Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. Böhl’s Dogmatik.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. Böhl’s Dogmatik.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Met belangstelling namen we kennis van het verschijnen van Dr. Böhl's Dogmatik. Ze had, naar het gerucht wil, in Duitschland of Oostenrijk geen uitgever kunnen vinden en zag daarom het licht te Amsterdam. Haar titel is: E. BöHL. Dogmatische Darstellung der Christtiche Glauh'enslehre auf Rejormirt-Kirchliche Grondlage-Amst. Scheffer en Co. /< ? < ? /,

Niet onnatuurlijk wekte deze Dogmatiek, waarvan de verschijning reeds voorlang was aangekondigd, hooggespannen verwachtingen. Schier alle arbeid op dogmatisch terrein was heel deze eeuw door, zoo schroomvallig buiten de Gereformeerde paden gehouden, dat het uitkomen van een Gereformeerde Dogmatiek, en dan nog wel van de hand van Dr. Böhl, niet anders dan goede hope bieden kon.

Toch was, men zal zich dit herinneren, uit eenige vriendelijk toegezonden proefbladen, reeds voor eenigen tijd bij schrijver dezes zeer ernstige bedenking gerezen, niet alleen, of Dr. Böhl de principieele ontwikkeling van onze Gereformeerde Dogmatiek wel veel verder zou brengen, maar ook, en dit was ernstiger, of de lijn waarop hij zich bewoog wel de Gereformeerde richting volgde, en niet afboDg van de gouden linie der Schriftuurlijke waarheid. Zoo bij de bespreking van het „beeld Gods" waarnaar de mensch oorspronkelijk geschapen wierd, als bij de overweging van de Vlecschwording des Woords i), merkten we te dien opzichte, en dat tot onze niet geringe teleurstelling, bedenkelijke verschijnselen op, waarop terstond door ons de aandacht wierd gevestigd, en die de geachte schrijver ons destijds in private correspondentie vruchteloos trachtte te verklaren.

Zoo lag het dan in den aard der zaak, dat we, nu eindelijk heel deze Dogmatiek voor ons lag, ons terstond afvroegen, of wellicht, in verband met deze vriendelijke particuliere toelichtingen, ons bezwaar thans vervallen mocht zijn en Dr. Böhl's voorstelling ons overtuigen kon.

Men gevoelt toch, dat het iets anders is een paar uit het verband genomen stukken van iemands leerstellige uiteenzetting te leeren kennen, en iets anders alle stukken saam in organisch verband voor zich te zien liggen.

Een enkel los, op zichzelf staand punt, dat op u den indruk maakt van geheel buiten de Gereformeerde paden te liggen, kon toch van achteren u blijken in die paden te vallen, zoo ge bij nader bezien vondt, dat dit pad juist op dat betwiste punt sterk afboog, en deze afbuiging door de Gereformeerde beginselen zelven geboden was.

Bevindt ge daarentegen, dat ook hetgeheele pad dat men u voorteekent, afgebakend is naar de gegevens van een meetsnoer, dat ge niet als Gereformeerd kimt he.rkennen, dan, natuurlijk, wordt op de sterkste wijze uw vermoeden bevestigd, dat ge ook op die afwijkende punten met een zeer besliste omzetting en verandering van de Gereformeerde Leertype te doen hebt.

En dit nu, we mogen het niet verhelen, is metterdaad gebleken het geval te zijn.

Dr. Böhl's Dogmatiek mist in historischen zin het recht om op den naam van Gereformeerde Dogmatiek aanspraak te maken, en wie haar bestudeeren ging met de verwachting, dat hij uit dit boek nu eens leeren zou, hoe een goed Gereformeerde zich leerstellig de Waarheid Gods heeft te denken, zou ten eenemale bedrogen uitkomen.

Hiermee is natuurlijk nog geenszins uitgemaakt, dat Dr. Böhl's voorstelling niet de juiste en met de Heilige Schrift meest overeenkomstige kan zijn; dit moet op zichzelf onderzocht. Maar wel moet zonder aarzelen uitgesproken, dat, zoo Dr. Böhl gelijk heelt, de Gereformeerde kerk ongelijk had en geheel haar belijdenis, zelfs in de fundamenteele opvatting, zal hebben te herzien.

De lang gekoesterde verwachting, alsof onze predikanten en studenten met Böhl's werk eindelijk dan toch eens een veiligen gids in handen zouden krijgen, die hun dogmatisch denken, op wetenschappelijke wijze, langs het Gereformeerde spoor zou leiden, wierd dus niet vervuld.

Als Gereformeerd handboek voor de Theologia Christiana is Dr. Böhl's werk ten eenemale onbruikbaar.

Wie het als zoodanig ter hand nam, zou er door op het dwaalspoor komen.

En al de waarde, die aan deze Dogmatiek, van Gereformeerd standpunt valt toe te kennen, bestaat hierin, dat ze ons bekend maakt met de hoogst belangrijke studie van een kundig godgeleerde, die voor enkele losse stukken onzer Gereformeerde belijdenis (Dichotomie, Creationisme, Praedestinatie enz.) warme sympathie koestert.

Dit belet ons daarom niet, dankbaar de resultaten ook van deze studiën uit Dr, Böhl's hand te aanvaarden; blijde menige gelukkige uiteenzetting te begroeten, waarin hij met ongemeen talent lang verworpen waarheid weer opnam; en voor on.szelven winste te doen met meer dan ééne bijzonderheid; slechts zien we ons genoodzaakt, om aan het geheel als zoodanig zijn aanspraak te ontzeggen.

Eene Gereformeerde Dogmatiek is dit werk nu eenmaal volstrekt niet.

Ja, we gaan verder, het kon dit niet zijn.

En dat om drieërlei formeele reden niet.

Vooreerst toch schetst ons Dr. Böhl op blz. XVIII V. V. van zijne inleiding de opvatting die hij van de taak van den Dogmaticus heeft. En deze komt hierop neer, dat z. i. de dogmatische schrijver, ja wel kennis behoort te nemen van wat de kerk beleed, maar toch zelf, als moest de toren telkens en door ieder dogmaticus van den grond af opnieuw worden opgetrokken, weer rechtstreeks en individueel met de Heilige Schrift beginnen moest.:

Gelijk we een ander maal hopen aan te toonen, is deze voorstelling op wetenschappelijk terrein onhoudbaar, wijl ze het recht der historie miskent en ons op de hoogst gevaarlijke paden van het individualisme voert. Thans zij slechts opgemerkt, dat Dr. Böhl zich zeer ten onrechte voor dit zijn gevoelen o, a. op Calvijn beroept.

I) Waaromtrent schrijvers gevoelen ons bekend wierd nit zijn: Von der Incarnation des Gottlkhen Wortes. Wien I884.

Ook van Calvijn toch schrijft hij: ^^Es fiel ihm nicht ein, sick nach einer Sckablone wn SU sehen, mit der er dn die Heilige Schrift herantrai'; waaruit hij dan afleidt, dat dus ook thans niemand onzer dit doen moet. Had daarentegen Dr; Böhl kennis genomen van wat Calvijn voor zijn Institutie schreef, dan zou hij hieruit gezien hebben, dat Calvijn juist het tegenovergestelde gevoelen is toegedaan. Hij schrijft daarin toch, dat hij aijn Instittitie juist uitgaf met het doel, opdat zij die Theologie studeerden, er zulk een handwijzer, of Schabion, gelijk Dr. Böhl het verachtelijk noemt, in bezitten zouden. Zijn woorden in het voorbericht aan den lezer luiden toch letterlijk:

»Voorts was het mijn doel, door middel van deze Institutie vooral de candidaten in de Theologie derwijs voor de lezing der Heilige Schrift voor te bereiden en te bekwamen, dat ze tot haar recht verstand bij aanvang en met ongehinderden voortgang geraken konden. Ik meen toch, de hoofdzaak op alle punten zoo te hebben toegelicht, en op zulk een wijze uiteen te liebben gezet, dat iemand, die goed in deze Institutie thuis is, zonder veel moeite ontwaren zal, wat hij vooral in de Heilige Schrift moet zoeken, en hoe hij, hetgeen ze inhoudt, moet aanwenden.”

Böhls vergissing bestaat hierin, dat hij vergeet onderscheid te maken, tusschen die enkele groote mannen, die van Godswege besteld zijn, om in tijdperken van machtige gisting weer nieuwe lijnen te trekken, en die velen van meer gewone afmeting, die als Dogmatici optreden. Wat van een Augustinus, een Luther en Calvijn gold, geldt daarom nog volstrekt niet van een Junius, een Voetius, een Comrie, en ook niet van Dr. Böhl.

Al kon er dan ook onder Gereformeerden nooit verschil over bestaan, of elk dogmatisch schrijver moet tot op de Heilige Schrift teruggaan, zoo was het toch misgezien, dat Dr. Böhl, met Calvijns roeping de roeping van elk dogmaticus vereenzelvigende, over de kerkelijke ontwikkeling heen naar de Heilige Schrift met een sprong terugging.

Een tweede opmerking is deze, dat Dr. Böhl, door deze min juiste gedachte geleid, dan ook verzuimd heeft zich op de hoogte te stellen van den reeds verrichten arbeid. Voetius'hoofdvverk, zijn Disptttationes selectae kent hij slechts uit citaten van anderen, gelijk blijkt op blz. 56. Van den hoogst belangrijken arbeid hier te lande aan de ontwikkeling der Gereformeerde Dogmatiek in Comries dagen ten koste gelegd, neemt hij geen de minste notitie. En zelfs van Hodge's Gereformeerde Dogmatiek, het hoofdwerk voor dit vak in deze eeuw, draagt hij, voor zooveel uit zijn boek blijkt, niet eenmaal kennis; evenmin als van den arbeid der jongere Schotsche Dogmatici.

Waarbij ten derde nog komt, en althans tegen dit punt van aanklacht zal Dr. Böhl zich moeilijk kunnen verdedigen, dat hij .slag op slag, onder den Gereformeerden naam .stellingen verkondigt, die lijnrecht tegen de Gereformeerde beginselen ingaan, zonder zelfs te laten merken, dat hij zich van dit verschil bewust is.

Zelf toch zal hij toestemmen, dat wie een Dogmatiek in Gereformeerden zin wil leveren, juist op die punten, waar hij afwijkt, gehouden is: i". dit onderscheid aan te geven; en 2". de gronden te doen uitkomen, waarom hij acht, t ^ moeten afwijken.

En dit nu doet Dr. Böhl niet. En dat in het minste niet, omdat hij zich onthoudt van alle nadere bewijsvoering en polemiek. Integendeel op enkele punten is hij zelfs onevenredig breed in zijn pleidooien. Maar hij laat zijn bijna ongelooflijke afwijkingen van de Gereformeerde beginselen zoo hier en daar slechts inglijden, alsof het vanzelf sprak dat men daar geen woord nader van zegt.

Gelijk we later hopen aan te toonen, moet Dr. Bölhs Dogmatiek dan ook veeleer worden opgevat, als een poging om tegenover de latere afwijkingen van de Luthersche scholastieken, weer die eerste frissche levensgedachten te handhaven, waarmee Luther in zijn eerste periode optrad, eer nog het Luthersche en Gereformeerde beginsel uiteenging; en dit wel in dien meer bepaalden vorm, dien Melanchton wetenschappelijk aan dé Christelijke belijdenis zocht te geven.

Voor ditmaal mogen we dan ook volstaan, met in één enkel voorbeeld ons verre van gunstig oordeel over de aanspraken van deze Dogmatiek voor elk belijder der Gereformeerde religie te rechtvaardigen.

We kiezen daartoe hetgeen Dr. Böhl schreef op bl. 3I2.

Daar toch stalt hij deze heel onze Christelijke Dogmatiek omverwerpende stelling uit, dat aan den Heere Christus, evenals aan u en mij, de schtild in Adain toegerekend is. Hij schrijft toch: ., (^Christtts) hat kraft dieser Geburt{aus Maria) gerade so eine völli^e menschliche Natur, wie wir. Uitstekend ! Maar nu volgt er, en daar zit het gif in: und ist als Solcher der Zurechnung der Sünde Adams, ïvie wir alle, theilhaftig." En voor deze schriklijke stelling is dan al het bewijs in deze woorden vervat: Er ist in alle Stücken seinen Briidern gleich geworden. Hebr. 2:17.”

Dit komt nu van dien onhistorischen sprong, om op eigen goed geluk af, naar de Schrift terug te gaan.

Nog kunnen we maar niet begrijpen, hoe Dr. Böhl er als Christen en als wetenschappelijk man toe is kunnen komen, om zulk een stelling uit zijn pen te laten vloeien.

Alsof zoo deze stelling waar was, niet heel de Christologie en de leer der Verlossing en van het Genadeverbond-pnderstboven lag.

Welk een voorstelling!

Schuld die aan een natuur kleeft, in stee van aan den persoon. Een toegerekende schuld, die niet tegelijk zonde in zich sluit.

Voelt, tast men dan niet, dat, zoo aan Christus gelijk aan u en mij de val is toegerekend, hij dan, evenals gij en ik, in Adams lendenen zou moeten geweest zijn en medegezondigd hebben?

En als hij, onze Heere en Heiland, evenals wij, (wie wir alle) zich de schuld van Adam ziet toegerekend, waarvoor anders leed en stierf hij dan, dan voor eigen schuld en doem.?

En ook als Christus voor hem zelf toegerekende schuld stierf, waar bleef dan ónze verlossing.?

Metterdaad, hier is een zoo bijna ongelooflijke verkrachting der Gereformeerde waarheid, dat Dr. Böhl niet ernstig genoeg kan gebeden worden, voortaan toch voor altoos van zoo booze stelling af te zien.

Gaat deze steling door, dan is er geen Verlosser!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Dr. Böhl’s Dogmatik.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1887

De Heraut | 4 Pagina's