Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vrije Universiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vrije Universiteit.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De aanvrage om ontslag, die door den hoogleeraar Hoedemaker bij heeren Directeuren van de Vrije Universiteit is ingediend, is een nieuwe beproeving voor deze jeugdige stichting.

Zij zelve heeft zich, voorzoover uit haar ofificieele besluiten te oordeelen valt, stipt buiten alle kerkelijk geschil gehoucïen; voor niemand partij getrokken; en zich geheel bepaald tot het openen van colleges en het afnemen van examens.

Zij heeft van hen, die de lessen wenschten bij te wonen, geen geloofsbelijdenis afgevergd, maar alleen eischen van bekwaamheid gesteld, gelijk dit op alle universiteiten de gewoonte was. Zij heeft geëxamineerd wie zich voor het examen aanmeldde, en aan niemand vooruit gevraagd, wat hij voornemens was later met zijn diploma te doen.

En voor zoover ze op haar jaarvergaderingen zich had uit te spreken, heeft ze én

in 1884 te Utrecht én in 1887 te Middelburg duidelijk doen uitkomen, dat ze den drang van sommigen wenschte te weerstaan, die haar tot een kweekschool van een enkele groep der Gereformeerden wilden verlagen.

Ze kon en mocht geen ander standpunt innemen.

Ware ze toch in het leven geroepen om rechtstreeks eenige kerk te dienen, dan had ze uiteraard, [gelijk men haar er van den aanvang toe drong, zich aan eene bepaalde kerk moeten verbinden.

Maar ze wilde dit 7iiet. Dit was niet het bedoelen van haar optreden.

Integendeel van meet af trad ze op met de belijdenis, dat ook de wetenschap door ons Christenvolk in eere diende te worden gehouden, en dat voor het vaderland in al zijn levensfunctiën ook een beoefening der wetenschap van Christelijk standpunt geboden was.

Zij het dus al, dat ze feitelijk wel moest beginnen met vooral aan de wetenschap der Theologie hare aandacht te wijden; en dat de meeste kweekelingen die zich bij baar aanmeldden, zich wenschten voor te bereiden voor den dienst der kerk; toch veranderde dat in geen enkel opzicht haar standpunt en karakter.

Het karakter toch van een universiteit hangt niet af van het uiteenloopend cijfer der studenten, die bij haar onderscheidene faculteiten zijn ingeschreven ; noch ook van het aantal katheders dat ze aanvankelijk bezetten kan; maar van haar program, haar stichtingsbrief, haar statuten, en het beleden en erkende doel van haar stichters.

Desaangaande nu las men in de circulaire, die op s Decem.ber 1878 voor de stichting dezer Universiteit verzonden wierd, dit:

«Gelijk U van'overlang bekend is, heeft het aan de bovendrijvende partij in den Staat goedgedacht, onder verstandhouding met de machthebbers in de uitgebreidste onzer Kerken, na eerst de volksschool ontkerstend en de middelbare school als een bederf in het midden des lands te hebben geplaatst, nu ook aan onze hoogescholen en met name aan de beoefening der H. Godgeleerdheid, bij eindregeling, een zoo heillooze inrichting te geven, dat de Gereformeerden in den lande voor God onverantwoord zouden staan en aan de eervolle tradition hunner vaderen ontrouw worden, indien ze nog langer lijdelijk dit ergerlijk verloop der dingen aanzagen en niet op voorziening bedacht bleken in zoo hooggaanden nood.

«Immers, treedt men van gereformeerden kant niet hoe eer zoo beter en met klem tusschen beide, dan dreigt door die jammerlijke inrichting voor ons lieve vaderland geen minder-gevaar, dan dat de hoogere ontwikkeling van ons volksleven geheel in de handen van het ongeloof overga ; de wetenschap een instrument tegen de eere van den Christus worde ; en geheel het corps onzer staatslieden, rechtsgeleerden, .artsen, letterkundigen en natuurbeoefenaars, met al den invloed waarover zij in den lande beschikken, zich keeren tegen onze beginselen, en apostelen worden van een naturalisme, dat ten slotte alle geestelijk leven vermoordt.

»Met name is het nu reeds zóóver gekomen, dat de geschiedenis van ons vaderland aan niet één onzer Hoogescholen meer in den zin onzer martelaren onderwezen wordt; dat de studie van het Oude Testament aan alle universiteiten van de vastigheden der vaderen losraakt, en dat voor de leerstoelen der H. Godgeleerheid de Staat zoowel een Remonstrant als een Roomsch Katholiek of een Jood of zelfs een godloochenaar benoemen kan, terwijl de Synode der Hervormden door rijksgeld macht ontving, om stelselmatig door eigen hoogleeraren de Goddelijke eere van den Christus smaadheid aan te doen en de aanstaande kerkleeraars af te trekken naar het Pelagianistische doodpad.

«Dat nu ter keering van zulk een gevaar in een Seminarie geen heil zit en door geen privaat docent een dam valt op te werpen, vereischt wel geen aanwijzing. Die tijdelijke hulpmiddelen toch raken den wortel van het euvel zelfs niet aan. Neen, slechts een vrije gereformeerde Universiteit kan duurzaam en op eenigszins afdoende wijze den nadeeligen invloed onzer moderne Staats-Universiteiten (indien althans het verweer eenigermate aan den aanval geëvenredigd zal zijn) onschadelijk maken. Niet toch door aanvulling, maar door eigen stichting alleen wordt ook op het hooger onderwijs hetzelfde stelsel toegepast, dat op het terrein der lagere school reeds zoo uitnemende vrucht droeg. Terwijl, door tot zulk een stichting over te gaan, door ons niets nieuws zou gevonden, maar slechts ten onzent toegepast worden, wat, als eisch van geloof en vrijheid beide, elders, met name in Engeland en Amerika, in Schotland en Baden, in België en Frankrijk, reeds bestaat.

«En aan deze roeping kunnen we ons te minder onttrekken, wijl we als Gereformeerden, zoomin Godskennis en wetenschap als staat en maatschappij uiteen mogen rukken, en er derhalve aan den gestrengen eisch van onze hooge roeping niet kan voldaan worden, alvorens de theologie weer in zulk een kring schittere, dat haar licht op alle wetenschappen valle en de eenheid in beginsel hersteld zij tusschen de classiek gevormden op elk terrein.

«Zulk een eenheid bezitten de verwerpers van den Christus Gods in hun Rijks-hoogescholen ; zulk een eenheid weten onze Roomsche landgenooten door hun strengen hierarchischen kerkvorm te bewaren ; — waarom zou dan alleen het gereformeerde leven iri den lande wetenschappelijk ontbloot moeten staan en weerloos blijven op godgeleerd gebied?

«Overwegingen, waar ten slotte nog aan zij toegevoegd, dat de kerkelijke gemeenten, die de gezuiverde waarheid, naar Gods Woord, liefhebben, met klimmenden aandrang predikers begeeren die, gereformeerd in hart en nieren, zoomin de nationale type van ons geestelijk leven tegen uitheemsche vondsten uitruilen, als afwijken van de vaste gangen, die de Heere in zijne ondoorgrondelijke barmhartigheid aan onze vaderen heeft getoond,

«Reden waarom dan ook het geroep steeds dringender wordt, om, onder volkomene waardeeririg van wat in anderen geest door mannen uit een minder principieel tijdperk op kansel en katheder geleverd werd, van nu voortaan uit onze theologie de uitheemsche bestanddeelen uit te zuiveren en haar, door eenheid van beginsel en gestrengheid van methode, weer dienstbaar te maken aan de uiteenzetting en verdediging van dat allerheiligst èn dierbaar geloof, dat zeer bijzonderlijk aan de gereformeerden dezer landen als pand werd toebetrouwd.

«Immers alleen langs dien weg kan de godgeleerdheid weer een fontein van levende wateren voor den prediker ; de prediker een in waarheid geestelijke wachter voor zijne gemeente; en die gemeente een kracht ter behoudenis voor ons land en ons volk zijn. Of, wat hetzelfde zegt, Gods heilig en dierbaar Woord (en daar immers alleen buigt de gereformeerde van echten huize voor) kan alleen in maniere en voege als gezegd is, weer tot zijn onbetwiste autoriteit over den prediker en zijne gemeente, over school en wetenschap beide geraken, en wel niet dien verstande, dat voor de geestelijke wetenschappen, en met name voor die der godgeleerdheid, zoo het beginsel als het richtsnoer, zoo de methode als de bezieling voor deze studiën, eeniglijk aan dat Woord zij ontleend.

«Het zijn deze beweegredenen. Geliefde broeders en zusters, die er de mannen, wier namen ge hieronder vindt, toe geleid hebben, om dit uiterst gewichtige belang onder de oogen te zien ; er de mogelijkheden en bezwaren van door te denken ; en licht over zoo ingewikkeld vraagstuk af te bidden van Hem, in wiens eere hun doel lag. En het is, onder aanbieding van de uitkomst hunner overleggingen in nevensgaande, behoudens Koninklijke goedkeuring reeds vastgestelde. Statuten, dat zij tot de Gereformeerden in den lande alsnu met de vraag komen : » Wenscht ook gij zulk een inrichting niet slechts voor godgeleerd, maar voor algemeen hooger onderwijs, en dat wel op zeer beslist gereformeerden grondslag, of voelt ge Uvrij voor God in de conscientie om de opkomst van zulk een school tegen te staan? ''

«Die Statuten zullen u bij het overwegen dezer vraag doen zien: i. dat we klein bij den weg en zeer bescheidenlijk wenschten te beginnen, om de pinnen onzer tenten allengs breeder uit te zetten, naar gelang de goede hand onzes Gods over ons dit toeliet; 2. dat we niet tegen den bouwvalligen gevel eener Theologische staatsfaculteit aan willen bouwen, maar dit huis onzes Gods op een eigen fundament zouden doen rusten; 3. dat we op het stuk der gereformeerde beginselen alle halfslachtigheid en onvastheid met zorg hebben uitgebannen en een bazuin doen weerklinken van zeer zeker geluid ; én eindelijk 4. dat we niet slechts een school bedoelen, die aan de Gereformeerde kerken gereformeerde leeraars, maar die met Gods hulpe ook aan het gereformeerde volk duurzaam pleitbezorgers van zijn belangen in 's lands raadszaal en helden in het strijdperk der wetenschappen, vooral op het stuk onzer landshistorie, leveren kon.

«Dat nu tegen zulk een ondernemen zich het drievoudig bezwaar opdoet: van waar ons het goud en zilver, van waar de mannen van talent ons komen zullen én hoe we de jonge mannen, na volbrachte studie, in kerk en staat inbrengen, in trouwe, broeders en zusters, dit ontveinzen we ons zelven niet, noch verhelen het voor u.

«Maar hebben onze vaderen dan, omdat Spanje zoo machtig en het geuzenvolk zoo arm en de rijksplakkaten zoo onverbiddelijk scherp waren, zich soms ontslagen gerekend van den hün opgelegden plicht ? En zouden wij dan aarzelen, wij terugdeinzen mogen, nu er van schavot of kerker zelfs geen sprake is, en het alleen aankomt op een stil vertrouwen, dat de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus machtig is, om ons, ook nu, én dat goud, én die mannen én die geopende deur uit genade te schenken.

«Slechts één ding zou dan ook naar onze vaste overtuiging dit werk verstoren kunnen, indien namelijk de zonde van hoovaardij of ontrouw of eigen eerbedoeling, bij ons insloop, en we aldus den twist weer tegen ons opwekten van dat Heilige Wezen, door Wiens zegen alleen het gedijen komt en die alleen machtig is om ook deze stichting te dragen door het Woord zijner kracht."

Deze woorden dienen thans in herinnering gebracht, omdat ze in verband met de Statuten en met de Besluiten der Algemeene Vergadering den eenig oirbaren en juisten maatstaf aan de hand geven, om den aard en het karakter van deze Universiteit te beoordeelen.

Immers niemand heeft ooit eenige stichting aansprakelijk gesteld voor wat personen aan haar verbonden, buiten haar kring deden; noch ook voor hetgeen enkelen zich veroorloofden binnen dien kring, in strijd met haar beleden aard, te doen.

Billijkheid en recht eischen dat elke stichting naar haar zelve en naar heur officieele daden beoordeeld worde.

Wie anders oordeelt, verzaakt den eisch dat hij principieel zij.

Want wel geven we toe, dat eene stichting aan haar oorsprongsbrief ontrouw zou kunnen worden. Maar dreigt zulk gevaar, dan is de algemeene vergadering de plaats om te spreken, en is men dan eerst gerechtigd zulk een stichting te verwerpen, bijaldien op zulk een vergadering die beginselen van oorsprong haar zuiver zijn voorgelegd, en alsnu blijkt dat ze desniettemin tegen die beginselen met voorbedachten rade kiest.

Nu hiervan dusver nog nimmer sprake was, en de stichting, die men meest de Vrije Universiteit noemt, zich dusver stipt aan het program van haar oorsprongsbrief gehouden heeft, heeft ze er dus ook recht op daarnaar en daarnaar alleen beoordeeld te worden.

Dit program nu is destijds aan onze Gereformeerden in den lande voorgelegd door de heeren I. Esser, Dr. Hoedemaker, W, Hovy, W. Kuhler Wz., Dr. A. Kuyper, Dr. Pk. S. van Ronkel, Dr. F. L. Rutgers en T. Sanders Jr. i)

En onder deze namen stond deze aanbeveling:

Uit hartelijke belangstelling in deze zoo gewichtige zaak, en volkomen instemmende met het openbaar gemaakt plan en beginsel, vereenigen zich gaarne met bovengenoemde broeders :

Voor Amsterdam.

J. Brummelkamp, pred.; C. A. Renier, pred.; J. Bechthold, oud. ; J. J. Glinderman, oud.; E. W. Heyblom, oud.

Voor Rotterdam.

W. J. Geselschap, pred.; Dr. G. van Goor, pred.; Dr. A H. de Hartog, pred.; Z. Schouten, pred.; G. J. Vos FLzn., oud.; J. B. Altona, oud.; S. A. Baljon, oud.; J. H. van den Ende, oud.; P. M. van Loon, oud.; A. Meyer, oud.

i) We cursiveeren de namen van hen, die later hun sympathie aan deze stichting onttroklcen.

Voor ^s-Gravenhage

Dr. J. A. Gerth van AVijk, pred.; G. J. Thierry, oud.

Voor de academiesteden Leiden, Utrecht, Groningen.

J. D. B. Brouwer, pred.; H. Gijsman, oud.; H. C. G. Schijvliet, pred.; J. Hulsebos, oud.; A. J. Eijkman, pred.; Fred. Rengers, oud.;

Voor Groningen,

H. C. Lambers, pred. te Lettelbert; Mr. A. J. Th. Ji Th. van der Hoop van Slochteren, te Slochteren.

Voor Friesland.

J. G. Verhoeff, pred. te Heeg; M W. Oppedijk, oud-oud. te IJlst.

Voor Drente.

S. Dijkstra, pred. te Hoogeveen ; J. Zwiers Gz., oud-oud. te Hoogeveen.

Voor Overijsel.

F. Oberman, pred. te Steemvijkerwold; K. Schurink, oud te Steenwijk.

Voor Gelderland.

C. L. D. van Coeverden Adriani, pred. te Harderwijk; W. Lensink, oud. te Armhem.

Voor Utrecht.

J. W. Felix, pred. te Utrecht; Prof. B. J. L. Baron de Geer van Jutphaas, oud-oud. te Utrecht.

Voor N.-Holland.

J. Krayenbelt, pred. te Alkmaar ; G. Wolzak,

oud. te Alkmaar. Voor Z-Holland.

. H. Malcomesius, pred. te Maassluis ; Prof. A. Rutgers, oud-oud. te 's-Gravenhage.

Voor Zeeland. J. P. Nonhebel, pred, te Middelburg; A. A. Verhorst, oud. te Vlissingen.

Voor Noord Braland en Limburg

B. van Schelven, predikant te 's-Hertogenbosch; Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, oud. te 's-Hertogenbosch.

Bij dit program wierd aan alle belang-.stellenden tevens een exemplaar van de Statuten rondgezonden, opdat een iegelijk in staat zou zijn, nauwkeurig en in bijzonderheden het standpunt der stichting te beoordeelen.

Daarin nu las men voor art. i en 2 aldus:

Art. I. De Vereeniging bedoelt de oprichting en instandhouding van Scholen voor Hooger Onderwijs. Naar gelang het haar mogelijk is, sticht zij afzonderlijke katheders voor enkele vakken, vereenigt zij katheders tot faculteiten; en verbindt zij faculteiten tot eene universiteit.

Art. 2. De Vereeniging staat voor alle onderwijs dat in hare scholen gegeven wordt geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen, en erkent mitsdien als grondslag voor het onderwijs in de Godgeleerdheid de drie Formulieren van eenigheid, gelijk die in den jare 1619 door de Nationale Synode van Dordrecht voor de Nederlandsche Gereformeerde Kerken zijn vastgesteld; een zoodanig gezag daaraan hechtende, als genoemde Synode, blijkens hare' eigene handelwijze en hare acten, aan de belijdenisschriften der Nederlandsche Gereformeerde Kerken heeft toegekend.

Deze artikelen zijn niet eerst /ater aldus vastgesteld, maar op 5 December 1878 waren ze dit reeds, en zijn alstoen door de heeren Esser, Hoedemaker, Van Ronkel enz. in dezen vorm aangebeden. Iets wat hier wordt bijgevoegd, om tevens een loopend gerucht te weerspreken, als zouden sommige onderteekenaren zich later, ter oorzake van een aangebrachte wijziging in art. 2, hebben teruggetrokken.

Dit is niet zoo.

Gelijk art. 2 hierboven staat afgedrukt, zoo luidt het nog, en in dezen vorm is het door alle deze heeren op S Dec. 1878 de wereld ingezonden.

Gelijk men nu ziet is in dit program en statuut van een „zegen voor het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap"met geen woord sprake.

Wat de theologische faculteit betrof, was de eenige belofte: Ook Gereformeerde leeraars voor de Gereformeerde kerken te kweeken.

Of derhalve in den boezem dier kerken sinds geschil ontstond, dit gaat de Vrije Universiteit niet het minste aan.

Hoemeer genootschappen den toegang tot hun kansels voor haar kweekelingen ontsluiten, hoe beter, mits ze hen als gereformeerde leeraars toelaten, en hun geen belofte afvergen, die tegen Gods Woord ingaan, en die ze dus niet zouden kunnen afleggen zonder aan hun karakter als gereformeerde leeraars ontrouw te worden.

Kwalijk kan derhalve aan de Vrije Universiteit verweten worden, dat zij veranderd is, al veranderde veel in haar omgeving.

Zij bleef die zij van den aanvang ^verklaarde te willen en beloofde te zullen zijn, en wie thans in een valsche positie meent te geraken, zoo hij haar langer steun bood, zal zelf te beslissen hebben, of dit moet verklaard worden uit predilectie voor aan haar, als stichting vreemde belangen, dan wel te wijten is aan zeker misverstand, dat bij de opvatting van het program thans blijken mocht van meetaf te hebben bestaan.

Ons komt daarom voor, dat Dr. Hoedemaker, zoo hij alleen met de beginselen en het program van deze stichting rekent, ' te Middelburg op de jaarvergadering had behooren te verschijnen, en daar had behooren aan te toonen, dat en in hoeverre de Universiteit z. i. ontrouw was geworden aan haar verleden.

Nu daarentegen, juist op de jaarvergadering van Middelburg, en dat niet op zijn aandrang (want hij was afwezig) zoo duidelijk mogelijk is uitgesproken, dat de Universiteit als stichting geen partij koos, noch voor de Do'.eerenden noch voor de Synodalen, mag, zoo we wel zien, door niemand, 't zij in woord of daad, een vermoeden onder de menigte worden geworpen, als ware juist het omgekeerde, van wat ze openlijk betuigde, waar.

Dieper mogen we ons tot ons leedwezen in dit teedere punt niet verdiepen.

De jongste correspondentie door Dr. Hoe­ demaker in ons blad gevoerd, en de daarop door hem uitgegevene brochure, bevatt'en uitdrukkingen van zulk een aard, dat sluiting van alle debat, zoolang deze uitlatingen niet waren teruggenomen, de eenige uitweg was, die ons overbleef.

Hieraan nu moeten we ons natuurlijk houden.

Toch mochten we niet geheel van dezen stap van Dr. Hoedemaker zwijgen.

Had hij ons minder gebonden, het zou ons een behoefte zijn geweest, er nog aan toe te voegen, hoeveel het ons kost, een man van zoo uitnemende geestestalenten en zoo kostelijke rympathie verloren te zien gaan voor een stichting, die ook door ons blad van den aanvang af met zooveel instemming is begroet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1887

De Heraut | 4 Pagina's

De Vrije Universiteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1887

De Heraut | 4 Pagina's