Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar wij door de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar wij door de Heilige Schrift

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar wij door de Heilige Schrift en de practijk onzer vaderen geleerd zijn, is er slechts ééne kerk van onzen Heere Jezus Christus, die aan alle plaatsen waar God de Heere op heel den aardbodem voor zijn geroepenen „de bepalingen van hun woningen verordend heeft" (Hand. 17 : 26), zich ook uitwendig openbaart in de saamvergadering der geloovigen en den Dienst der genademiddelen, die in hun midden plaats grijpt.

Kerken, als we zoo spreken mogen, te Amsterdam, te Rotterdam, te Utrecht en aan onderscheidene oorden; maar deze kerken saam in onderling verband tredende; niet kunstmatig, maar natuurlijk; en gelijk men het pleegt te noemen classicaal en synodaal saamkomend, om te regelen en af te doen, wat het gemeenschappelijk belang vordert.

En voorts, overmits deze kerken ook eenig bezit hebben, elk van deze plaatselijke kerken bij de Overheid des lands als stichtingen bekend, om te kunnen handelen bij koop en verkoop, bij huur of verpanding ; en ook, in het uiterste geval, om hulp bij den rechter te zoeken in geval van misdrijf. Nu echter ons publiek recht, door de verkeerde opvatting van een kerk als een ^^universitas personarwn" in plaats van als stichting, aan de kerken geen andere gelegenheid biedt, om tot een burgerrechtelijke positie te geraken, dan door op te treden als een ^genootschap" in den zin der wet van 1853, of als eea , , vereeni^ing" in den zin der wet van 1855, blijft niet anders over, dan zich hierin tijdelijk, tot een beter rechtsbegrip veld winne, te schikken, en óf zich als „genootschap" naar de wet van 1853 te laten inschrijven, óf als „vereeniging" te laten erkennen naar de wet van 1855.

Maar op welke wijze men dit ook aanlegge, in elk geval dient zulk een „vereeniging" of zulk een (kerk)-„genootschap" alleen op de plaatselijke kerk te slaan; en geheel daar buiten om komen deze kerken dan, 'tzij classicaal, 'tzij synodaal, op vrij terrein en naar geestelijke orde samen.

Niet, dit herhaalden we tot moêwordens toe (maar, opdat de deur voor alle misverstand gesloten worde, herhalen we het nogmaals) niet alsof het van het believen dezer kerken afhing, of ze op zichzelven wilden blijven staan, of in onderling verband treden. Dit is nooit door ons beweerd, eer steeds van Gereformeerde zijde bestreden, op grond van de verplichting, die naar eisch van het goddelijk recht op haar rust, om op het allerinnigste gemeenschap met elkander te oefenen. Maar wel gaat deze organische eenheid buiten alle genootschappelijke banden om, voor zooverre de eenheid der kerken onderling niet civiel, maar geheel van geestelijken aard is, en derhalve de verhouding tot de /«^V^f-belijdende Overheid niet raakt.

Mocht de Overheid zelve belijdende zijn, dan verandert de toestand natuurlijk; gelijk men ook hier te lande oudtijds een anderen weg insloeg; maar dewijl er zelfs in de verte geen uitzicht is, dat onze tijdgenooten met zulk een toestand weer zullen te rekenen hebben, kunnen we de bespreking van zulk een in de lucht zwevende mogelijkheid veilig achterwege laten.

Het zal dus moeten zijn, en vooreerst dienen te blijven : De ééne kerk van onzen Heere Jezus Christus, zich plaatselijk in de saamvergadering der geloovigen openbarende; deze plaatselijke kerken Classicaal en Synodaal in verband tredende naar den eisch van het Woord; en voorts, naar gelang het publiek recht hiervoor gelegenheid aanbiedt, iDurgerrechtelijke positie nemende bij de Overheid. Meer niet. En dus vooral geen landsgenootschap voor elke groep.

En mocht het zijn, dat zich vroeg of laat, wat we nauwlijks gissen kunnen, de gebiedende noodzakelijkheid voordeed, om ten behoeve van eenig fonds dat eigendom van meerdere kerken saam was, ook burgerrechtelijk een gemeenschappelijke positie te zoeken, dan biedt ons burgerlijke wetboek nog tal van middelen aan de hand, om ieders rechten op zulk een fonds te verzekeren en verduistering van gelden voor te komen, zonder dat er aan gedacht behoeft te worden, om voor het beheer van zulk een fonds een „lands kerkgenootschap" op te richten.

We hopen er • in geslaagd te zijn, om thans duidelijk genoeg ons gevoelen te hebben uitgesproken, en te hebben doen zien, hoe o. i, de positie behoort te zijn.

Edoch, gelijk we een vorigmaal reeds opmerkten, van zulk een Schriftuurlijke opvatting der zaak hebben onze wetgevers schier gansch geen begrip gehad. Zij hebhen zich geen ander juridisch begrip van een kerk kunnen vormen, dan dat er in et land onderscheidene groepen van geijkgezinden wonen, Lutherschen, Roomchen enz.; dat deze sa4m over heel het and elk hun eigen genootschap vormden; dat deze genootschappen afdeelingen zouden ebben in elke plaats, waar zulke personen woonden; en dat én over heel dit genootschap én over de plaatselijke afdeelingen er van een bestuur zou staan. Kortweg wat men noemt het collegiale stelsel.

Behoorde het dus zoo, dat het leven zich naar de wet schikt, in stee van de wet naar den eisch van het leven, zoo geven we gaarne toe, dat hetgeen boven uiteen wierd gezet, niet zou kunnen; want metterdaad de scheppers van ons Staatsrecht hebben aan zulk een openbaring van het Gereformeerde leven niet gedacht.

Maar nu dit noch hoeft noch mag, en een ieder daarentegen in zijn kring gerechtigd en verplicht is, om de wet op zulk een wijs te gebruiken, dat het leven, aan zijn zorge toevertrouwd, geen schade lijde, nu zijn we niet alleen vrij, maar zelfs gehouden, om ons tegen dit collegiale stelsel te verzetten, er ons niet in te schikken, maar ons Schriftuurlijk kerkbegrip er tegenover te handhaven.

En dit nu geschiedt dan alleen, zoo we plaatselijk elke kerk uit eigen hoofde bij de Overheid laten aankloppen, onder kennisgeving dat we met andere kerken van dien aard in een verband staan, dat door onze kerkenordening is aangegeven.

Van Overheidswege kan hiertegen geen bedenking worden ingebracht. Want immers ook de Roomsche kerk heeft volstrekt niet voor de Overheid verheeld, dat haar kerkbestuur in verband stond met nog andere kerken, zelfs in het buitenland, zonder dat dit blijkbaar eenig bezwaar voor de Overheid heeft opgeleverd, om op dien voet de kennisgeving van haar „inrichting en bestuur" te aanvaarden.

De weg is derhalve gebaand en het pad geëffend, en er is geen enkele grond uitte denken, waarom de Gereformeerde kerken in Nederland, zich tegefi haar natuur in zoude laten rijgen in het Collegiale keurslijf, tenzij door haar eigen verkiezing en wil.

Het is, ja, gemakkelijker; het biedt sneller en vlugger gelegenheid, om voorkomende moeielijkheden uit den weg te ruimen; het bezit uit administratief oogpunt onmiskenbare voordeelen; en zelfs kan toegestemd, dat het hier en daar practisch uitnemenden dienst bewijst, om min gezeggelijke en lastige personen tot de orde te roepen.

Maar de Gereformeerde kerken zouden heur naam niet meer waardig zijn en heur eere verspelen, indien ze door zulk lokaas zich verleiden lieten, om schade toe te brengen aan haar Schriftuurlijk karakter. En het is voor ons dan ook buiten kijf, of, naar gelang de inzichten helderder worden, zal allengs de publieke meening onder ons ook tot algeheele uitdrijving van deze Collegiale verkeerdheid overgaan, en ook het Reglement van 1869 zal vallen

Wel kost dit iets. Hiervoor dient uitgekomen. Want zulk een stelsel schiet wortelen ; men richt er zich naar in; men raakte er aan gewend; en vooral voor invloedrijke personen biedt zulk een raderwerk veel aanlokkelijks. Ook ligt er altoos iets in, dat hindert, om terug te keeren van een weg, dien men eerst te goeder trouw insloeg, en waarvan men nu inziet, dat hij niet wél loopt.

Doch dit alles kan geen blijvende verhindering opleveren.

Er zal nog wat tijd over moeten heenloopen; de overtuiging van het principieel verkeerde dat in het Reglement van '69 zit, zal nog wat moeten doorwerken; maar dan gaat het ook; en komen de zaken der Gereformeerden vanzelf op orde.

Reeds dit is veel gewonnen, dat men aan de overzijde inziet, hoe in geen geval van ons te vergen is, dat wij, met open oogen er het verkeerde er van inziende, ons onder dit Collegiale stelsel begeven zullen. Dit kunnen en mogen we niet. Daarvoor deden we te droeve ervaring er van op. En zelfs enkele personen uit ons, die eenlingen in hun woonplaatsen zijn, kunnen er zich kwalijk onder begeven. Want zoolang dit Reglement in stand wordt gehouden, wordt een ieder die dit doet vanzelf lid van dat ééne Collegiale landsgenootschap, de „Christelijke Gereformeerde kerk" genaamd.

En met dit „genootschap" als publiek, rechtelijk erkend instituut staat het door dit Reglement van '69 zelfs zóó geschapen, dat het als genootschap bij de Overheid volstrekt niet op de Kerkenordening van 16x9 drijft, maar evenals elk Collegiaal genootschap zich geheel metamorphoseeren kan zonder dat het als »genootschap" zich benadeelt.

Immers de Overheid heeft dit „genootschap" niet geboekt op de basis van de Dordsche Kerkenordening; neen, maar op de basis van het Reglement. Dat Reglement en niet de Kerkenordening, is van dit genootschap het officieel erkende statuut. En nu staat wel o. m. in dat statuut, dat het genootschap de Dordsche Kerkenordening volgt, maar er staat bij: .^.^sooverre de omstandig heden dit niet verhinderen^'; een bijvoeging die er natuurlijk alle klem in rechten aan ontneemt; zoodat zelfs een feitelijk buiten werking stellen van schier alle bepalingen der Kerkenordening nog geen grond hoegenaamd zou kunnen opleveren, om het genootschap afgevallen te verklaren van zijn statuut.

Het bedenkelijke gluurt hier dan ook metterdaad van alle zijden door de kieren; en op den duur op zulk een basis voort te leven is ook voor de „gescheiden e" broederen eenvoudig eene onmogelijkheid.

En dat vooral om nog een andere oorzaak, waar men veel te weinig op heeft gelet.

De Overheid kent dan nu één „Genootschap" der gescheidenen, en wel een Ge­ nootschap met eenige honderden plaatselijke afdeelingen, »gemeenten" genaamd. Doch als men nu aan het Bestuur toekomt; en daarom toch is het de Overheid in de eerste plaats te doen; dan vraagt de Overheid natuurlijk in de eerste plaats naar het Bestuur van het Genootschap^ d, w. z. naar het bestuur over heel dat Lands-genootschap gesteld; en kan in de Kerkenraden niet anders zien dan een soort onderbesturen, afdeelingshtsfcox^n, /«^^besturen van het ééne Hoojdbestuur,

En hierin nu juist ligt de kiem van het Hiërarchisch beginsel, hoe ook gematigd en getemperd, en hoe ook omwoeld, om niet voelbaar te zijn. Maar het is er.

Eén groot genootsehap, met over dat genootschap één hoofdbeetuur en dan voorts afdeelingen met ouderbesturen, die dan „Kerkeraden van gemeenten" heeten!

En nu spreekt het wel vanzelf dat geen onzer „gescheidene" broeders ook maar van verre zoo iets bedoeld heeft. Dat mag zelfs van den meest collegiaal-gezinde onder hen niet ondersteld.

Maar van Overheidswege heeft men daar wel terdege aangehecht.

Vandaar dat staan van die zijde, op de „Synodale Commissie."

Ge kondt „het ding" noemen zoo ge wildet, maar de Overheid zou en wilde een nominaal Bestuursorgaan hebben, waarmee te handelen viel; en juist daarom is het zoo bedenkelijk geweest, dat men juist op dit punt heeft toegegeven.

Onschadelijk is ze die Commissie, o, in de hoogste mate; vooreerst althans; maar het beginsel dat er in steekt, deugde niet; en men weet het, dank zij de historie, nu eenmaal, zulk koesteren van onschadelijke maar principieel toch onjuiste verschijningen, liep bijna altoos uit op een uitbroeden van het basiliscusei.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Naar wij door de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's