Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hij wekt mij het oor.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij wekt mij het oor.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere HEEBE heeft mij een tong der geleerden gegeven, opdat ik wete met den moede een woord te rechter tijd te spreken; Hij wekt allen morgen. Hij wekt mij het oor, dat ik hoore, gelijk die geleerd worden. Jesaia 50 : 4.

Tot welk leven, tot welke wereld keeren we eiken morgen uit onzen slaap terug?

We lagen in onbewuste sluimering verzonken. Ons oog had zich gesloten. Donkerheid was over ons getogen, en terwijl we over ons

zelven de wacht niet konden houden, waakte aan onze sponde, waakte voor het leven van ons lichaam en het leven onzer ziel, die trouwe Herder Israels, wiens oog nooit sluimert.

Wat er in den slaap met ons geschied is, wie zal het zeggen? Wel droomen we soms en komt ons bij het ontwaken een heugenis van allerlei beelden te binnen. Maar of dat droomen slechts een wild spel der verbeelding is, of dieper zin heeft, en een schakel vormt in de ontwikkeling van ons leven, wie kan er ons zekerheid van geven?

Wij beperkte wezens, die we zijn, we zijn van gisteren en weten niets. Zóó als we insluimeren ontglipt ons ons bewustzijn, en als we des morgens ontwaken komt het niet dan langzaam, eerst dof en dan helderder, in onzen geest terug. En al wat er in het verloop van den nacht met ons geschied is, om in de moede leden weer frissche kracht uit te storten, om het matte hart weer te bezielen met levensmoed en de kracht van onzen geest op nieuw voor den arbeid te spannen; dat deed God de Heere en niet wij; dat deed Hij zonder ons in ons; en om het te kunnen doen ontnam Hij ons aan onszelven en nam ons onder zijn ongeziene, maar toch zoo^ezenlijke en wonderbare bewerking.

o, Nacht aan nacht, zegt de psalmist, toont wetenschap. En nu hij zong het van den starrenhemel, maar kan het ook niet gezongen van wat God de Heere werkt in de stilte der slaapkameren en onder de ruste onzer legersteden ?

De dag is uw , o, Heere, maar ook in den nacht zijt Gij zoo groot!

Maar als dan nu die nacht ten einde liep en het werk des Heeren voor dien nacht is aan ons lichaam en aan onze ziele voleind, dan komt de morgen en met dien morgan het licht, en met dat licht gaat ons het oog weer open en het bewustzijn keert weei.

Dan ontwaken we, maar ook dat ontwaken is niet ons doen. Zoo God de Heere den band van den slaap niet ophief, zouden we in den slaap ontslapen. Nog onla.ngs wierd het ons in de mare herinnerd van een jongman, Chauflat genaamd, die soms zes weken achtereen door slaap bevangen wal, en door geen geluid hoe hard en geen glans hoe schel ook, tot bewustzijn en wakkerheid was terug te roepen.

God doet den slaap op u vallen, gelijk Hij het in eene veel sterker mate bij Adam en Abraham deed met dien »diepen slaap." Maar diep of ondieper, Hij zendt den slaap en Hij alleen is machtig om dien weer van ons te nemen.

Vandaar dat het bij den profeet heet: ^Hij wekt mij allen morgen, Hij wekt my het oox dat ik hoore.”

En als het daar nu toe komt, hetzij de Heere hietoe het gekraai van den haan of wat ook als middel gebruikt, 'tzij u zonder wekkend middel ontwaken doet, dan keert uw bewustzijn weder; en met het oog op dat terugkeeren van uw bewustzijn in den morgenstond, deden we de vraag: »Tot wat leven, tot wdt wereld ge dan terugkeert.

Van Jezus' opstanding gaat een roepstem ten leven ook voor ons godvruchtig ontwaken in den morgenstond uit, en welgelukzalig is het kind van God, dat eiken morgen bij het opwaken iets van den lichtglans van denPaaschmorgen over zijn ziel voelt gaan.

Maar toch, zooals het ontwaken van Jezus was, zoo kan het onze eiken morgen niet zijn. Want hij de Heere ontwaake alleen voor een hoogere wereld en déze wereld had op hem geen enkel recht meer. Nog op aarde was Hij toch reeds bovenaardsch. En toen Maria hem bij de voeten wilde grijpen, sprak de Heere tot haar: »Raak mij niet aan, want ik ben nog niet opgevaren."

En zoo nu is het met ons niet.

Ons ontwaken is wel waarlijk nog voor deze wereld, en eiken morgen ligt ons kruis weer voor onze legerstede, op ons wachtende tot we het weer opnemen, en de arbeid wenkt en de taak roept en de moeite en het verdriet des levens zendt ons zijn donkere slagschaduw reeds van verre.

Wie ontwaakt, ontwaakt niet om te droomen en droomend door het leven te sluipen, maar om met wakkere hand en open oog en frisschen moed den levensdag die over hem opging te doorworstelen.

En toch, ook al kan óns ontwaken in den morgenstond niet in den Paaschglans opgaan, ontbreken mag bij de kinderen Gods dat hooger licht toch nooit.

Want wel ontwaaktet ge ook voor deze wereld, maar toch niet voor deze wereld alleen; en reeds uw ontwaken zelf zou een verzondigen van de liefde uws Gods zijn, zoo ge Hem, die u daarbij het oor wekte, niet gedacht.

Van den toon waarmee een lied werd inge zet hangt meest het gelukken of mislukken van heel den zang af; en zoo ook aan den eersten levenstoon, die des morgens door uw ziele ruischt, hangt meest de uitkomst van heel uw dag.

En denk nu niet, dat zelf aangebrachte vroomheid u daartoe wijden zal. Och, wat het opgeplakt verguldsel op ons St.-Nicolaasgebak iSj is al dit pogen om ons zelf te wijden.

Die u alleen wijden kan is de Heere.

Maar juist daarom is het dan ook zoo van noode, dat ge eiken morgen bij het ontwaken indaalt in die diepe afhankelijkheid.

De moede is gemeenlijk meer tot afhankelijkheid geneigd dan de sterke. Vandaar het zielkundig zoo natuurlijk verschijnsel dat ge des avonds zooveel gemakkelijker klein voor uw God zult zijn, dan des morgens, als ge in besef van kracht en sterkte ontwaakt.

Van de zon zingt de psalmist, dat zij als een held des morgens haar zwaai en spoor door heel den hemel neemt, en iels van dat hooge besef van nu weer U kunnen doortintelt ook ons bij het ontwaken.

En dit nu wordt ons ten valstrik.

En het is om dien valstrik te mijden, dat ons juist des morgens zoo van noode is, te midden onzer kracht, onzer kleinheid te gedenken, en als niets-vermogenden hulpeloos maar vertrouwend op te zien tot Hem, die aller dingen machtig is.

En dan wekt Hij het oor.

Het oor dat de geluiden en stemmen der wereld om ons heen opvangt, en o, zoo ras vermoeid wordt en pijnlijk wordt aangedaan door al die wanklanken. Maar ook het geestelijk oor, dat tweeërlei macht ontving. Macht om de stemmen en tonen op te vangen die in de wereld van ons hart en van ons geweten ruischen; een enkel maal blijde, maar meest zoo vol zelfaanklacht en zoo bang. En dan macht ook, om te beluisteren de zalige melodieën die ons uit Gods heerlijken hemel tegenklinken en ona als doen inwonen in die andere wereld, die er bij God is in het ongeschapen licht.

En dát is het nu, waar de uitslag van den levensdag zoo meest van afhangt.

Blijft voor die hoogere, betere, heilige wereld uw geestelijk oor toe, och, dan slaapt het van binnen voort, ook al wandelt ge schijnbaar wakker om op aarde, en zijt ge voor niets ontwaakt dan voor die voorbijgaande, loome, drukkende wereld om u heen.

En of ge dan al door een vriend in de ziel wordt geroepen, of neerzit onder het Woord, of uw ziel in gezangen poogt op te heffen, het baat u alles niet, want ge komt uit uw dofheid en loomheid van ziel niet uit. Al wat

ge geestelijks doet, doet ge werktuiglijk. Maar mag het u gebeuren, dat ge bij het ontwaken op uw legerstede ook van binnen ontwaakt; dat mét het oor dat het hanengekraai opving ook het oor openging, dat 's Heeren aanzijn met den wind des daags hoort komen, o, dan is uw opstaan ook tegelijk een opstaan voor die wereld van uw Vader die in de hemelen is.

Dan komen er ook van binnen werkzaamheden. Dan komt het ook van binnen tot reinigmaking. Dan ontplooit ge ook van binnen de vleugelen en zwerft uit om honig te puren uit de geestelijke bloemen van de gaarde uws Gods.

Want zie, de Heere wekt het oor niet maar 'eenmaal in den welaangenamen tijd, als het tin uwen bloede leef' u uit genade toekomt; maar Hij wekt eiken morgen.

En dit is het zielsgeheim van hooger vrede, zoo de Heere onze God weer telkens door onze ziel wordt ingewacht om ons uit den loomen slaap, waarin onze ziel verzonk, te redden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij wekt mij het oor.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's