Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Conclusiënvan het Dpendaar Minist. bij den Hoogen Rood IN ZAKE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Conclusiënvan het Dpendaar Minist. bij den Hoogen Rood IN ZAKE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Amsterdamsche RerRvoogdij-proces.

Edel Hoog Achtbare Heeren!

Bij dagvaarding van den 6 September 1886 IS tegen den Staat der Nederlanden ingesteld eene vordering, strekkende tot uitbetaling van renten, van saldo's voor vergoeding wegens conversie en tot het doen van opgaven omtrent de bij conversie verkregen nieuwe hoofden, alles betreffende grootboekinschrijvingen, staande ten name van de Commissie tot het bestuur over de kerkgebouwen, goederen, fondsen en inkomsten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam. De eischende partij in die procedure qualificeert zich als »de Commissie tot het bestuur over de kerkgebouwen, goederen, fondsen en inkomsten der Nederduitsche Hervormde gemeente te Amsterdam, " welke nu zou bestaan uit de 24 personen, wier namen in het exploit van dagvaarding zijn genoemd.

De zaak is summier aangebragt, en bij conclusie ter roUe is verzoek tot interventie gedaan door eene partij, welke zegt te zijn »de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Amsterdam, voor welke ten deze optreedt de Commissie tot het bestuur over kerkgebouwen, goederen, fondsen en inkomsten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam, " van welke Commissie thans gezegd wordt voorzitter te zijn de heer Cornells Adriaan Renieren leden de 16 personen, wier namen in de conclusie zijn opgegeven.

Die incidentele vordering, waaromtrent 4_e Staat zich refereert aan het oordeel van den Hoogen Raad, wordt door de oorspronkelijke eischeresse bestreden.

De stelling van de verzoekster tot interventie, dat hij, die verzoek tot interventie doet, kan volstaan met voorloopig van zijn mogjelijk belang in het tusschen andere partijen hangende rechtsgedmg te doen blijken, is in overeenstemmmg met de jurisprudentie van dezen Raad (cf. arr. van 9 Mei 1873 Vanden Honert Burg. R. dl. 38 pag. 240), en dat de Hervormde Gemeente, mdien zij, optredende door hare Commissie, wil beweren, dat aan de eischende partij de quahteit niet toekomt, welke deze zich toeschrijft, belang heeft in de aangelegde Drocedure te interveniëren, ten einde voor hare belangen te waken, valt niet te ontkennen. Maar dat wordt ook door de eischeresse ten principale niet tegengesproken. Wat de eischeresse ten principale betwist, dat is, dat de verzoekster tot interventie qualiteit heeft om voor de Hervormde Gemeente te interveniëren, dat de verzoekster is, wat zij beweert te zijn, de Commissie van beheer, bevoegd om, tot handhaving van het recht der Gemeente op hare goederen, in regten op te treden.-En tegenover die ontkenning moet de verzoekster, inci. dentele eischeresse, hare beweerde qualiteit bewijzen.

Is nu dat bewijs geleverd?

Ik geloof het niet. De verzoekster brengt in het geding brieven van den Kerkeraad, gerigt aan de Cammissie van beheer. Maar uit die brieven blijkt niets anders, dan dat de personen, die de verzoekster tot interventie opgeeft als leden der Commissie, als zoodanig door den Kerkeraad zijn benoemd. En al neemt men aan, dat al die 17 personen, ook de drie welke volgens de oorspronkelijke eischeresse zijn afgetreden, alsnog leden der Commissie zijn, meer dan dat bewijzen de geproduceerde brieven niet, niet dat die 17 leden vormen de Cotnmissie, die volgens art. 2 van het Reglement voor de Commissie tot het Bestuur over de Kerkgebouwen, enz. uit 24 leden moet bestaan, met dat die 17 door de verzoekster tot interventie opgegeven personen de eenige leden dier Commissie zijn, Commissie, die, volgens de eischeresse ten principale, thans anders is zamengesteld, nl. uit veertien van die I7 personen, en tien anderen.

En op deze in de eerste plaats door da verweerderesse op het verzoek tot interventie gevoerde defentie zal m. e, dat verzoek moeten worden niet ontvankelijk verklaard.

Bovendien beweert de eischeresse ten principale, dat van de 17 als leden der Commissie opgegeven personen zes provisioneel zijn geschorst door het Classicaal Bestuur van Amsterdam., dat dus van de 17 personen slechts elf bekwaam zijn om het lidmaatschap uit te oefenen, en vermits voor wettig besluiten en handelen gevorderd wordt, dat althans twee derden der leden, waaruit de Commissie bestaan moet, ter vergadering kunnen opkomen, de elt niet geschorste leden niet bevoegd zijn voor de Commissie op te treden.

Dat provisioneele schorsing door het Classicaal Bestuur van de door de eischeresse ten principale genoemde zes personen in de waarneming van de kerkelijke bedieningen en ambten die ZIJ bekleeden heeft plaats gehad, wordt door de verzoekster tot interventie niet ontkend, al wil zij de wettigheid dier schorsing met toegeven, zonder echter hare bezwaren daartegen reeds nu te willen aanvoeren, als zulleiide de geschilpunten, waartoe die schorsing aanleiding geeft, eerst behandeld kunnen worden na de toelating der interventie, en dat de provisioneele schorsing niet is eene. kerkelijke cmsuur, als waarvan sprake is in art. 40 van het reglement voor de Commissie, en de provisioneele schorsing ook het radicaal van Kerkeraadslid geenszins doet verliezen, daarover

zijn panijen het eens. Maar de verzoekster beweert, dat de provisioneele schorsing op het lidmaatschap der Commissie, en zelfs op de feitelijke uitoefening der daaraan verbonden functiën, zonder invloed blijft, en dat, al ware de Commissie tijdelijk tot elf werkende leden teruggebragt, de bepaling van art. 12 van haar reglement haar niet zou beletten te handelen.

De Commissie wordt benoemd door den Algemeenen Kerkeraad en oefent, krachtens den last door den Algemeenen Kerkeraad op haar verstrekt, in naam der Gemeente, het beheer uit over hare kerkgebomven en verdere bezittingen (Men zie de artt. i en 3 van het reglement). De Commissie is dus niet eene afdeeling van den Kerkeraad, maar een afzonderlijk College, en al bepaalt art. 2 van het reglement voor de Commissie, dat de Commissie bestaat itit 12 leden der Gemeente, en even zooveel leden van den Algemeenen Kerkeraad, toch oefenen deze laatste in de Commissie geene andere functiën uit dan de overige leden der Commisie, niet de functie van Kerkeraadslid, ook niet die van predikant, ouderling of diaken. De stelling, dat de provisioneele schorsing in de uitoefening van hunne kerkelijke bedieningen en ambten voor de geschorsten involveert schorsing in de uitoefening van hun lidmaatschap in de Commissie, waaraan het burgerlijk beheer van het gemeentelijk vermogen is opgedragen, en van welker bevoegdheid uitdrukkelijk is uitgesloten Cin art. 30 van haar reglement) al wat het bestuur der Gemeente betreft, die stelling zou, dunkt mij, om ingang te kunnen vinden, met andere gronden moeten worden gestaafd, dan die welke tot dusverre in dit geding daarvoor zijn aangevoerd. Maar ik dring daar niet op aan; want voor de vraag, welke in dit stadium van het proces te beslissen is, is het, naar mijne overtuiging, zonder belang.

Zooals art. 9 van het Algemeen reglement voor de Hervormde Kerk bepaalt, dat geen kerkelijk bestuur eenig besluit neemt, dan bij tegenwoordigheid van minstens twee derden der leden waaruit het bestaan moet, tenzij de vergadering wegens ongenoegzaam getal van leden reeds eenmaal was uiteengegaan, en ten tweeden male tot 'behandeling der zaak wettiglijk was opgeroepen, zoo bepaalt ook art. 12 van het reglement voor de Commissie »dat de tegenwoordigheid van twee derden der leden in eene vergadering vereischt wordt, om haar tot wettig besluiten en handelen bevoegd te doen zijn, en dat, wanneer geen twee derden der leden aanwezig is, het nemen van het besluit zal worden uitgesteld tot eene volgende vergadering doch dan bij meerderheid van stemmen der aanwezigen kunnen genomen worden".

Het ontbreken van het getal van 2/3 verhindert de Commissie dus niet te besluiten of te handelen, maar wel dit te doen in eene eerste samenkomst. En nu geef ik gaarne toe, dat eene tweede oproeping is een ijdel vertoon, wanneer men weet, dat ook vóór de tweede vergadering, die men houden wil, de vacatures of schorsingen, die het getal der tot handelen bevoegde leden tot beneden 2 '3 hebben doen dalen, niet zullen zijn aangevuld of opgeheven; het reglement geeft geen ander middel aan de hand, en men zal ook in dat geval zijne toevlugt tot eene tweede oproeping moeten nemen, omdat nergens bepaald is, dat de Commissie, wier ledental tot beneden de tweederden van het reglementaire getal gedaald is, zal ophouden te bestaan tot dat zij weer tot minstens 16 leden zal zijn aangevuld, en ook geen college is aangewezen om in dat geval in plaats van de Commissie het beheer te voeren, of te verrigten wat geen uitstel gedoogt.

Met het tweede door de incidenteele verweerderesse tegen het verzoek tot interventie geopperde bezwaar kan ik mij dus niet vereenigen.

En ook niet met het derde.

De onbevoedheid der 17 personen, om in de zamenstelling waarin zij opkomen op te treden als de Commissie, zou, volgens de incidenteele verweerderesse, ook blijken uit het feit, dat drie van die 17 personen, in de Commissie zitting hebbende als Kerkeraadsleden, bij de periodieke aftreding van Maart—April 1886 aftraden als leden van den Kerkeraad. De verzoekster antwoordt daarop, dat de ouderlingen Rutgers en Bechthold, en de diaken Seefat wel aan de beurt van periodieke aftreding lagen den laatsten Zondag van Februarij 1886, doch in hunne bediening moeten blijven ingevolge kerkelijke reglementen, zoolang hunne opvolgers niet gekozen en geïnstalleerd zijn, zoodat zij hun radicaal als Kerkeraadslid nog niet verloren hebben, veel minder als leden der Commissie van beheer wettig zijn vervangen.

Volgens art. 11 van het reglement voor de Kerkeraden, en art. 15 van het Provinciaal reglement voor de Kerkeraden in Noord-Holland, is de diensttijd waarvoor ouderlingen en diakenen worden benoemd, hoogstens vier jaren, en volgens artikel 35 van het reglement voor het Kiescollege der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam duurt aldaar de diensttijd van ouderlingen en diakenen 3 jaren. Maar naast die bepalingen staat in het eerste lid van het aangehaalde art. u. dat de geregelde aftreding van ouderlingen en diakenen ^gepaard gaat met de bevestiging der nieuw benoemden'^ en daarmede stemt overeen het voorschrift van art. 14 van het provinciale reglement, dat de geregelde aftreding van ouderlingen en diakenen plaats heeft t> gelijktijdig met de bevestiging der nieuw benoemde kerkeraadsleden". Er staat dus niet in de reglementen dat ouderlingen en diakenen, die aan de beurt van aftreding liggen, aftreden op den bij het reglement voor de bevestiging van de nieuwe benoemden bepaalden dag, zijnde volgens art. 36 van het reglement voor het kies-coUege de laatste Zondag in Februari, maar de reglementen stellen het tijdstip der aftreding van de oude leden afhankelijk van dat der bevestiging van de nieuw benoemden, zoodat de zin van de verschillende bepahngen van de reglementen in haar onderling verband deze schijnt te zijn, dat de benoeming geschiedt voor drie jaren, des echter dat de benoemden ook na dien tijd in functie zullen blijven tot dat hunne opvolgers zullen zijn bevestigd. En blijvende aan de beurt van aftreding zijnde tot zoolang in functie als kerkeraadsleden, dan blijven zij ook tot zoolang leden van de beheerscommissie, omdat volgens art. 8 van het reglement voor die Commissie de verpligte jaarlijksche aftreding niet treft de ouderlingen en diakenen, die als kerkeraadsleden aan de beurt van aftreding zijn, maar de zosdanigen •i> die door hun aftreden uit de kerkeraad hun radicaal hebben verloren''. Toch is het waar dat het reglement voor de beheerscommissie, zoowel voor het opgeven der namen van de aftredenden aan den Kerkeraad, als voor de benoemingen voor de op-en aftreding, in art. 36 en 8 een vast tijdstip bepaalt, omdat dit reglement kennelijk uitgaat van de veronderstelling, dat de bevestiging van ou­ derlingen en diakenen op het reglementaire ijdstip zal plaats hebben; maar dat kan niet egnemen, dat wanneer die onderstelling mogt alen, wanneer de bevestiging niet vóór Maart ogt plaats hebben, ook de benoeming van eden der beheers-Commissie niet in de veradering van Maart, en dus ook de gelijktijdige p-en aftreding niet in de vergadering van pril zal kunnen plaats hebben, evenmin als an vóór de vergadering van Maart zal kunnen orden voldaan aan het voorschrift van art. 2 van het huishoudelijk reglement voor den lgemeenen Kerkeraad, waarbij de wijze van benoeming van leden der beheers-Commissie is geregeld, en o. a. is bepaald dat in de week der bevestiging van Ouderlingen en Diakenen, van Maandag tot Zaterdag aan de Kerkeraadsleden gelegenheid gegeven wordt om personen op te geven, naar hun oordeel voor de betrek-b king van lid der Commissie geschikt, opgave 's vzvd waarop behoort te worden gelet bij de vaststelling van het gros, waaruit ze benoeming door den Kerkeraad gedaan wordt.

Omtrent het subsidiair door de incid'nteele H verweerderesse gedane aanbod, om door alle middelen rechtens, ook door getuigen, te bewijzen, dat tengevolge van nieuwe door den Kerkeraad gedane benoemingen, de Commissie thans is samengesteld gelijk de incidenteele verweerderesse heeft opgegeven, bepaal ik mij tot de opmerking, dat, aangenomen al dat dit feit aldus geformuleerd, voor bewijs door getuigen vatbaar is, wat echter twijfelachtig schijnt, er toch geene termen bestaan om aan de incidenteele verweerderesse het bewijs daarvan op te leggen, omdat de bewijslast in deze op de verzoekster tot interventie drukt, de verzoekster tot interventie, incidenteele eischeresse, moet aantoonen dat zij de qualiteit bezit waarin zij wil interveniëren, of zooals een der pleiters voorde incidenteele verweerderesse het uitdrukte, dat zij is de draagster van het belang waarvoor zij wil opkomen. Men zie prof. van Boneval Faure Procesregt lp. 232 en Diephuis II pag. 304.

Ik concludeer tot niet-ontvankelijk-verklaring van het verzoek tot interventie, met veroordeeling van de partij die dit verzoek gedaan heeft in alle kosten op het incident, ook in die aan de zijde van den Staat gevallen.

Teregtzitting van 24 Maart I887.

Een v: > lgend maal komen we hierop terug.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 mei 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Conclusiënvan het Dpendaar Minist. bij den Hoogen Rood IN ZAKE

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 mei 1887

De Heraut | 4 Pagina's