Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voorzienigheid Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voorzienigheid Gods.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TIENDE ZONDAGSAFDEELING.

IV.

Maar gij zult gedenken den Heere uwen God, dat Hij het is, die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij zijn verbond bevestige, dat Hij aan uwe vaderen gezwoheeft, gelijk het te dezen dage is. Deut." 8 : 18.

Om aan de valsche voorstelUing van een Natuurwet te ontkomen, kunnen we niet beter doen, dan ons rekenschap geven van de wijze, waarop een landswet werkt.

Waar is zu^k een wet.' Welk-bestand heeft ze.' Hoe doet ze haar gebiedende kracht gevoelen.' Hoe werkt ze?

Doet ze dit alleen daardoor, dat ze tot Wet gestempeld, dat ze behoorlijk afgekondigd en in het Staatsblad opgenomen is.' Denk slechts aan de Zondagswet, en ge vindt terstond op al die vragen het beslist ontkennend antwoord.. Die Zondagswet is een wet in optima forma. Ze is op volkomen geldende wijze tot stand gekomen. Ze is op de voorgeschrevene manier afgekondigd. Ze heeft in het Staatsblad gestaan. En ze behoort alzoo tot die categorie van staatsrechtelijke bepalingen, waarvan de uitvoering verzekerd is. En zie, toch wordt de Zondagswet niet uitgevoerd. Ze wordt niet gehandhaafd. Ze is een antiquiteit geworden. Ze vormt in onze Staatsbladen een dood vel misdruk, een macht die stom en daardoor machteloos wierd. Duizendmaal duizend keeren wordt eiken Zondag deze landswet overtreden, en toch geen haan kraait er naar, geen parket ziet er naar om. En wane nu niemand dat dit uitsluitend zoo het geval is met de Zondagswet. o. Er zijn eengeheele reeks wettelijke bepalingen en verordeningen die wel gelden, maar toch nooit uitwerking hebben, en die feitelijk slapen of reeds dood zijn.

Wat blijkt hier dus uit.' Maar immers dit, dat het voor een landswet niet genoeg is dat de Overheid haar vaststelt en uitvaardigt, maar dat het diezelfde Landsoverheid is, die door haar overaltegenwoordige landsambtenaren nu ook die wet nog eerst tot een werkende wet heeft te maken.

Bepaalt de Overheid haar wilskracht tot het bloot uitvaardigen van de Wet, dan faalt en ontbreekt haar werking, en die werking wordt dan eerst openbaar, zoo, na de eerste wilsuiting van de Overheid om die Wet te geven, nu' ook voorts een bestendige en duurzame wils-en krachtsuiting van diezelfde Ovei'heid volgt, om haar als Wet te handhaven. Eerst door die handhaving ontstaat de werking van een wet en wordt die werking bestendigd. En gelijk een uurwerkmaker er niet meê van af is, dat hij een uurwerk maakte, maar het dan eerst bestendig loopen zal, indien het nu ook van dag tot dag wordt opgewonden, zoo ook werkt een wet niet eenvoudig door het feit, dat ze is uitgevaardigd, maar dan eerstals ze, na die'uitvaardiging, nu ook als 'wet in het land wordt ingedragen en verwerkelijkt.

Het uitvaardigen van een wet is nog slechts het te water laten van het scheepje; maar omdat het te water is gelaten stoomt het nog niet; en vooruit komt het eersten gaat beantwoorden aan zijn bestemming, indien het, na te water gelaten te zijn, nu ook in beweging wordt gezet en door het roer bestuurd.

Dit geldt van alle wetten, en niet het inst van wetten van vereenigingen; want eder weet hoe ook al de wetten van vereeniingen voor drievierden schier allerlei" bealingen bevatten waar geen lid ooit aan enkt of zich aan stoort. e t e z k

En heeft men dit nu eenmaal goed geat, dan zal men vanzelf ook de Wet ods, én in zijn natuui-rijk én in zijn edelijk en zedelijk rijk beter gaan verstaan.

Er is een wet Gods in ons menschelijk denken, die we logica noemen en die maakt dat we niet anders kunnen, of we moeten erkennen dat tien meer is dan zes, dat drie minder is dan vier, dat een cirkel niet vierkant kan zijn, en dat een ronde rechte lijn niet denkbaar is. Maar zóó wordt in ons verstand door krankzinnigheid geen schade aangebracht, of die wet houdt op in ons te werken, en alles vertoont zich ordeloos aan onzen blik. Ja zelfs als we voor het naar bed gaan zoo pas logisch met ons verstand gewerkt hebben, dan slapen we in een oogenblik soms in, en dat eigen oogenblik is het met deze wet der logica in ons uit en zien we en denken we met datzelfde bewustzijn allerlei zonderlinge dingen, geheel onlogisch, door elkaar in onzen droom.

En dat dit nu bij de Natuurwetten zoo geheel anderen indruk maakt, komt alleen daarvandaan, dat er in de werking van deze wetten zoo bijna nooit stoornis of breking komt. Dit toch maakt dat deze wetten rustig en bestendig aldoor werken, en zoo ontvangen wij den geheel valschen indruk, als werkten ze vanzelf.

Maar denk nu eens wel na. Hoe ter wereld zou een natuurkracht vanzelf werken kunnen.' Waar zou die wet dan toch zijn.' Neem zoo b. v. de zwaartekracht die maakt dat een stuk hout dat ge los laat, noodzakelijk op den grond moet neervallen. Waar is dan nu die wet.' Is ze in het hout.' Neen! want alle voorwerpen die zeker gewicht hebben gehoorzamen er aan. Is die wet dan altoos doorgaande.' Antwoord: Neen, want in het luchtledig werkt die wet niet.' Waar ter wereld zou die wet der zwaartekracht dan kunnen zijn.' Ze is niet als een landswet geboekt in eenig Staatsblad en is ook daar dus zelfs niet aan te wijzen. En al neemt ge dus aan, dat de kracht van de stof geheel onderscheiden is, en dat in die kracht iets inligt, dat haar werking bepaalt, zoo blijft dan toch nog altoos de vraag open en over, waardoor en hoe dit iets, dat deze kracht tot kracht maakt, ^en dat andere iets waardoor die kracht gestuurd wordt, werkt en tot stand komt.

En op die vraag nu is geen ander antwoord te geven/ dan dat het ook bij deze natuurwetten evenzoo gelegen is als bij de landswet van de Overheid. De Overheid moet niet alleen eens de wet geven, maar ook voorts haar bestendig, door haar overaltegenwoordige ambtenaren, werkzaam maken, of ze werkt niet. En zoo nu ook moet God de Heere niet slechts eens zijn natuurwet geven, maar Hij moet ook voorts overal en alom tegenwoordig door zijn mogendheid, of wilt ge door zijn „gedienstige geesten, " deze natuurwetten handhaven, werkzaam maken en in stand houden.

Aile kracht die in de natuur werkt is alzoo mogendheid Gods, en alleen omdat er nu in God geen wilkeur is, maar zijn krachten en zijn mogendheden naar een bepaalde orde werken, en alzoo gestadig een gelijksoortige en gelijkmatige werking doen, ontstaat die regelmatigheid en die vaste werking der natuurkrachteii, die wij natuurwetten noemen. Werkte zijn kracht nu ens zus, dan weer zoo, er zou geen na-1 H uurwet te ontdekken - allen. Maar omdat t r in God bestendijbeid is, , ea Hij zich m elven gelijk blijft, daarom zijn ook de wer­ m ingen van zijn mogendheid onderling volko­ G men aan elkaar gelijk, 't zij ge ze waarneemt in Zweden of in Tonkin, of ook 't zij ge ze waarnaamt voor vijftig jaren en nu. Het is altoos, het is rusteloos de ééne zelfde mogendheid Gods, die eenmaal besloten heeft, in bepaalde voorwerpen altoos en onafgebroken, op deze en geen andere wijs te werken.

Valt er dus een steen, dan valt die, omdat God hem naar beneden trekt. Loopt het staal naar den magneet, dan geschiedt dit, omdat God in die beide deze werking j gaande maakt. Brengt een electrische draad een teeken over, dan is het omdat God langs dien draad op datzelfde oogenblik die kracht werken laat en zóó doet werken, als hij werkt. Kortom buiten God is er geen natuurwet. Alle natuurwet bestaat alleen in Godes bestendigen wil ten opzichte van de natuur. En in die natuur is er geen oogenblik en in die natuur werkt geen oogenblik een enkele kracht, en die kracht volgt geen oogenblik haar vaste richting, dan alleen en ceniglijk, omdat God de Heere op dat zelfde oogenblik die natuur almogend in stand houdt, in haar zijn mogendheid werken doet, en die mogendheid én gisteren en heden werken doet naar zijn voorgenomen en vastgcstelden wil.

En dat dit nu zoo is, kan niet de natuurkundige ons leeren; die weet daar niets van ; en kunnen we oo3c niet uit ons zelven opmaken, want bij ons .ólijft dit altemaal gissen; maar dit alles v.'eten we nu eeniglijk en alleenlijk omdc-/. God het ons geopenbaard heejt in zijn , Woord.

De natuurkundige neemt waar. Hij weegt, meet, past, en constateert nu het feit, dat waar zekere stof in zekere omstandigheden verkeert, er zich bestendig deze en die kracht op deze en die wijze in openbaart. Maar verder kan hij niet. Zelfs de grenzen tusschen stof en kracht kan hij nimmer vaststellen. En al wat hij, bij dieper nadenken, constateeren kan, is dat de oorzaak waardoor dit alles alzoo en niet anders toegaat, uit de natuur zelve niet kan worden verklaard, en derhalve als een onbeantwoord vraagteeken voor hem blijft staan.

Maar sla ik nu Gods Woord op, dan wordt dit anders. Dan toch heb ik voor mij een openbaring van dienzelfden God, die tevens Maker en Schepper van de Natuur is, en die er mij dus alles van kan zeggen. En wat leert die God mij dan b.v. in Deut. 8 17 en 18? We lezen daar van Israël, dat het' eenige jaren lang zonder akkers en zonder bakkersoven geleefd had van! een manna, ; dat dagelijks uit den hemel viel. Doch nu zou er een tijd komen, dat dit ophield, en dan zou de Jood als boer zijn akker gaan bebouwen, het koren zou hij maaien, zijn molen zou het koren malen, uit het deeg zou brood worden gebakken, en de voldane Jood van dat brood leven. Hij zou dus nu voortaan met de natuur te doen hebben, met haar krachten, met haar wetten, en zoo zou hij gespijsd worden. Hierdoor echter zou nu het gevaar komen te ontstaan, dat deze Jood zich ging inbeelden, dat die kracht in zijn akker buiten God om school, en dat die voeding hem, buiten God om, uit het gebakken brood toekwam. En dit nu zegt en betuigt de gezant des Heeren, zou een volstrekt onware inbeelding en een loochening van Gods mogendheid zijn; want zegt hij: T> Gij zu in uw hart niet zeggen: mijne hand en de sterkte mijner kracht heeft mij dit verkregen, maar gij zult gedenken den Heere, dat ij het is, die u kracht geeft omvermogen z e verkrijgen." Derhalve wat wij zegen noe-l sn. Zegen, niét als iets wat er nu nog bij v oet komen, maar als de werking die van n od uitgaat om de krachten die Hij er in u wrocht, ook nu te laten werken. En zoo vat z dan Mozes deze zijne onderwijzing van de natuurwet saam in wat ge vers 3 leest: » Op­ t dat gij verstaan zoudt, dat de menschniet r van het brood als zoodanig leeft, maar van het i woord of van de werking die 'tzij in, 't zij bui­ v ten dit brood, van den mond des Heeren uit­ „ gaat." Elke natuurkracht die werkt, is alzoo s een uitgaan van 's Heeren mond van een wer­ h king zijner mogendheid. Uit dien mond des o Heeren gaan van oogenblik tot oogenblik o alle natuurkrachten uit. En wie dit loochent, z en die natuur met haar krachten beschouwt, als iets dat op zich zelf werkt, buiten Gods mogendheid om, maakt van de natuur niet minder dan een afgod. Zoo was de Baal, zoo was de Astharoth een afgodische verbeelding van de natuurkracht. En alle wetenschappelijke leeken, die ook in onzen tijd de natuur als iets onaf hankelijks en uit zich zelve genereerende beschouwen, zijn metterdaad teruggekeerd tot de afgoderijen der Kanaanieten. Vandaar dat Mozes dan ook terstond op deze onderwijzing volgen laat, dat het vergeten van den Heere bij de werking van de natuurkracht in het brood gelijk staat met een navolgen van de afgoden. Zie VS. I9—20.

Daarom is het tafelgebed dan ook zoo dringend noodzakelijk, omdat bij het aan tafel gaan ieder meêëtende persoon zich eerst te herinneren heeft, dat God die spijs liet groeien door zijn alomtegenwoordige mogendheid, en door diezelfde mogendheid ze nu spijs laft zijn, en ze alleen door diezelfde mogendheid in ons bloed kan omzetten. Ge ziet dan ook, hoe de Natuuraanbidders onzer dagen dit gebed almeer opgeven. Voor hen wierd het onzin.

En mocht iemand wanen, dat dit een bijzonder Oud-Testamentische beschouwing was, die zij verwezennaar watjezus zelf van de vogelen des hemels en de leliën des velds sprak. Wie voedt de lehën en wie omkleedt ze, en wie voedt de vogelen des hemels.' En natuurlijk, als die vraag oprijst komt de ornitholoog en de botanicus u met juistheid en nauwkeurigheid uit den schat hunner kennis aanwijzen, hoe uit het zaad der leliën de kiem opschoot, en uit die kiem de stengel, en uit dien stengel de knop, en uit dien knop de lelie, en hoe het insect haar bewerkt, en de wortel haar sap toevoert, en de lucht en de dauw en de zon haar hielpen vormen. En dat alles is schoon ! ontleed en meesterlijk uiteengezet. Maar als ik een schoon gekorven stuk hout zie, heb ik toch niet genoeg, als men mij zegt, dat dit kerven van het hout plaats greep door den beitelen den hamer en de zaag en de vijl en het draaiwiel, maar bedoel ik eigenlijk, wie de persoon was, die al deze instrumenten aldus bezigde. En zoo ook bij de lelie. Lucht, dauw, zon en wat ge meer wilt, goed, dit waren de instrumenten, maar wie is het nu.^ die met deze instrumenten dit prachtig resultaat teweegbracht.', en op die diepere vraag nu antwoordt Jezus: Hij, die elke lelie en bloem op het veld nog heden aldus formeert, en elkvogelke aan den hemel nog heden aldus voedt, dat is God, God de Heere met zijn almogende en alomtegenwoordige kracht. En daarom, aanziet de vogelen des hemels, dat ze noch zaaien noch maaien noch verzamelen in lt de schuren en nochtans voedt ze uw Vader die in de hemelen is. Of ook, aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen, zij arbeiden niet en ze spinnen niet, en toch eg ik u, dat ook Salomo in al zijn heerijkheid niet is bekleed geweest gelijk een an deze. Ja, zelfs het gras des velds, dat og veel nietiger is, zie, hoe het ook daarbij w Vader in de hemelen is, die het met ijn groen gewaad bekleedt!

En deze zelfde toon nu is de doorgaande oon der Heilige Schrift. Wat Jezus zoo oerend schoon van de leliën sprak, zong n gelijken zin reeds de Psalmist, toen hij an de visschen en alle dieren jubelde: ij alle wachten op, dat Gij hun hun pijze geeft te rechter tijd. Geeft Gij ze un, ze vergaderen ze; doet Gij uw hand pen ze worden met goed verzadigd; maar ok, neemt Gij hun adem weg, zoo sterven ij en keeren weder tot hun stof" (Psalm 104 : 27 V. V.). Als er een vogelke of vischje uitkomt, dan „zond God zijnen adem uit en ze wierden geschapen"; neemt God dien weer weg, dan sterven ze, en daarom valt er geen muschje op de aarde zonder den wil uws hemelschen Vaders. Hij is het en niet een „natuurkracht", die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tusschen het gebergte heen wandelen. Hij drenkt de bergen uit zijn opperzalen. Hij doet het groen uitspruiten voor de beesten en het kruid tot dienst der menschen. Hij doet het brood uit de aarde voortkomen. Hij beschikt de duisternis en het wordt nacht. De jonge leeuwen gaan uit om hun spijs van God te zoeken" (Ps. 104, 10—26). Het is God die zomer en winter formeert (Ps. 74 : 17). Hij geeft het vette der tarwe. Als het sneeuwen zal, „zendt Hij zijn bevel op aarde, en dan loopt zijn woord zeer snel. Hij geeft sneeuw als wol en strooit den rijm als asch. Hij stremt de stroomen, en werpt zijn ijs als stukken. En zal het dan weer dooien dan „zendt Hij weer zijn woord en doet ze smelten. Hij doet zijn wind waaien en zie de wateren vloeien heen"j (Ps, 147:14—18), „Als er een woord uit zijn mond uitgaat, keert het niet ledig weder, maar doet wat God sprak, en de regen en de sneeuw daalt neder uit den hemel en doorvochtigt naar goddelijken last de aard en er spruit zaad op voor den zaaier, en brood voor den eter" (Jes. 55 : 9 : 10). De Heere heeft niet alleen gewerkt, maar werkt nu nog aldoor alle ding naar den raad zijns willens. „Als Hij spreekt, zoo doet Hij een stormwind opkomen die de golven der zee omhoog verheft" (Ps. 107:25). Dan „weer doet Hij den storm stilstaan, dat de golven derzee zwijgen" (vs. 29). Niet de electriciteit, maar „de God der eere zelf dondert. Hij zelf is op de groote wateren. De Heere zelf breekt de cederen, en houwt er vlammen vuurs uit. Een stem des Heeren is de donder en de Heere doet door dien donder de hinden jongen werpen." Ja de Heere zit als Koning in eeuwigheid ook over den watervloed (Ps. 29.) »God, zegt Elihu, dondert met zijn stem zeer wonderlijk en Hij doet groote dingen. Hij zegt tot de sneeuw : Wees op de aarde! en tot den piasregen des regens, en dan is er piasregen op de aarde. Door zijn geblaas geeft Gode de vorst, zoodat de breede wateren verstijfd worden. Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid. Hij verstrooit de wolk zijns hchts. Die wendt zich door ommegangen naar zijnen wijzen raad, dat ze doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde, hetzij dat Hij die tot een roede of tot weldadigheid beschikt heeft" (Job, 37: I v, v.) »De bUksems worden door Hem uitgelaten, dat ze zeggen: ie hier zijn we. (Job, 38:3S). En Hij de Heere is het, „die de raaf haren kost geeft, als haarjongeen tot God schreien" (Job, 39:3), Dat zon en maan heur vasten loop vervolgen is, omdat God een verbond aan ze gesteld heeft

(Jeretnia 31 : 35). Zoo blijft alles, o, Heere, roept de Psalmist, naar uwe verordeningen staan, want zij alle zijn uwe knechten (Ps. 119:91.)

En van al deze bestendigheid nu ligt de grond alleen hierin, »dat uwe getrouwhed o, God, is van geslachte tot geslachte" (Ps. 119:90), of wilt ge, „dat er bij den Heere geen verandering is noch schaduwe van omkeering.”

Zoo en zoo alleen verstaat ge het dan ook, dat de Heere na den zondvloed het als een belofte stelt, - lat „zomer en winter" voortaan niet zullen ophouden.

En ons resultaat is derhalve, dat er zeer zeker vast bestand, vaste orde en vaste wet heerscht in de natuur, in de wereld van het denken en in de zedelijke wereld, kortom in gansch de schepping Gods, maar niet alsof deze vaste orde op zich zelf bestond.

Neen, deze orde was, is en zal steeds niets zijn dan uiting van Gods wil en welbehagen. Die orde is vast omdat Gods wil van oogenblik tot oogenblik vast en gelijk blijft. En het is alleen door Gods alomtegenwoordige kracht, dat deze vaste orde van oogenblik tot oogenblik, zoo morgen als heden, werkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voorzienigheid Gods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1887

De Heraut | 4 Pagina's