Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KONING DER EEUWEN ZIJ ALLE EER EN HEERLIJKHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KONING DER EEUWEN ZIJ ALLE EER EN HEERLIJKHEID

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Koning nu der eeuwen, de onverderfelijke, de onzienlijke, de alleen wijze God zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. 1 Timotheüs 1:17.

Het einde is er. 't Einde van het gaar 1951 met zijn lief en leed is gekomen. Zo roept tot ons met aangrijpende kracht de laatste ure des jaars. En in dat geroep klinke meer dan ooit de stem de wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheden.

Ons oog worde geopend om op 't heensnellend jaar terug te blikken en bij alle herinneringen van lief en leed te bemerken: en wij vliegen daarheen. Gelijk 't jaar, alzo vliegt ons leven weg. Ons leven is een damp. Wij haasten naar het einde. En welk een einde. Eeuwig wel of eeuwig wee. O, ons oog kere zich naar binnen, opdat we onszelf onderzoeken en ons hart op onze wegen zetten. Wegen zo vol van schuld, van murmurering en klagen. Van versmading van 's Heeren vriendelijke roepstemmen. Dat zien naar binnen doet ons toch recht ons boos bestaan kennen. Wij leven veelal zo oppervlakkig. We zijn zo uit de aarde aards. De Heere trekke ons eens op tot Hem van Wien alle zegening afdrupt. Die alleen is de lievenswaardige en dienenswaardige. Hoezeer is Paulus daarvan doordrongen in de woorden onzer overdenking.

Mag dit niet een troostwoord genaamd worden voor Gods volk. Dat bij al het vluchtige van 't leven, al 't droeve der tijden daar is een God in de Hemel, Die is een Koning der eeuwen en Die daarom altijd is en blijft de onveranderlijke sterkte en toevlucht der Zijnen. Is de Apostel daaraan niet gedachtig? Hij ziet terug op het verleden. Op de weg die achter hem ligt. Wat de Heere hem gedaan heeft, hij die te voren een Godslasteraar en vervolger was, ja een verdrukker. Maar hem was barmhartigheid geschied. Een barmhartigheid, welks diepte hij niet kan peilen, de grootheid niet utspreken. Hoe grijpt 't zijn ziele aan, om Hem te verheerlijken, die Zijn genade zo grotelijks bewezen had. Ook ons moge het gegeven worden de lof te vermelden van de Koning der eeuwen.

Neen, het zijn geen woorden om ons te verheffen, neen, maar veeleer om ons bij het vluchtige der tijden een indruk te geven van onze nietigheid, nog minder dan niet en enkel ijdelheid, maar daartegenover de hoogheid en de heerlijkheid van Hem Die de eeuwen telt als uren. Van Wie de dichter zingt: God is op 't hoogst geducht in Zijne heilige raad. En vreselijk boven 't heir, dat om Zijn rijkstroon staat. Wie is als Gij, o Heer, o God, der legerscharen?

Die is immers het verheven voorwerp van Paulus' lof. Koning der eeuwen noemt de Apostel Hem, de Onveranderlijke, Die is en was en zal wezen eeuwig Dezelfde. Bij Wien niemand te vergelijken is en voor Wien niemand zal bestaan.

Van eeuwigheid tot eeuwigheid, is hij God. Die daarom alle tijden in Zijn hand heeft. O, wie moet niet voor Gods grootheid bukken? Versmolt niet 't hart der heidenen als zij van verre slechts hoorden van de daden van Israëls God ? Zong niet Israël zelf deswege van de Hoge Majesteit des Heeren. Hoe groot, hoe vreselijk zijt Ge alom. Uit Uw verheven Heiligdom.

En stel daar nu tegenover de nietigheid des mensen. Is hij niet de ijdelheid gelijk? Zijn zijn dagen niet als een voorbijgaande schaduw? Als een dagloner hijgt hij telkens naar de avond. Deze ure zegt het ons luide.

Maar wie buigt voor de Koning der eeuwen. Wie geve Hem nog de eer van al die Goddelijke weldadigheden ons betoond. Neemt niet het geroep toe: wij doen het zonder God. Wat al vriendelijke roepstemmen van de Koning der eeuwen zijn tot ons gekomen in deze 365 dagen. Maar Wie is het mijn lezer, die daarop let. Die uitroept: Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden; Vergeet ze niet, 't is God Die ze u bewees.

Dat we voor de Hoogheid des Heeren leerden bukken, die Zijn ijs daarhenen werpt als stukken. Wie zal bestaan voor Zijn koude ? Gods volk leert er iets van verstaan. Verstaan dat zij mensen zijn. Schapen Mijner weide, zegt de Heere Zelf, gij zijt mensen, maar Ik ben de Heere uwe God. Daarom verstaan zij er iets van, dat hunne verwachting zou verloren zijn, ware de Heere niet de Koning der Eeuwen. O, dat doet ze wel zingen. Hoe donker ooit Gods weg mag wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.

Of ook: 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, zingen daar ik Hem verwacht.

Hoe mag dit wel tot bemoediging zijn onder alle wisselende tijden. Dan zegt Asaf: Gij zult mij leiden door Uwe Raad. Dan betuigt David: Mijn tijden zijn in Uwe hand. En de Kerk: De Heere kent de dagen der oprechten.

Die Koning der eeuwen is de Onverderfelijke. Daarom is bij Hem geen verandering, noch schaduw van omkering. Hij is gisteren en heden Dezelfde. Al wat van beneden is, is verderfelijk. Ook wij. Verdervende en vergankelijke schepsels zijn wij. Dat het ons eens mocht aangrijpen, o mens, o mijn lezer. Alles van beneden zal ons ontzinken. O, als de laatste Klokslag van ons leven slaat, wat baten dan vrienden of magen, geld en goed en eer? Alles ontvalt ons. Dat we dan in dit leven nog leren buigen voor Hem, Die is de Onverderfelijke, Wiens Goedertierenheden nooit veranderen kunnen. Op Oudejaarsavond niet ophouden en op Nieuwjaarsmorgen nog even nieuw zijn, want Zijn goedertierenheid is van eeuwigheid tot eeuwigheid over degenen die Hem vrezen. Die voor Zijn volk heeft weggelegd een onverderfelijke erfenis in de Hemelen.

Hij is de Onzienlijke. Hij bewoont een ontoegankelijk licht. Maar toch. Hij ontdekt in de luister Zijner Majesteit, in Zijn werken, in de onderhouding der dingen in de wisseling der tijden, in Zijn oordelen en zegeningen. Maar bijzonder in de gifte van de Zoon Zijner liefde, Die kwam als een rijsje uit de afgehouwen tronk van Isaï. Die kwam om de schatpenningen op te brengen voor al Zijn volk. Die kon zeggen: Die Mij gezien heeft, die heeft ook de Vader gezien. Och, dat 't ons hart eens verbreken mocht, om voor de Onzienlijke te buigen. Voor Hem, Die is de alleen wijze God, In alle bedeling der tijden, in Zijn ondoorgrondelijke raad, ln de verlossing en al die wonderbare wegen, waarin Htj Zijne kinderen leidt. O, wie is meer waardig dat Zijn lof uitgeroepen worde; Wie is meer 't alwaardige voorwerp dan deze Koning der Eeuwen, waarvan Paulus dan ook zegt, dat Hem moet worden toegebracht eer en heerlijkheid. En zeker, dat komt Hem toe.

Het roept ons tot diepe verootmoediging. Waarom de dichter uitroept: Komt, laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons knielen voor de Heere, Die ons gemaakt heeft. Neen, 't eren en verheerlijken van de Heere bestaat niet in dat oppervlakkig uitroepen. God te eren doet ons nederbukken, nederbukken In 't stof. Het stelt wederom de Hoogheid des Heeren tegenover onze nietigheid. Hij de eeuwige God, wij kinderen des tijds Hij de Onverderfelijke, wij verderfelijke schepselen. Hij de Onzienlijke, de Overalomtegenwoordige. Wij minder dan niet en ijdelheid.

O mensen, laat ons nederbukken, want God is groot. Zijn zegeningen drukken onze ziele in de laatste ure In het stof. Want ook in die goedertierenheid blinke de verhevenheid des Heeren uit, Die de lofzang van Gods volk uit de diepte doet oprijzen, om Hem te erkennen ln Zijn Majesteit en Heerlijkheid.

Van nature weten wij niet van God te eren. Het Is geen vrucht van eigen akker. En ook 's Heeren volk, hoe moet het gedurig bepaald worden bij de Majesteit des Heeren en Zijne grote daden, zullen ze Hem niet vergeten. Was 't niet Israëls zonde? Och, dat we Hem eren mochten. 't Komt Hem toe geëerd en gevreesd te worden om Zijns Zelfs wil; dat het ons gaan mocht als de dichter van ouds: Buigend onder de overstelping van Gods weldaden roept hij uit: Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden?

Zo is 't ook met de Apostel. Hij weet geen woorden genoeg te vinden, om de Heere te verheftien in al de ootmoed des harten, vanwege Diens goedertierenheid aan hem betoond. Hem was barmhartigheid geschied. De Koning der eeuwen had getoond ter bestemder tijd, dat Hij 't hart van satan in Zijn hand had. Had hem gerukt uit de klauwen van satan en gemaakt tot een onderdaan van de eeuwige Koning. De Onverderfelijke had Paulus uit het verderf getrokken. Van een Godslasteraar en vervolger veranderd in een schaap Zijner weide. Het oude jaar zijner zonde was beëindigd. Dat oude was voorbijgegaan, ziet 't was al nieuw geworden. De Onzienlijke had hem gezien, blazende dreiging en moord en veranderde hem in een mede-arbeider van Christus.

De alleen wijze God hield hem staande in zijn dwaasheid. Zijn oud verstand werd dwaasheid. De Heere gaf hem nieuwe wijsheid. En als Paulus dit alles gedenkt, dan, dan moet hij stilstaan. Zijn ziel is overstelpt. Neen, geen woorden genoeg kan hij vinden om de lof des Heeren te vermelden, om Zijn goedertierenheid uit te roepen.

Dat dit bij ons ware; ware in deze ure, deze laatste ure des jaars. Waarin het nog nacht is van rondom onder de volken. Waarin de vraag naar voren dringt, meer dan ooit: Wachter, wat is er van de nacht? Wachter, wat is er van de nacht? De morgenstond is gekomen en het is nog nacht.

We zouden vragen: Wat ls er van 't oude jaar? Het nieuwe is er en 't is nog nacht. Duisterder dan ooit. Omdat het klagen over de zonde ontbreekt. Er is geen ootmoed, geen boetvaardigheid over de zonde. Geen vragen naar de levende God. Het grijpe ons eens aan, medereiziger en medelezer naar de eeuwigheid. Vernedert u onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd. Heeft de Koning der Eeuwen ons weer niet een jaar gedragen? Verzorgd, gekleed, gevoed? Sterfelijke mensen zijn wij. Hoevelen ten grave gedaald. Ons gespaard. Dat de Goedertierenheid God ons tot bekering leide.

365 dagen geroepen, genodigd en gelokt. Ach, wat de vrucht. Mocht 't oude Jaar des zondaars eens beëindigd worden. Het nieuwe jaar der verlossing eens dagen. Mij is barmhartigheid geschied.

O, daar is een volk dat er naar verlangt. Welker ziele ontrust is vanwege hunne zonde. Die bang zijn vanwege 't oordeel. O, dat hebben zij verdiend; het ware recht, zo de Heere ze eeuwiglijk uit Zijn gemeenschap sloot. Maar toch, hun ziel hijgt naar een nieuwe blijk van 's Heeren gunst. Zij kunnen het bij hun oud leven niet meer stellen, maar hijgen er naar om deel te krijgen aan 't nieuwe leven der genade; aan die nieuwe gemeenschap met God, met de Koning der Eeuwen. Die dag staat aan te breken voor dat volk, dat de Zonne der gerechtigheid zal opgaan over hunne ziele. De Heere zal Zijn eigen werk kronen. Dat alles maar uit onze handen mocht vallen en we met Jozef en Maria op straat gezet. Hoe is dan de geboorte van Slons Koning nabij, om met al Gods volk dan uit te roepen, wat die Koning der Eeuwen voor hen geweest is. Hoe de Onverderfelijke over hen gewaakt heeft. Die van 't verderf uw leven wil verschonen. Met goedheid en barmhartigheid u kronen.

O dierbaar heil. Het oude Is voorbijgegaan, ziet het is al nieuw geworden. Hoe zal het dan in de ziele van dat volk leven, dat de Heere de lievenswaardige en lovenswaardige ls tot ln eeuwigheid. Hoe ls de Apostel daarvan doordrongen. Hem zij de eer en de heerlijkheid tot ln eeuwigheid. Hij kent zichzelf niets toe. Arm zondaar is hij. Onwaardig schepsel. Barmhartigheid bewezen uit loutere genade. O, hoe leeft het in zijn ziel om de Koning der Eeuwen eeuwig te mogen grootmaken, want Die is 't waardig.

Paulus staat stil. Overdenkt Gods weldaden. Gods weg met Hem gehouden. Verliest zich ln de Koning der Eeuwen, de Onverderfelijke. En dit brengt hem tot ootmoedige erkentenis en verheerlijking van 's Heeren grote Naam. Maar dan staat hij ook verlegen. Hij kan niet uitkomen, zoals hij gaarne zou willen. Kent zich vol gebrek. Maar eenmaal zal wat nu ten dele is te niet gedaan worden. Dan zal het nieuwe jaar der volkomene verlossing aanbreken. Dat zal nooit meer eindigen. Dan zal hij met des Heeren volk de Heere eeuwiglijk groot maken. Amen zegt hij. Dat spreekt hij uit op crediet van 's Heeren trouw en onveranderlijke liefde. Wat dunkt u. Wat treffelijke lofverheffing. Wat zou ons meer betamelijk zijn bij de wisseling van het nieuwe jaar. De Heere geve ons bij aanvang te leren en voor 's Heeren volk het bij de voortgang gedurig te beoefenen. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 december 1951

Goudse Kerkbode | 8 Pagina's

DE KONING DER EEUWEN ZIJ ALLE EER EN HEERLIJKHEID

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 december 1951

Goudse Kerkbode | 8 Pagina's