Uwe zonden vergeven worden. Hand. 2:38, 3:19, 25, 5:31. Dit was de raad van Petrus aan Simon de tovenaar. Hand. 3:21. Paulus toont, dat dit de van 's Heeren wegen opgedragen last was voor alle leraars, om alle mensen te verkondigen, dat zij zich zouden bekeren. Hand. 17:30. Dit moest hij beogen onder de Heidenen, Hand. 26:1, evenals ook onder de Joden. Hand, 18:20.

Ook in de brieven wordt deze zelfde volgorde der leer gehouden. Eerst de dood en dan het leven, eerst de vloek en dan de zegen. Zo in de brief aan de Romeinen, waarvan het eerste gedeelte van Cap. 1-3:20 handelt over het stuk der ellende en over de Wet als kenbron der ellende. Vervolgens gaat het daar van 3:21-12:1 over, de verlossing in Christus uit het Evangelie. En van 13:1- het einde wordt gehandeld over het stuk der dankbaarheid. En zo zegt hij ook in de brief aan die van Efeze, dat de mens van nature dood is in de misdaden en de zonden, liggende onder Gods toorn; 2. dat hij uit genade zalig wordt; en 3. herschapen is in Christus Jezus tot goede werken. Ef. 2:1,6,8,10. Dezelfde orde zien we bij Petrus in 1 Petr. 2:9. en bij Johannes in 1 Joh. 1:7; 2:1,6.

En langs dezelfde orde van ellende, verlossing en dankbaarheid, werkt ook de H. Geest, de grote Toepasser des heils en Bedienaar des Woords, zoals Joh, 16:8-11 dat beschrijft. Hij zal beginnen met het overtuigen van zonde, en dan brengen tot Jezus gerechtigheid. Dat is die bittere rouwklage, die de Geest der genade eerst zou verwekken, eer Hij zou brengen tot de geopende troostfontein. En daarvan gaf de H. Geest een levende proeve op het Pinksterfeest te Jeruzalem, toen Hij uitgestort werd op de schare der 3000. Zij werden eerst in het hart als doorstoken bij het gezicht hunner zonde in het ombrengen tevoren, van de toen verheerlijkte Christus. En toen riepen ze: Mannen broeders! Wat zullen we doen. Daarop werd hun raad gegeven, om door bekering ware troost te ontvangen. Hand. 2:37,38.

Maar verder leert reeds het wezen van genade en verlossing, evenals het Evangelie met de bediening ervan, in zichzelf, dat de ellende met de Wet als haar kenbron vooraf moeten gaan aan de leer der verlossing door het Evangelie. Immers, zonder de leer der ellende kan er geen sprake zijn van die der Verlossing. Het woord, verlossing drukt dit al genoegzaam uit.

Waaruit toch geschiedt de verlossing anders dan uit de banden des doods en der ellende. En zo kan ook het Evangelie niet anders dan volgen op de Wet, waaruit de ellendekennis verkregen wordt. Betekent het een blijde boodschap, dan kan het dit ook maar alleen in waarheid zijn voor de recht aan zichzelf ontdekte ellendige, Matth. 1:21, kantt. 21, vergeleken met Luk. 2:10, Kantt. 15. s dan ook zo duidelijk leert, dat de blijdschap des Evangelies maar alleen is voor Gods ware volk.

Zolang iemand niet van zijn ellende in waarheid overtuigt is, is en blijft hij een onbekwaam leerling in de school der genade en een onnut toehoorder van het Evangelie. Want of hij zal daardoor vervallen tot een opgeblazen verwaandheid en ingebeelde onschuld, of hij zal de genade misbruiken tot ongebondenheid. Want hij, die onder het Evangelie niet beter wordt, wordt door wederrechtelijke en roekeloze, toeeigening der belofte zeker erger en geheel in de zonde verhard. Jes. 26:10. En zo worden de paarlen voor de zwijnen geworpen, die ze met voeten vertreden en daarna wreder en bozer worden. Zonder levend gezicht van ellende, kan in ons niet ontstoken worden een verlangen naar verlossing, noch een honger en dorst naar de Verlosser. Niemand kan, behagen hebben in Christus, zolang hij een mishagen en walg heeft ontvangen aan zichzelf. Niemand zoekt verandering van staat, zolang hij de tegenwoordige niet moede is. Zolang een zondaar maar als met een half oog zijn ellende beziet en daarvan denkt: Dit is een krankheid, die ik wel dragen kan, Jer. 10:16 blijft hij liggen op zijn droesem, en is alles bij hem vrede. Maar als hij ziet dat zijn plage dodelijk is, en zijn breuk zo groot als de zee, dan wordt het: Wat blijven we hier, totdat wij sterven? 2 Kon. 7:3. Dan klimt het bange noodgeschrei op tot God. Wees mij genadig, want ik ben verzwakt. Genees mij, O Heere, want mijn beenderen zijn verschrikt, en Gij, Heere, tot hoe lange, Ps. 6:3, 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1951

Goudse Kerkbode | 6 Pagina's

HET VERBAND TUSSEN WET EN EVANGELIE (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1951

Goudse Kerkbode | 6 Pagina's