Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hosannah in de hoogste hemelen !

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hosannah in de hoogste hemelen !

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den naam des Heeren! Hosannah in de hoogste hemelen! Mare. II : 10.

Hosannah is een vreugdekreet, een kreet van heilige verheuging in den God onzes heils. Uit Psalm 118, in het slot, is ézX Hosannah gekomen.

Er wordt daar gezongen van »den steen, dien door de tempelbouwers verachtlijk was een plaats ontzegd, " en die nu van God ten hoofd des hoeks is gezet. Dus van Messias, van Immanuël, van den Goei die ons komt verlossen. En Hem nu jubelt de kerke Gods tegen : Hosannah., d. i.: Geef nu heil, Heere! Gezegend is Hij, die daar komt in den naam des Heeren!

Dat Hosannah is aan Jezus, toen hij nog op aarde verkeerde, óók toegezongen. Bij zijn laatsten opgang naar Jeruzalem, toen hij deed naar het woord door Mozes en Elia hem op Thabor toegesproken, »van den uitgang dien hij volbrengen moest te Jeruzalem, " en toen hij, gezeten op een ezelveulen, symbolisch-profetisch, naar Zacharia's godspraak, Jeruzalems poorte binnenreed, om zich voor de oogen van heel Jeruzalem als Messias te openbaren.

Want al zweeg toen Jeruzalem, het voor Paschen opgekomen landvolk zweeg niet, ennauwelijks gaven de discipelen het sein door hun Ideederen op het veulen te leggen, of al het volk be^^pn, Jjiun, kleederen op den weg te spreiden, en ze sneden de meien van de boomen af, en wuifden hem tegen, en toen wierd het één geroep, en één gezang, en één gejubel, op heel den heirweg: Hosannah, Hosannah voor Jezus !

En sinds die ure is het Hosannah voor Jezus slechts een korte wijle afgebroken; want wel is het toen op Gabbatha in het i> kruist hem, kruist hem /", gesmoord, maar nauwelijks is de Pinksterdag aangebroken, of uit duizend monden galmt het Hosannah voor Jezus weer naar den hooge. En sinds breidde de kerk zich uit en uit, en waar ook haar vane wierd heen gedragen, altoos volgde het zoet geklank van het jubelend Hosannah !

En thans is er in heel ons werelddeel geen plek en geen oord, of eiken Sabbat ruischt de stroom des lofs en der aanbidding en gaat het Hosannah van menschenlippen, bij orgeltoon, voor hem op.

Er ligt in dit ruischen van den Hosannahstroom voor Jezus iets zoets en iets goeds.

Wie zou dien lof smoren willen?

En toch, wie dieper leeft en dieper ziet, heeft met dat Hosannah-geiuh^i, o, zoo weinig vree.

Reeds op den weg van Bethfagé naar den Olijfberg, zoo zegt Johannes ons, wisten zelfs de discipelen, laat staan die schare Galileërs, niet eens wat ze deden.

Ze zongen, en jubelden, en joelden maar!

Schier alles opgewondenheid, opgetogenheid, wilde, woeste geestdrift, maar zonder innerlijke aandrijving van den Geest in het hart.

En, helaas, zooals het toen bij den Olijfberg was, is het zoo ook niet meest nog in de kringen van wie nu lofzingen ?

Gemengd vloeit de hoop in het bedehuis saam. En hoor, daar zet het orgel in, en nauwelijks slaat het aan, of aller mond opent zich, en schier ieder zingt in het Hosannah voor Jezus meê!

Maar onder het zingen vertolkt een dwalend" oog, "eeii TJëzige hand, een omgewend gelaat, u genoegzaam, hoe eerst op het uiterste der lippen dat Hosannah geboren wierd, en ge gevoelt: Neen, zulk een Hosannah is het offer dat Jezus behagen kan, niet!

Of ook, het oog leeft meê in het lied; gloed zelfs vertoont het aangezicht bij het zingen; hier merkt ge wel waarlijk, dat het Hosannah de ziel heeft geroerd. En toch, spreek straks met die zangers, die zangsters, en hoe volstrekt niets is door die jubelende ziel van de grootheid van uw Heiland verstaan!

o, Onze psalmen waren niet rijk genoeg, om Jezus' lof uit te loven op hooge tonen. Gezangen opzettelijk voor zijn lof gedicht moesten in het bedehuis ingedragen. En zoo vermenigvuldigden zich de Hosannah& ^Atksas, .

Maar, helaas, juist in de kringen, waar die Hosannah!ü& & .€& ffas, het meeste bestaan, wat onkennis, wat ondiepte in de liefdevoor Jezus, wat uitwendigheid, wat opervlakkigheden, hoe schier niets van Jezus wezenlijke grootheid verstaan!

Neen, het Hosannah voor Jezus moet niet uit de bewondering van zijn grootheid opgaan. Als het Jezus daarom te doen ware geweest, dat een zangerskoor zijn grootheid zou bezingen, wat ware zijn vleeschwording dan noodig geweest ?

Had hij dan zijn duizendmaal tienduizend engelen niet gehad, om, schooner dan ooit een menschentong het kan, den lof en den prijs zijner goddelijke deugden al grooter te maken?

Maar wat geen engel ooit kon of kan, dat is het wat Jezus van menschenlippen zoekt, een lied van den verloste voor den Borg die hem vrijkocht.

En daarom niet het lied der bewondering van Jezus' grootheid, maar het »Mijn Goël, mijn Jezus, mijn Redder, mijn Heer!" d^t, en ddt alleen is muziek in Jezus' oor; dit de hem weiaangename wierook, die hem tegen moet geuren; dat het Hosannah waarnaar hij smacht.

Een Hosannah, zooals Psalm 118 het ons voorzegt, waarin het »Gezegend zij de groote Koning!" hem wordt toegezongen, mits met er bij, dat hij in onze plaats en wij in hem als offerdieren gebonden zijn met koorden tot aan de hoornen van zijn altaar!

Neen, niet uit de hoogte, maar juist alleen uit de diepte is het Hosannah onzen Heere goed en zoet.

Niet als gij er u voor geeft, om te willen uitgalmen, hoe groot en hoe heerlijk die Koning Is, maar als ge zelf voelt geen enkelen toon van lof te kunnen uitbrengen, en uvan uw eigen niets volkomen bewust z^t geworden, en ge nederligt als in een kuil die zonder water is, en ge hoort dan het Evangelie van heil en van redding u tegenklinken, en in dat licht ziet ge uw Ontfermer, uw Redder, en ge kunt het nu niet inhouden, maar moet het uitroepen: »o, Heere, wat is uw genade almachtig, wat is uw zondaarsliefde groot!"

En daarom de échte zangers die voor Jezus zingen zullen, zijn 'zij die in het kermen zelf den toon van hun zang gevonden hebben.

Niet wie den palmtak voor Jezus van den boom snijdt, maar wie de wilde loten afsnoeit van den stam zijns eigen levens; niet wie kleederen voor Jezus meent te kunnen spreiden, maar wie zijn eigen kleederen scheurt, om zich door Jezus met het kleed zijner gerechtigheid te laten bedekken; niet zij die wanen aan Jezus

het schoon geheel valt onverbiddelijk op den bodem.

Om te voldoen aan de Wet van 1853 is in het allerminste geen Reglement noodig. Wie de Kerkenorde van 1619 opgeeft als te zijn zijn Statuut, heeft al gedaan wat van hem gevergd wordt.

Dat er enkele kerken zijn, die dit Reglement nog niet aanvaardden, zegt nietd, overmits als het er op aankomt niet deze rari natantes in gurgite vastg, maar wel de aan het Reglement gebondene kerken den doorslag geven; en voorts elke kerk ook zonder afzonderlijke toestemming, er aan vastzit, doordien de Syuode er aan vastzit, waaronder zij leeft.

Dat alle kerken het zelfstandig aannamen beteekent al evenmin iets. Immers men weet te over, wat er van aan is van het zelfbewustzijn waarmee dit geschied is.

En dat de gemeenten nu heur eenheid alleen maar gevoeld hebben door het ééne pak van 300 brieven die één man naar den Haag zond, welnu daar zat het juist in. Dat ééne pak maakte dat men één globale erkenning erlangde, en dat de Overheid voortaan slechts één Cktistelijks Gereformeerde Kerk kende met 300 afdeelingen.

De uitmodiging dat ook wij zitting konden nemen in zulk een geh; el, zonder ons speciaal te verbinden, doet dus niets tot de zaak af.

Synodaal-presbyteriaal willen we wezen, maar juist dit Reglement schiep, hoe onmerkbaar ook, een «ïV^presbyteriaal voor alle gemeenschappelijk genootschap.

Het slot van Ds. G.'s brief is dan ook verre van bemoedigend:

Ten zevende. Ik verklaar dat het Concept-Reglement op de keikelijke goederen buiten debat moet blijven. Vooreerst omdat nog geen enkele Kerkeraad het onderzocht of er over gestemd heeft, en het dus nog geen reglement is; en ten andere, omdat zulk een reglement nooit zijn kan of mag eene voorwaarde van kerkelijk samenleven."

Alzoo buiten debat moet blijven een Concept, waarvoor gij nog onlangs warm ijverdet; waarvan gij de aanneming nog onlangs zeer sterk aanriedt; en dat zoo klaar en duidelijk aantoont, hoedegenootschappelijke zuurdeesem wel terdege door het Reglement van 1869 in uw Gereformeerde kerken insloop.

En dan gaat hij dus voort;

— »Ten achtste. Ik verklaar, dat het het mij grieft in alle «berichten van Reformatie" te lezen, dat de onttrekking aan het gezag van het onbijbelsch en ongereformeerd kerkbestuur der Ned. Herv. Kerk niet is eene afscheiding van die Kerk zelve, gedacht als zedelijk lichaam in den Staat, omdat ik zulk eene afscheiding tusschen het bestuur en hetgeen bestuurd wordt in strijd acht met de natuur der zaak, din eisch der Christelijke eenvoudigheid in art. 27—29 onzer belijdenis.

Ten laatste verklaar ik, dat ik, afgedacht van de aanleiding en zonder beoordeeling van alle motieven, de daad als daad, de onttrekking aan het gezag der Haagsche Synode, of wat men thans noemt de afwerping van het Synodale juk, voor alle belijders van de gereformeerde religie, beschouw te zijn eene plichtmatige daad, een daad van gehoorzaamheid aan den Heere, zoo die daad werkelijk leidt tot scheiding van het kerkgenootschap, dat-door die synode bestuurd wordt. Wij, ik meen te mogen zeggen, de kerkeraad en de geheele gemeente, die ik het voorrecht heb te dienen, wij zullen den doleerenden broederen gaarne de beide handen toesteken, zoo zij met ons verklaren kunnen: zich af te scheiden van de Nederlandsche Hervormde kerk, totdat deze wederkeert tot de leer, tucht en dienst der GEREFOR­ MEERDE KERK.

Den lezers van de Heraut verzoek ik van deze verklaring nota te willen nemen. En u, Hooggeleerde Heer, dank ik voor de rnij geschonken gastvrijheid in uw blad, terwijl ik blijf

Uw HG. dienstw. dienaar en medebroeder W. H. GISPEN."

Weer een grief! En dat niettegenstaande we telkens en telkens verklaarden: Wij hebben niets meer met de Nederlandsche Hervormde Kerk uitstaande, maar zijnen blijven de Nederduitsche Hervormde of Gereformeerde Kerk van Amsterdam.

En dan dat laatste.

Alsof we, ik weet niet wat voor gruwel bedreven, wil de heer Ds. Gispen wel zoo goedig zijn, aan de aanleiding tot onze afwerping van het juk niet te denken; onze motieven niet te beoordeelen; en zelfs ook zoo nog onzen stap alleen dan plichtmatig te keuren, zoo we doen wat we juist deden en nog doen, maar wat Ds. Gispen niet 'gelieft te erkennen als bestaande.

Wat dunkt u, zou men het voor tien jaren voor mogelijk hebben gehouden, dat mede in naam van den Kerkeraad der Christelijke Gereformeerde kerk te Amsterdam zóó zou gesproken worden op een oogenblik dat duizenden bij duizenden het Synodale juk hadden afgeschud?

Metterdaad hier is oorzaak voor leed; wezen.

Vooral, en daar lette men op, omdat Ds. Gispen meent in deze te mogen spreken namens zijn Kerkeraad en zijn gansche gemeente.

Waarom dat toch?

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1887

De Heraut | 8 Pagina's

„Hosannah in de hoogste hemelen !

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1887

De Heraut | 8 Pagina's