Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dr. Böhl’s Dogmalik.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dr. Böhl’s Dogmalik.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De droeve werkelijkheid, dat een man als Dr. Böhl heeft meenen te moeten neerschrijven, dat aan Christus, evenals aan ons, de schuld van Adam is toegerekend, hangt sadm met geheel zijn dogmatische beschouwing van den mensch.

Gelijk men weet, verschillen te dezen opzichte de inzichten der Roomsche en der Gereformeerde kerken.

De Roomsche kerk deelt Adam, gelijk hij in het Paradijs stond, in twee deelen: i'. hij zelf, gelijk hij in zijn wezen en natuur bestond; en 2", hetgeen God uit genade hem bij zijn wezen en natuur bij-, schonk.

Ze leert dat Adam, naar zijn wezen en natuur beschouwd, en gerekend buiten dit bijzondere Godsgeschenk, tweeërlei strijdige machten in zich gevoelde: een drang naar heiligheid, en een valsch begeeren. Dat deze twee vleeschelijke machten in hem strijd voerden. En dat dit ontwaken van strijd tusschen deugd en zonde in zijn binnenste op zichzelf niets zondigs is, maar tot het wezen en de natuur van den mensch behoort, zoo men hem neemt infuris naturalibus, d. w. z. in zijn naakte natuur, zonder het hooger Godsgeschenk er bij.

Maar dat nu de Schepper, om den mensch niet willoos aan deze slingering tusschen goed en kwaad over te laten, hem „een gouden teugel" er bij had gegeven, t. w. de oorspronkelijke gerechtigheid, en dat deze, bij zijn natuur bijkomende, hem een macht schonk, om die begeerte naar het zondige te beteugelen.

Hiermee overeenkomstig kon ook de val in niets anders bestaan, dan dat de mensch, dezen teugel verloor, de oorspronkelijke gerechtigheid kwijt raakte, en nu in zijn pura naturalia, d. i. in zija bloote natuur overblijvende, de gerechtigheid wel mist, maar overigens geen schade leed.

Op dit punt aangekomen heeft echter de Roomsche kerk de noodlottige gevolgen van haar voorstelling gevoeld, en is er ook voor uit den weg gegaan, doch op een wijze die het verband uiteenrukt.

Onze vaderen dit inziende hebben daarom geheel deze Roomsche voorstelling gewijzigd, en met de Heilige Schrift aangetoond, dat Adam niet „in puris naturalibus" geschapen was, om er daarna nog een » gouden teugel" bij te krijgen, maar dat integendeel de oorspronkelijke gerechtigheid hem /«geschapen was, en niet bij zijn natuur bijkwam, maar er toehoorde. Het paard dat ik den teugel afneem is er evengoed paard om. Maar een schip waar ik het roer van aflicht, kan niet meer voort, ook al blijft het nog altoos een schip.

En zoo nu leerden onze vaderen, dat de oorspronkelijke gerechtigheid of het beeld Gods niet iets buiten onze natuur, maar in onze natuur was, en niet van ons kan gescheiden, of onze natuur zelve wierd gedeerd.

Val in zonde had daarom, naar de leer onzer vaderen, niet ten gevolge dat de mensch iets verloor, dat hem niet was ingeschapen, of buiten hem stond, maar iets dat bij hem hoorde en hem inklevende was.

De zonde, zoo leerden ze, is daarom volstrekt geen enkel gemis of enkel ontstentenis van gerechtigheid (carentia justitiae), maar wel terdege omzetting van positieve krachten in krachten die nu negatief werken. De zonde is een booze macht.

Nu heeft echter Dr. Böhl zijn pad weer voor een aanmerkelijk deel buiten deze goede wegen van onze vaderen gekozen, en is deels tot Rome teruggegaan, deels Meianchton nagevolgd, deels min goede Philosophic nageloopen.

Hij toch stelt het zoo voor, dat gelijk Rome leert, de mensch wat zijn natuur aangaat buiten de gerechtigheid staat, en dat het Beeld Gods hem niet is ingedrukt, maar slechts als een sfeer om en boven hem was, en als een licht hem van buiten bestraalde.

Hiermee saamhangend doet hij u gelooven, dat de begeerte op zich zelve qeen zonde zou zijn.

En, wel verre van nu voor de consequentie terug te deinzen gelijk Rome deed, leert hij nu openlijk, dat dus de zonde eenvoudig het gemis en de ontstentenis van die sfeer der oorspronkelijke gerechtigheid is, en dat de mensch na deti zondeval dus zoo kwam te staan als hij naar zijn wezen, zonder die bijkomende gerechtigheid, oorspronkelijk in zi]npuris naturalibus stond om alsnu een andere sfeer in te ademen, die hij noemt de sfeer des Doods.

Hiermeê nu is geheel de leer van den Mensch, van het Beeld Gods en van de Zonde op onschriftuurlijke paden geleid, en na dit verkeerde fondament gelegd te hebben, kon hij nu wel niet anders komen, dan tot een eveneens verkeerde Christologie.

Immers, stelt men de zaak eenmaal zoo voor, dat de zonde enkel iets negatiefs is, en alleen bestaat in het wegvallen van de oorspronkelijke gerechtigheid, en dat dus de mensch, gelijk hij in zonde zijnde, bestaat, op zichzelf, in zijn puris naturalibus, ongeschonden bleef; alsmede dat begeerte naar het kwaad nog geen zonde is, — dan natuurlijk belet niets u om deze twee te vereenigen: i", dat Christus zonder zonde-vjdiS, en 2< *. dat hij desniettemin de pura naturalia met hun verkeerde sfeer aannam, en dus ook in zich droeg, dat begeeren.

En zoo verklaart het zich dan ook uitnemend, hoe Dr. Böhl, met zulk een „leer van den mensch" en zulk een „leer van schuld en zonde" voor oogen, er toe gekomen is, om ook op den Christus de toerekening van Adams opstand tegen God toe te passen, en Hem ook wat de innerlijke schuld betreft, voor te stellen als staande met ons op één lijn.

Doch dan gevoelt men ook tevens, hoe Dr. Böhl, zij het ook. met de uitnemendste bedoelingen, en zonder iets anders te willen dan de verheerlijking van onzen Heere en Zaligmaker, toch ongemerkt door zijn philosophisch uitgangspunt van het dualisme in den mensch, op een dwaalspoor is geraakt, waarop niemand, die bij Gods heilig Woord leeft, hem volgen kan of mag.

Dit is ons een oorzaak van groote smart

Reeds voor jaren was de verwachting groot van wat Dr. Böhl, ook als Dogmaticus worden kon; maar reeds de oude Kohlbrügge waarschuwde schrijver dezes voor jaren, om toch op de ontwikkeling van Dr. Böhl niet al te gerust te zijn.

Hij had dienaangaande een somber voorgevoel.

Thans, nu dit sombere voorgevoel van Dr, Kohlbrügge maar al te zeer gebleken is juist te zijn, rest ons niet anders, dan met de bescheidenheid die ons tegenover een man als Dr. Böhl voegt, en met warme waardeeririg voor het vele dat hij voor de zake Gods deed, niettemin ten ernstigste en ten nadrukkelijkste te protesteeren tegen zijn poging om onder Gereformeerde banier een scheepje te laten uitvaren, dat zóó onschriftuurlijke en ongereformeerde, deels Roomsche, deels Melanchtoniaansche, deels Philosophische lading dekt.

Intusschen leide niemand uit het bovenstaande af, als bedoelde Dr. 'S> < M. met voor bedachten rade deze geheele ontwrichting van de Gereformeerde belijdenis te aanvaarden.

Dit is volstrekt niet het geval.

Op meer dan ééne bladzijde komt het uit, dat hij persoonlijk en voor zich zelf van geen zweem van zonde in den Immanuël weten wil, en dat hij de Roomsche anthropologie afkeurt en verwerpt; en dit constateeren we met dankbaarheid.

Ook bij hem zijn gelukkige inconsequentien.

Toch ontneemt dit aan onze critiek in niets haar recht.

Dr. Böhl treedt op met een Dogmatiek, niet met een persoonlijke geloofsbelijdenis; en bij een Dogmatiek, een ieder zal het toestemmen, komt het juist aan, niet op de druiventrossen die ge aan de takken bindt, maar op den wortel waaruit ge de druiven laat wassen.

Bij een dogmaticus moogt ge u dus niet niet laten blinddoeken door zijn persoonlijke betuigingen, maar moet ge keuren de fundamenten die hij legt, en dan mag niet anders geoordeeld of de drie in onderling verband staande stellingen: i". dat niet het beeld Gods in' den mensch, maar de mensch in het beeld Gods geschapen was; 2°. dat de zonde alleen negatief zij te vatten ; en 3". dat aan den Christus, evenals aan ons., de schuld van Adam was toegerekend, —worden duidelijk doorhem geleerd, en hiermee geheel het gebouw der Gereformeerde Dogmatiek van zijn grondslag afgeschoven.

Met de stukken toonen we dit nader aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1887

De Heraut | 6 Pagina's

„Dr. Böhl’s Dogmalik.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1887

De Heraut | 6 Pagina's