Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met netelen vedekt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met netelen vedekt.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

JSfl'lï? ''H^-was gansch opgeschoten van distelen, zijne gedaante was met netelen bedekt, en zijn steenen scheidsmuur was afgebroken. (Spreuken 24 : 31). i m v

„Eén weinig slapens, roept-de Heilige Geest door Salomo, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende, — en uw armoede zal u overkomen als een wandelaar en uw velerlei gebrek als een gewapend man!"

En zie wel toe, dat ge dit nu niet aanstonds op het geestelijke overbrengt. Neen, het geldt eerst van uw beroep en van uw huislijk leven.

Door vlijt en arbeid zegen, en bij loom en tragelijk voortsukkelen tegenspoed in uv/ zaken en achteruitgang u op de hielen nazittend.

Rusteloos tuchtigt daarom Gods Woord den luiaard, den tragen droomer, den ijdelen tijdverspiller, den zondaar die aan Gods hoog gebod, dat ge in het zweet uws aanschijns brood zult eten, weerstand biedt en het veracht.

„Die niet werkt, zal niet eten, " roept de heilige apostel daarom aan de eerste Christenen toe; en wel verre dat het een Christen voegen zou in log en lui nietsdoen zijn kracht en zijn tijd te verkwisten, laat veeleer de eisch van „het zweet des aanschijns" ook voor hem geen oogenblik af.

„Het zweet des aanschijns" wil niet enkel zeggen: Werken, maar hard werken; zóó werken dat men de spanning van zijn kracht merkt, en na de sterke inspanning aan ontspanning in den slaap behoefte gevoelt.

Stellig deugt er dus iets niet in onze maatschappelijke toestanden, die een lui en werkeloos nietsdoen bij duizenden aankweeken, en een Christenmensch heeft stellig ook daardoor tegen zulk een misstand te protesteeren, dat hij én selj-werke én een ieder in zijn huis en kring doe werken; niet voor de leus, maar wezenlijk, zóó dat het een werken zij, dat den geest spant.

Zoo moet man en vrouw, zoon en dochter, jongeling en oude van dagen werken. De akker onzer krachten mag niet braak blijven liggen. Rust roest.

En de uitkomst toont dan ook, dat gezinnen, dat familiën, dat natiën, waar gewerkt, waar door ieder in zijn kring en op zijne wijze, terdege gewerkt wordt, tot in het zweet des aanschijns, wiesen in macht en in welvaart toenamen; maar dat den luiaard, hetzij dan een man, ot een lui gezin, of een lui en loom geworden natie, de eere afgaat en de ondergang opwacht.

En dat nu is het, wat ook Salomo in het Spreukenboek uitroept: »Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en ziet hij was gansch opgeschoten van distelen en met netelen bedekt. Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte, ik zag het en nam onderwijzing aan.

Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende, zoo zal uwe armoede u overkomen als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man!"

Toch blijft die onderwijzing niet steken bij uw beroep.

Ook in uw geestelijk aanzijn dringt die zelfde onderwijzing door.

Want ook daarbinnen is u een akker, in het verborgene uwer ziele toevertrouwd, en ook op dien akker gaat de vaste regel door, dat de nijvere vlijt er bloemen plukt, en de geestelijke luiaard gestoken wordt door zijn eigen netelen.

Met de werkheiligheid en de eigen verdienste heeft dat niets te maken; en onze geestelijke zielsluiaards, die onder vrouwen en mannen zoo gereed zijn, om met een schimpwoord tegen de werkheiligheid hun zondige verspilling van geestelijke kracht toe te dekken, mogen toezien, dat de zoo verachte werkheiligen van Nineve hen niet voorgaan in het Koninkrijk der hemelen.

Neen, tot zijn wedergeboorte brengt niemand iets, ook maar het allergeringste toe, en wie op den geestelijken akker, dien God de Heere hem toevertrouwde, het houweel of de spade en straks den sikkel hanteert, die weet uitnemend wel, dat het zaad dat nij strooit van God is, en dat van God de krachten zijn die in dien akker op dat zaad werken zullen, en van God de zon, en van God de regen, en van God de wasdom en het gedijen; maar inmiddels mag hij niet '1 zijn hutje blijven droomen, maar moet |jij er uit, dien akker op, en de hand aan dea ploeg slaan, en arbeiden den lieven angen dag in het licht zijns Heeren, opdat ode de eere zij.

Geestclijïce vlijt nocmt de Heilige Geest n de Schrift: naarstigheid^ en elk lezer en innaar der Schrift weet, hoe gedurig het ermaan om u te benaarstigen, door den Heiligen Geest herhaald wordt.

Geen dofheid en dompheid en loomheid. Dat baart het geestelijk moeras. Maar toewijding en inspanning van kracht. Een weer oprichten van de slappe knieën en de trage handen, om kloek, om manlijk, om in al de spanning van uw heilige geestdrift, te dienen den Heere uwen God.

Dienstknechten en dienstmaagden uws Heeren zijt ge, en een dienstknecht en dienstmaagd zijn er, niet om stil te zitten en niets te doesi, maar om te dienen, dienende te arbeiden naar het hun gegeven gebod en rusteloos in den dienst huns Heeren bezig te zijn.

Mijn Vader, sprak de Heere, werkt tot nu toe, en ik werk ook!

En zie hoe een Paulus gearbeid en gezwoegd heeft, volijverig in den dienst zijns Heeren tot zijn einde toe.

En zoo dan is ook onze roeping niet om te sluimeren als kinderen des nachts, maar om te arbeiden als kinderen des daags. De nacht komt, waarin niemand werken kan.

En zoo moet er dan in naarstigheid en volijverig ook in uw geestelijk aanzijn gearbeid. Gearbeid in uw geloof. Gearbeid in uw hope. Gearbeid in uw liefde. Volijverig nagespeurd alle u van God gegeven kracht en talent, en die kracht en dat talent niet in de aarde begraven, maar met woeker aangewend.

Geen plekje op dien akker mag onbebouwd blijven.

En wat bij den Farizeër zelfbespotting was, bij u moet het hooge waarheid en werkelijkheid worden, gij hebt voor uw God zelfs te vertienen de munt, de dille en de komijn.

Want, en dit is nu Salomo's leering voor elk kind van God, ook bij den geestelijken luiaard blijft niet enkel de akker van binnen braak liggen, en wordt aan God den Heere zijn oogst en vrucht en tiend van zulk een hart onthouden, maar wat niet minder erg is, zoo er geen graad in de opgeploegde voren wordt gestrooid, is heel de akker voor de netelen.

Stilstand van groei is er ook in den akker uwer ziele niet. Wie dat waant bedriegt zich. Neen, de werking der sluimerende krachten gaat ook op dien geestelijken akker bij dagen en bij nachten rusteloos door.

En zoo gij niet zaait, er is er altoos een ander die zaaien wil. Satan staat altoos over de heg van uw akker te gluren, en zoo gij maar in wilt sluimeren, zal hij zich wel over den braak liggende akker ontfermen.

Dat merkt ge dan ook aan u zelven, dat merkt" ge aan uw omgeving wel.

Uw geestelijke arbeid strekt niet enkel, om de goede krachten te oefenen, te ontwikkelen, te doen rijpen, maar om, en stellig niet minder, om te ivieden, d. w. z. om het opgeschoten onkruid, eer de netel er aan uitgroeide, uit den bodem uwer ziele uit te trekken.

Wie in Gods gunste op den akker zijner ziele, wakend, biddend, strijdend, in het zweet zijns aanschijns arbeiden mag, merkt dan ook van achteren dat hij twee vruchten te gelijk van dien arbeid plukken mag. Vooreerst doordien er wasdom in Christus kwam. Maar ook ten andere doordien de distels en de netels minder wierden, en de macht van het booze getemd bleek.

Maar koost ge de paden van den geestelijken luiaard, o, zie dan wel toe! Dan toch zullen u deze twee geestelijke kwaden overkomen: ge zult verarmen en vcrachteren in genade, en te gelijk zullen de netelen weli^op gaan schieten.

Allerlei oude zonden, waarvan de zaadkorrels in uw hart reeds verstikt schenen, zullen op gaan schieten. Allerlei boosheid zal vurig en giftig u met haar stekende netels dreigen. En als een gewapend man zal uw eigen zonde tegen u overstaan!

En meest komt daar door genade dan nog een keer in; als God de Heere zulk een geestelijken luiaard eens met de stem zijns donders op doet schrikken.

Want komt het daartoe niet, dan ver slimmert het met zulk een steeds verder.

De netelen nemen toe; ze wassen dicht ineen; ze worden als een hegge en woud om hem; en ten leste wordt het in zulk een verdorven hart in letterlijken zin, wa Salomo van den akker zeide: met netelen overdekt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„Met netelen vedekt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1887

De Heraut | 4 Pagina's