Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NOG NIET VERBRIJZELD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NOG NIET VERBRIJZELD

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij zijn tot op deze dag nog niet verbrijzeld van hart. Jerem. 44 :10a.

De Heere was met Zijn geweldige oordelen gekomen over land en volk. Juda was in de Babylonische ballingschap gevoerd en een overblijfsel was naar Egypte getrokken en had ook de profeet Jeremia daarheen meegevoerd. En daar laat de Heere Jeremia nog weer tegen de zonden waarschuwen en doet Hij de klacht over de onbuigzaamheid van hun geest: Zij zijn tot op deze dag nog niet verbrijzeld van hart. Ja, zo diep ligt de mens van nature toch gevallen, dat het hem onmogelijk is om nog ooit van zichzelf uit tot de Heere weder te keren. En mocht het nu eens recht onmogelijk worden ook, dan zou er hope kunnen zijn. De Heere vraagt hier om een verbrijzeld hart. En dat is het ook waar het juist op aan komt. Alleen als het hart zaligmakend verbrijzeld wordt door Gods lieve genade in Christus, begint het oordeel zijn einde te zien. Het komt altijd maar weer aan op het hart, want daaruit zijn de uitgangen des levens. En zo had de Heere door Jeremia in andere omstandigheden ook al .eens geklaagd, in Jer. 5 : 24: En zij zeggen niet in hun hart: Laat ons nu de Heere onze God, vrezen. Och, van nature wordt de mens geboren onder het oordeel Gods, leeft hij voort onder het oordeel Gods en sterft hij ten slotte weg onder het oordeel Gods in het eeuwig verderf, tenzij wederbarende genade te sterk over hem mag worden. Van nature draagt hij maar een hard, een verstokt, een van God afkerig en vijandig, een ongevoelig en ongelovig hart, om, niet vatbaar voor de indrukken van genade, tenzij het vernieuwd worde ten eeuwigen leven. Maar juist daartoe is het noodzakelijk, dat het verbrijzeld worde door Gods dierbare genade.

Want zonder verbrijzeling des harten is er ook geen ware vernedering, en zonder vernedering geen Ware bekering en zonder deze ook geen verzoening met God. En zo een verbroken hart en verslagen geest, zulk een verootmoedigd en week gemaakt hart ontbrak Juda en ontbreekt ook thans onder ons volk. De slagen van Gods hand schrikken wat op voor een ogenblik, maar verder komt het niet, er is geen verbrijzeling, en men tracht zich al spoedig te herstellen, zeggend met oud Israƫl, als de huizen omvergeworpen werden: we zullen nog betere en sterkere bouwen. Als echter het hart verbrijzeld wordt, dan wordt het zondekwaad gezien, erkend, beleden en weggedaan.

Maar zo was het bij de Joden niet. Ze zagen hun zonden niet eens. Ze hadden het ondanks alles nog zo bij het rechte eind in hun schatting. Werden ze als versmolten door ellende, zo bleven ze toch vol zonden, als een kooi vol vogelen. En is het thans anders? Een verbrijzeld hart is stuk geslagen, heeft zijn eigen kracht van tegenstand tegen de Heere verloren, kan niet meer in de zonde blijven voortgaan en is laag bij de grond gekomen. Een gebogen riet kan nog tot zijn oude gedaante terugkeren, maar niet een recht verbrijzeld hart. Het is een nederig gemaakt hart. Josia's hart was week geworden. Ezra en zijn volk zag men ter aarde wenen en treuren. Maar och, wat is het daar ook thans ver vandaan. De wereld leeft bij het hare, en de in eigenwillige godsdienst opgaande verachter van de heilige instellingen Gods laat ook maar zien, dat hij nog verre van verbrijzeld is voor het aangezichte Gods, evenals ook de aanklever der wereldse ijdelheden. Een verbrijzeld hart is ook een geopend hart, waar het tevoren toch zo dodelijk gesloten was. Het is opengemaakt voor het ontvangen van de rechte indrukken van het Woord, voor God en voor de Heere Jezus.

Het wordt ook vruchtbaar voor de Heere en Zijn zoete en zalige dienst in de Heere Jezus. Daar lag nu echter het dodelijke gemis. Bij en onder alles was en bleef het al even onaandoenlijk als ooit tevoren. En zo is het ook al zo nog heden ten dage. De Heere slaat, maar er wordt geen pijn gevoeld. Er is maar verharding des harten onder al de slagen, roepstemmen en bedreigingen van boven. En het oordeel begint van het huis Gods. De Heere gedenke zijn arm overblijfsel, dat door genade de slagen mag voelen, de Heere erkennen en beminnen in Zijn lieve recht en heilige oordelen, in Christus zijn toevlucht, ruste, vrede en sterkte in de Heere mag hebben, en treuren mag over de vele breuken met God.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1953

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's

NOG NIET VERBRIJZELD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1953

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's