Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBAND TUSSEN WET EN EVANGELIE (XXV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBAND TUSSEN WET EN EVANGELIE (XXV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op p. 18 brengt van der Mheen zijn critiek uit op een citaat uit een preek van Ds. G. van Reenen, over Jes. 33 :17a, Gij zult de Koning zien in Zijne schoonheid, welk citaat dan als volgt luidt: ,,Doch nu moeten wij ernstig opmerken, dat dit geen belofte is voor iedereen. Voor U niet, onbekeerde wereldling, die maar voortleeft in uw zonden en ongerechtigheid, die maar gaat en voortwandelt op de weg des verderfs en geen begeerte toont te hebben in de weg der gerechtigheid. O, ongelukkige mensen! Ook voor de eigengerechtigen is deze belofte niet. O, mochten dezulken nog tot de erkentenis gebracht worden dat heel hun eigengerechtige godsdienst een stank is in Gods neusgaten. Onze tekst bevat een belofte voor wedergeborenen. Zij zijn bij aanvang of voortgang ontdekt aan eigen ellende; zij weten het en leren het dagelijks beter, dat zij zijn: ellendig en jammerlijk en blind en naakt". En daar luidt nu het oordeel van v. d. Mheen over: Krasser en duidelijker dan hier kan de rechtvaardiging uit het geloof alleen wel niet misvormd en ontkend worden. Allerlei voorwaarden zouden onder de naam van wedergeboorte naar voren gebracht worden.

En dit zou dan in de eeuw der Reformatie anders geweest zijn. Bij Amesius en Teellinck zou dat al anders geworden zijn, zoals hij op p. 18 uit laat komen. Al spoedig na de Reformatoren zou het geworden zijn wedergeboren worden tot geloof, maar bij de Reformatoren zou het geweest zijn geloven tot wedergeboorte. Maar hoe vergist de man zich toch ook weer, als men de wedergeboorte in enger zin als geestelijke inleving in Christus beschouwt. Daarover toch zegt Calvijn in zijn Comm. op Joh. 1:13: Zo is dan het geloof, achtervolgende de verscheidene opzichten, ten verste een deel onzer wedergeboorte, en een ingang in het Koninkrijk Gods, opdat Hij ons onder de kinderen telle. Want dat de Geest onze harten verlicht, behoort nu al tot onze vernieuwing; zodat het geloof uit de wedergeboorte, als uit een fontein vloeiende is, enz. en even verder zegt hij, dat als God ons het geloof inblaast, zo wederbaart Hij ons heimelijk, enz. Zo spreekt Calvijn daar. En dat de gang van dat stukje van Ds. van Reenen ook al in de Reformatietijd zo was, blijkt al heel duidelijk ook uit H. Bullinger, Huysboek, Ned. Uitg. 1582, Dec. IV. Serm. 1, f. 146b, die daar zegt: Voorwaar in de zendbrief tot de Romeinen, waarin hij (Paulus) het Evangelie met goede orde leert, heeft hij de verkondiging des Evangelies begonnen van de zonde, de Joden en de Heidenen overtuigende van zonde. En dit doet hij daarom en te dien einde, opdat een iegelijk in zichzelven inga en bekenne, dat hij geen rechtvaardigheid heeft, maar dat hij uit zijn natuur een kind des toorns en verdoemenis is (Ef. 1:3). Niet dat zulke kennis der zonde uit zichzelf ons Gode aangenaam maakt, of vergeving der zonden en het eeuwige leven verdient; maar dat zij des mensen hart naar hare wijze bereidt om het geloof in Christus te vatten. Ja, om Christus Zelf, Die onze rechtvaardigheid is, aan te nemen. Want die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn of de kranken. Daarom, die menen, dat zij zonder zonde rein en rechtvaardig zijn, die verachten Christus. Daarentegen, die hun zielekrankheid gevoelen, en van harte bekennen, zichzelf zondaren en onrechtvaardig te zijn, en geen betrouwen op hunne verdiensten en kracht, die lopen zeer haastig tot Christus. Wanneer dit geschiedt, zo biedt Christus in het Evangelie Zichzelven aan, hen vergeving der zonden belovende en het eeuwige leven, als die gekomen is om de kranken te genezen en de zondaars zalig te maken. Evenals bij Ds. van Reenen ook hier separatie en de belofte alleen toekennen aan hen, die door zaligmakende genade ontdekt zijn aan zichzelf. En niet anders is het ook bij Th. Beza, ook al een van de Reformatoren, die in zijn werkje: Van de straf der ketteren, op p. 72 zegt: Dat zeggen wij dan, dat de ware en enige weg is waardoor men tot Christus en door Christus ter zaligheid geraakt, te weten, dat wij door de genade Gods verstaan hebbende de grootheid onzer krankheid tot de medicijnmeester al bevende komen en onze toevlucht nemen; Die nochtans ons eerst gekend heeft en tot ons komende door Zijn Geest geopenbaard heeft, dat Hij de medicijnmeester is, enz.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 mei 1952

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's

HET VERBAND TUSSEN WET EN EVANGELIE (XXV)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 mei 1952

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's