Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hierarchische Rechtsbegrippen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hierarchische Rechtsbegrippen.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den 20sten Januari 1887 heeft de heer Mr, H, F. baron de Koek, Substituut-Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam, in zake den eisch tot afgifte van aan de gemeente behoorende Archiefstukken, die door »het Classikaal Bestuur van Amsterdam »doende wat des Kerkeraads is'', tegen de bewaarders daarvan was ingesteld, geconcludeerd tot afwijzing van dien eisch; op grond dat de dagvaarding nietig was, en dat de eischer niet bevoegd was om hier voor den Kerkeraad op te treden.

Uit den aard der zaak is die conclusie nog al lastig voor de voorstanders der Synodale Hiërarchie. En zoo laat het zich begrijpen, dat de Redacteur der Kerkelijke Courant (in het nummer van 29 Januari) eene poging gewaagd heeft om den indruk, door die conclusie gemaakt, zooveel mogelijk weg te nemen, en zelfs drie kolommen van zijn blad daaraan toegewijd heeft.

Prof. Gooszen schreef dat stuk, toen hij, naar zijn eigen getuigenis, van de bedoelde conclusie nog niet meer dan de slotsom kende. Indien hij, alvorens daarover te schrijven, eerst kennis had genomen van het zeer helder gestelde, uitvoerig gemotiveerde en zorgvuldig bewerkte stuk|]van Mr. De Koek, waarschijnlijk zou veel, dat hij nu te berde brengt, wel achterwege gebleven zijn; en in ieder geval zou hij dan wel gevoeld hebben, dat de indruk van die conclusie door zijn stuk niet kon worden weggenomen ; althans niet bij hen die haar zelve gelezen hadden.

Maar wanneer we dit nu eens daarlaten, en het stuk van Prof. Gooszen op zich zelf beschouwen, dan is zeer opmerkelijk, hoe daardoor bevestigd wordt, dat hiërarchische beginselen onverbiddelijk doorwerken, en hoe ijver om die hiërarchie toch maar in stand houden het oog verblinden kan, zoodat niet gezien wordt wat toch voor de hand ligt, en zelfs in hetgeen men vóór zich heeft juist het tegendeel gelezen wordt van hetgeen er staat.

Hoofdzaak van zijn betoog is, dat het oordeel over de aanhangige quaestie uitsluitend aan de kerkelijke rechtbanken toekomt, en dat de burgerlijke rechter zich daarbuiten moet houden; tenzij dan misschien om te doen executeeren wat de kerkelijke besturen besloten hebben. In ieder geval, zoo is verder de redeneering, moest deze zaak door de bewaarders der archieven eerst gebracht zijn voor de »hoogere kerkelijke besturen", om door hunne beslissing de zaak «kerkelijk af te doen.”

Voor die gansche redeneering is het zeer jammer, dat de bedoelde kerkelijke besturen (Prov. Kerkbestuur, Alg. Synodale Commissie en later de Alg. Synode) terstond na het ontstaan van het Conflict zich beijverd hebben, om »het Classicaal Bestuur doende wat des Kerkeraads is" zooveel mogel^k te steunen, en om in allerlei olïicieele stukken dat optreden goed te keuren. Hebben al die stukken en handelingen voor Prof. G. niet de minste beteekenis, kracht noch waardij ? Is hij zelfs, op zijn standpunt, niet verplicht, die besluiten en beslissingen, van welke geen hooger kerkelijk beroep is, te eerbiedigen ? En is dus voor hem de zaak niet «kerkelijk afgedaan” ? I)

Bovendien, de geheele zaak is aanhangig gemaakt door een deurwaarders-exploit, reeds in de eerste week van het Conflict aan de bewaarders der archiefstukken toegezonden. Dat is de allereerste eisch geweest. En dat is gedaan vanwege het Classicaal Bestuur zelf, door hem, die het in zijne »kerkeraadsqualiteit" presideerde. Ook dat is aan Prof. G. natuurlijk bekend. Maar is dat dan, volgens hem, de manier, waarop eene zaak kerkelijk wordt aanhangig gemaakt?

Maar, wat nog veel meer zegt, volgens Minghetti, door Prof. G. met volle instemming aangehaald, »zal eene burgerlijke rechtbank, in kerkelijke conflicten betrokken, alléén hebben te vragen: wat de Statuten ol Reglementen voor het kerkgenootschap voorschrijven ; én : of de beslissing van het kerkelijk gezag is gegeven binnen de grenzen van zijne bevoegdheid en met de vereischte rechtspleging”.

Welnu, dat zijn juist de vragen, waarover de pleidooien in dit geval inzonderheid geloopen hebben, en waarmede de conclusie zich geheel bezig houdt.

Om het bezwaar van prof. G, te begrijpen, moet men in zijn stuk tusschen de regels lezen, en er als het ware bij denken: »over de quaestie van bevoegdheid beshst uitsluitend het kerkelijk gezag zelf; en het doet dat, volgens de statuten en reglementen van het Hervormd Kerkgenootschap, onbeperkt en ter hoogste instantie".

Hij vergeet echter, dat in het Hervormd genootschap zelfs de Synode hare «hoogste macht" alleen uitoefent »onder de verschillende reglementair vastgestelde waarborgen^', en dat dus ook in dit geval, waarin alle «hoogere besturen" zich reeds hadden uitgesproken, de burgerlijke rechter, juist volgens den gegeven regel, de quaestie der bevoegdheid, naar de Statuten en Reglementen, te beoordeelen heeft. Dit vergetende, stelt hij zich geheel op het Roomsche hiërarchische standpunt, en verlaagt hij de Overheid tot de blinden uitvoerder van hetgeen de paus \pi het Hervormde pauselijk college) voor uitgemaakt heeft verklaard. De Nederlandsche rechters zullen zich wel tienmaal bedenken, eer zij alzoo het heft uit handen geven, en een stelsel aan-

nemen dat zeer ver strekkende gevolgen heeft. 2)

Trouwens, Prof. G. zelf schijnt dat ook te vreezen, en heeft het daarom noodig geacht, ook nog eene poging te doen, om het optreden van het Class, bestuur historisch^ reglementair en analogisch te rechtvaardigen.

Voor het historisch betoog moeten een paar volzinnen dienst doen, die gezegd worden een uittreksel te zijn van hetgeen Voetius (Polit. Eccl. IV, 226—228) schrijft. Ter wille van Prof. G. willen we gaarne aannemen^ dat hij Voetius zalven daarop niet heeft nageslagen, maar eenvoudig heeft overgenomen wat Dr. Kleijn er van gemaakt heeft, die Voetius juist het tegenovergestelde laat zeggen van hetgeen er werkelijk staat. Volgens Dr. K. en Prof. G. zegt Voetius, dat in bijzondere gevallen ook eene Classis of Synode mag excommuniceeren; maar zij verzuimen er bij te voegen, 'tgeen V. toch zeer uitdrukkelijk een weinig verder erbij zegt, dat dit dan geene formeele excommunicatie is, en dat zij geschiedt door afsnijding van vrede, broederschap en Synodale correspondentie; blijvende alzoo het recht der plaatselijke kerken en kerkeraden onverkort. En (wat nog veel erger is) volgens D/. K. en Prof. G. zou Voetius leeren, dat de Classis een kerkeraad provisioneel of tijdelijk schorsen mag en dan zelve doen wat des kerkeraads is; terwijl Voetius zelf (t. a. p. blz. 228^ zegt, dat injde daar bedoelde gevallen niet de Classis, maar alléén de plaatselijke kerk zelve de kerkendienaars mag ontjietten of schorsen, wel, zoo mogelijk, met medehulp der Classis, maar anders ook zonder deze. »De reden", zegt Voetius letterlijk »is deze: bij dengenen, die op kerkelijk gebied wettiglijk iets verleent, gelijk door het toekennen van de Macht aan dezen of genen persoon geschiedt, bij denzelfden berust ook de wettige bevoegdheid om het weer te ontnemen, als daartoe de noodzakelijkheid bestaat. En nu is het de gemeente in haar geheel (populus ecclesiasticus), door wier wettige verkiezing, hetzij onmiddellijk, of middellijk in den Kerkeraad maar dan toch oorspronkelijk door het eerste, de Macht aan dezen of genen persoon wordt toegekend." En daarop volgt dan, niet dat de Classis alsdan komt doen wat des Kerkeraads is, maar dat zij van die plaatselijke kerk voor ééne enkele handeling macht ontvangt om als kerkendienaars daar op te treden, nl. om de kerk aan een nieuwen eigen Kerkeraad te helpen, en geenszins voor iets anders of voor langer tijd.

Bij dit punt zouden we uit Voetius nog geheele bladzijden kunnen aanhalen. Maar men leze slechts hemzelven. Zijne Tractaten, waarin hij dit punt behandelt, zijn ook overgenomen in het ze deel van de »Bibliotheca Reformata.”

Bijna even zonderling is bij Prof. G. het reglementaire betoog. Feitelijk geeft hij eigenlijk toe, dat het Class, bestuur van Amsterdam aan de bestaande reglementaire bepalingen zijne vermeende bevoegdheid niet ontkenen kan. Maar, zegt hij, in 1856, toen de bestaande bepaling gemaakt werd, had men toch bedoeld^ het desbetreffende artikel zóó te redigeeren, dat het thans passend zou geweest zijn; en de daartoe dienende woorden zijn er alleen uitgelaten door den »wel wat al te vrijen'' toenmaligen secretaris, die daardoor gemaakt heeft, dat »men de eigenlijke strekking van dat artikel er nu te nauwernood" (lees: in het geheel niet) »in kan terugvinden". — Eilieve ! Maar die »al te vrije" secretaris heeft toch niet alléén de hand gehad in die redactie ? En de Commissie, die haar maakte, heeft haar toch immers voorgesteld aan de volle Synode ? En toen zou niemand bemerkt hebben, dat er eigenlijk uit weggevallen was, wat althans de meerderheid bepaaldelijk bedoelde! En ook geen der Provinciale kerkbesturen zou er daarna iets van bespeurd hebben! Immers is juist de thans bestaande redactie door de volle Synode, en daarna door de Provinciale kerkbesturen aangenomen. Wat zijn al die mannen, volgens Prof. G., toch verbazende sukkels geweest!

Nu, van dat historisch en reglementair betoog schijnt de schrijver zelf de zwakheid ook wel te gevoelen. Immers zegt hij, dat »in ieder geval zeker" het analogisch argument gewicht heeft.

Voor menschen met gewone rechtsbegrippen is in quaestiën van bevoegdheid de analogie altijd een zeer zwakke grondslag. Maar al ware dat anders, is hier werkelijk analogie voor een optreden van het Classicaal bestuur?

Zonder twijfel, in de twee door Prof. G. genoemde gevallen heeft een Classcicaal bestuur reglementair de bevoegdheid om te doen wat eens Kerkeraads is. Maar, vooreerst, dan toch altijd maar voor ééne enkele handeling; voor eene handeling, die nooodzakelijk is ; en voor zulk eene die zijn vermogen niet te boven gaat. En voorts blijft in die gevallen de Kerkeraad zelf in zijn geheel, en op zijne plaats, en in het volle bezit van al zijne bevoegdheden: het Classicaal bestuur gaat dan niet op zijne plaats zitten. Feitelijk is er dus al zeer weinig analogie met hetgeen in Amsterdam geschied is.

En (wat nog veel meer zegt) zijn er niet andere analogieën, die Oneindig meer voor..de hand liggen?

Het is een beginsel der Syn. Reglementen, dat bij de gemeenten het recht berust om haar plaatselijk bestuur te kiezen; en eveneens een beginsel, dat in alle colleges, waar plaatsvervanging geschieden moet, de plaatsvervanger gekozen wordt door dezelfde personen, die ook den primus kiezen. Zou het met die beginselen niet veel meer in overeenstemming zijn en dus in analogie met de hoofdzaken der Reglementen, dat, indien kerkeraadsleden voor eemgen tijd te vervangen waren, ook de plaats vervangers door de gemeente werden aange wezen?

Of, om nog eene analogie te noemen, wan neer bij tuchtzaken een kerkeraad te klein van ledental wordt, moet hij, naar de Reglementen van het Hervormd genootschap, worden aangevuld door oproeping van de laatst afgetredenen (art. 18 R. O. en T.). Dat is juist voor kerkeraden geschreven; en zouden die laatst afgetredenen "an, bi] analogie geredeneerd, niet heel wa meer recht hebben dan een Class, bestuur?

Maar waartoe meer? Feitelijk heeft het Class bestuur van Amsterdam zich zelf reeds lang S^°°]< ieeld, door wel te zeggen dat het »deed ., °f ^ J^erkeraads was, " maar metterdaad zviXks niet te doen, en de noodige werkzaamheden eenvoudig op te dragen aan personen, die he daartoe uitnoodigde.

Zijne pretensie, om in Amsterdam werkelijk !li des Kerkeraads is, wa ook inderdaad belachelijk. Voor de Amster aamsdie gemeente is het normale getal van 140 Kerkeraadsleden nog volstrekt niet vol üoende. En het werk van die 148 leden zou dan nu moeten verricht worden door een college van 9 personen! En dat meer dan een jaar lang! Als de Reglementen iets dergelijks ook maar eenigszins mogelijk gemaakt hadden, zouden hunne opstellers wel buiten hunne zinnen moeten geweest zijn ! 3)

Men stelle zich voor hoe de toestand was. Volgens het Classikaal bestuur bleven er maar een zestigtal Kerkeraadsleden over. Dat nu, zeiden de heeren, is voor Amsterdam veel te weinig: die Kerkeraad kan niet meer werken: wij, Classikaal bestuur, moeten met hen optreden. En toen werd dat getal.... twee en zestig ! Want zeven van de leden van het Classicaal bestuur waren ook reeds leden van van den Amsterdamschen Kerkeraad. Die tivee buitenleden (die natuurlijk alleen voor enkele vergaderingen overkwamen) zouden dus maken dat het werk des Kerkeraads weer erd afgedaan!

Of neen! Iets kon het Class, bestuur toch doen. Het kon (natuurlijk niet volgens de Reglementen, maar naar de analogie van zijn eigen invallen) één zijner leden machtigen, om in alle vergaderingen 75 stemmen uit te brengen. Zóó was het probleem opgelost, om den Kerkeraad voltallig te hebben I Jammer maar, dat die ééne Hercules alléén bij het stemmen voor 7 5 man kon werken! Al het andere werk bleef nu toch liggen. En juist bij dat stemmen was die vermenigvuldigde arbeid vrij overbodig, en maakte hij juist, dat reeds daarom alleen alle handeling onwettig en dus nietig werd.

Waarlijk, de Kerkeraad zelf, ook al was hij erg geslonken, zou heel wat beter voor zijn werk gezorgd hebben, gelijk hij in Amsterdam reeds meermalen deed, wanneer er vele vacatures van Kerkeraadsleden waren.

En aan zijn wettig vergaderen stond niets in den weg, wanneer hij zich slechts de moeite getroostte, om voor dezelfde zaak altijd tweemaal te vergaderen. Trouwens, dat heeft »het Class, bestuur doende enz.", ondanks die 75 stemmen, nu toch ook gedurig moeten doen. Het zou er fraai uitzien in het Herv. genootschap, als iedere Kerkeraad, die tijdelijk geen twee derde zijner leden kon bijeenkrijgen, aanstonds moest vervangen worden door een Class, bestuur. In vacante gemeenten met vier Kerkeraadsleden, gelijk er voortdurend zeer vele zijn, is tijdelijke ontstentenis van één lid zeer gewoon.

Is dan in het Hervormde genootschap, volgens aijne Hiërarchen, alles onwettig wat zulke kèrkeraden, waarvan één lid tijdelijk verhinderd was, gedaan hebben ? En zal het daar nu voortaan regel worden, dat de class, besturen voortdurend in een aantal gemeenten als kerkeraden hebben op te treden ? Het is de noodzakelijke consequentie van hun standpunt. Maar — zij zullen zich er nog wel eens tweemaal op bedenken !

Van de omstandigheid, dat in Amsterdam het Class, bestuur zelf, door een soort van coup d'état, de verkiezing van kerkeraadsleden sedert Jan. 1886 verhinderde, en daardoor rechtstreeks oorzaak was (in flagranten strijd met zeer stellige regletaire bepalingen), dat het aantal, volgens zijn oordeel beschikbare, kerkeraadsleden beneden het twee derden bleef, zwijgt Prof G. liefst geheel. Voor die niet onbelangrijke machtsoverschrijding, gelijk voor zoovele andere dergelijke, moet men, op zijn standpunt, zeker de oogen maar toedoen ; of wel, ze ter laatster instantie laten beoordeelen door de hiërarchie zelve, met uitsluiting van den burgerlijken rechter.

Gelukkig het land, waar nog rechters zijn, die ook daden van kerkelijke machthebbers durven onderzoeken! En gelukig de kerke, die ontkomen is aan de ongerechtigheden eener Protestantsche hiërarchie!

RUTGERS.

i) Zonderling is daarbij de bewering; , dat de bewaarders der Archiefstukken, op grond van art. 15 Alg. Regl., van den eisch van het Classicaal bestuur in hooger kerkelijk beroep hadden kunnen komen. Die eisch was toch immers geene »beslissing in zaken van tucht en geschillen", als waarop genoemd artikel alléén betrekking heeft. Dat weet Prof. G. toch immers ook wel? Er is in die Syn. Reglementen zelfs geen artikel, op grond waarvan men kerkelijk procedeeren kan, wanneer een kerkelijk bestuur, in eene quaestie van «mijn of dijn", ten onrechte iets van iemand vordert. Zulke eischen hooren bij den burgerlijken rechter; behoudens natuurlijk de bevoegdheid van «hoogere besturen", om over zulke onrechtmatige eischen het «lagere bestuur" kerkelijk te bestraffen, en alzoo binnen den kring zijner bevoegdheid terug te brengen.

2) Bij dit punt vraagt Prof. G. ook nog, of het voor den Rechter niets beteekent, dat geen der nietgeschorste Kerkeraadsledenl over de schorsing zich beklaagd heeft, en dat geen enkel lid der Amsterdamsche gemeente grieven heeft ingebracht tegen de bekende handelingen van het Class, bestuur. Men gelooft bijna zijne oogen niet, als men zulke vragen leest. Heeft Prof. G. dan het jaar 1886 misschien in China doorgebracht? Reeds vijf dagen na de schorsing hebben een aantal niet-geschorste Kerkeraadsleden een welbekend «kort verhaal" (in duizende exemplaren verspreid en in alle bladen behandeld) met hunne bezwaren officieel toegezonden aanhetProv kerkbestuur, 't geen daarna bij de Synode herhaald is. Maar noch van dat stuk, noch van eenige latere klacht, is ook maar de minste notitie genomen. Overbekend is ook de gemotiveerde sommatie van ruim vier vijfden der gemachtigden in het Kiescollege aan den voorzitter des Kerkeraads om, met terzijdestelling van het Class, bestuur, eenvoudig zijn plicht te doen; het gemotiveerd protest van stemgerechtigde gemeenteleden (ongeveer 2000) tegen het optreden van het Class, bestuur; enz. enz. Waartoe meer? Aan wien zou de S. wel kimnen wijs maken, dat men in Amsterdam, zonder uitzondering, in het «ongereglementeerde schrikbewind van het Class, bestuur", zeer tevreden berust heeft?

3) Om de dwaasheid, die er aan dat optreden van het Class, bestuur van zelf verbonden is, minder te doen in het oog vallen, spreekt het sedert eenigen tijd van «den Kerkeraad in zijne tegenwoordige samenstelling". Maar natuurlijk kan dat masker alleen baten bij zeer kortzichtigeu, of eigenlijk bij volslagen blinden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 februari 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Hierarchische Rechtsbegrippen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 februari 1887

De Heraut | 4 Pagina's