Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„ Mijn ziel is voor U als een dorstig land !”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„ Mijn ziel is voor U als een dorstig land !”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik breide mijne handen uit tot U; mijne ziel is voor U als eeti dorstig land. Ps. 143 : 6.

Een dorstig land weet niet dat het dorst heeft. Eigenlijk is het dan ook niet dorstig. Het heeft geen dorst. Wel heeft het gebrek aan water, aan vocht, aan levenssap. Ook kan het alleen door water, dat er op gesproeid wordt, weer groen gras doen uitsprui'en. Maar zelf heeft het hier geen kennis van. Het heeft geen bewustzijn.

Een akker is dood en kent zijn eigen plage niet. Toch spreekt de Heilige Schrift gedurig van een »dorstig land"; niet enkel overdrachtelijk om op onze ziel te doelen, maar ook in eigenlijken zin, als ze spreekt van het veld, van een stuk land, van den akker. Dit korat daarvandaan, dat de Heilige Schrift de natuur nooit van den mensch afscheidt. Die natuur is er om den mensch; als Adam valt, gaat de vloek ook over de natuur uit; al het schepsel zucht, verwachtende de openbaring van de heerlijkheid der kinderen Gods; en eerst als de heerlijkheid eens voor Gods kinderen ingaat, komt ook die natuur weer van onder haar plage uit.

Dat er een akker ligt te verdorren uit gebrek aan vocht, is alzoo om de zonde ; en de mensch die zijn zonde bekent, ziet nu op dien akker als om zijnentwil lijdende neder. Zoo leeft die mensch in het leven van dien akker in; voelt voor dien akker wat die akker zelf niet voelen kan; spreekt zoo uit, dat het land dorst, al weet het zelf van dorsten niets af; en straks bidt nu die mensch, zoo hij wél bidt, om wegneming van die plage ook voor dien akker. En als dan eindelijk de regen nederdruppelt en de dorstige akker wordt mildelijk verzadigd, dan dankt Gods kind ook voor dien akker, dat de Heere er de plage van wegnam.

In Israel, lees het maar bij Joel (i : 9 v.v.), treurt de priester, als het land treurt, met en voor dat land. En als de redding gekomen is, juicht met den juichenden priester alle boom des velds voor het aangezicht des Heeren HEEREN.

Hierin nu is het beeld van den zondaar. Zooals dat land dor en verwoest ligt, maar het niet weet, dat het dorst, en dies om water van den hemel niet roepen kan, evenzoo is het met uw ziel van nature.

Ook uw arme ziel ligt verschroeid en verdord. De bodem van uw gemoed is verhard en verstijfd. Er spruit niets uit op. Het ligt al met den valen tint des doods overtogen. IJl moge hier of ginds een enkel sprietje door | de kluit dringen, maar dor en geel en verzengd toont het zijn machteloosheid.

Als een dorstig land ligt uw ziele in u. o, Als de wateren maar nederstroomden, en het akkerveld uwer ziel de malsche dauwdruppen opving, hoe zou alles ruischen van vreugde en frischheid en weelde.

Maar het was dor en het blijft dor, en wat nog het bangste is, hoewel geheel verdord, kent ge uw eigen dorheid niet en kunt ge niet zeggen: Heere, ik dorst! Dorst hebt ge niet!

Maar denk nu aan wat straks van het ^dorstig land" gezegd is. Ook het land, hoe dor en verzengd en verschroeid ook, heeft van zijn dorheid geen kennisse. Maar de landman, die langs dien dorren akker heenwandelt, die weet het, die voelt dat het land dorstig is, en die bidt, dat de Heere den dorst van het land wegneme en lessche.

En is ook dit niet uw beeld? Of wandelde ook langs de zoomen van uw dorre ziel niet telkens die hemelsche Landman, die den akker uwer ziel aanzag, en in innerlijke ontferming haar dorheid gadesloeg, en die, waar gij nog geen dorst kendet, voor u en in uw plaats dien dorst voelde? En gelooft ge niet, dat deze barmhartige Hoogepriester toen ook voor den dorst van uw dorstende ziele bad, nog lang eer gij ook maar vermoeden kondt, hoe uw verdorde ziel in haar öwgekenden dorst wegkwijnde'?

Maar hier houdt de gelijkenis dan ook op. Want wat bij het dorstige land nooit kan, dat kan bij u, en moet bij u. De landman kan wel voelen dat het land dorst, al weet het dat zelf niet, maar hij kan nooit zijn gevoel van dorst aan dien akker meededen.

En dat nu kan uw hemelsche Landman wel, j en dat doet Hij.

Hij komt door zijn Heiligen Geest in dat 1 dorre hart, in die dorstende ziel in, en_ geeft haar uit genade besef van dorheid, kennts van haar dorren staat, en brengt ze er ten leste toe, dat ze zelve haar dorst gaat bekennen.

Daar wacht Hij niet op. . Hij is niet wreed, om als Hij een ziel als een dorstig land voor zich ziet liggen, te toeven en te beiden, tot tijd en wijle ze zelve haar dorst bekennen gaat, om ze eerst ddarna te bevredigen.

o. Als de Immanuel zóó met ons handelde, dan kwam er nooit één enkele malsche drop op haar dorheid neder. Neen, neen, hij voorkomt haar. Hij weet, dat ze uit zichzelve tot den einde toe even stom en onwetend als een dorstig land blijven, en nooit om die droppelen der genade roepen zou.

En daarom komt hij in zijn genade niet eerst dan tot u, als gij bekennen zoudt: »Ik verkwijn van dorst", maar breidt hij zich naar u uit, tenvijl gij meent niet te dorsten, en bij uw gebroken waterbakken in koortsachtige overprikkeling veeleer droomt dat de volle water­

stroomen om u heen ruischen. Ismael wist ook niet, dat de dorst zijn leven bedreigde. Hij wist niets. Hij lag in heete koorts bedwelmd. Maar de Immanuel kwam tot Ismael, en hij wees aan Hagar de bron i).

Weg daarom met dat valsche zeggen, alsof in ons het besef van dorst zou zijn, en alsof de Heere eerst op ons roepen uit de dorstige ziel, die dorstige ziel verzadigen zou.

Heel omgekeerd spreekt de Heere hem, die zoover kwam dat hij dorsten kan, reeds zalig. AVant dat kennen van uw dorheid, dat besef van dorst is reeds genade. Dat was niet uit u, maar kwam u toe van boven, o, Wie maar zoover is, dat hij dorsten mag, die is er. Want als er maar een waarachtig dorsten mag zijn, dit ivordt gelescht, zoo waarachtig als de Heere een Ontfermer is.

Bedrieg u dus niet. Zeg niet: Ik ben als in Psalm 42, en mijn ziel schreeuwt naar den levenden God, gelijk een hert dorst naar de waterstroomen, maar de hemel houdt zijn regen in. Neen, zoo is het niet.

De man van Psalm 42 is een geredde, juist omdat hij dorst kent; en nu wordt zijn dorsten het echte bidden en smeeken, en op dat smeeken volgt het toevloeien der volle stroomen gewisselijk, ook al beproeft de Heere hem voor een tijd.

Waar het aan schort, is, dat ge denkt: »Den dorst heb ik uit mij zelf, en de Heere moet mij alleen het water geven!" • En zoo is het niet. Diezelfde God, wiens de stroomen des levenden waters zijn, moet eerst en vooraf den dorst naar dat levende water in u brengen en anders drinkt ge uit dien levenden stroom nooit één enkelen drop.

Het is dat ge nog te hoog van uzelven denkt. Denkt: Dorsten kan ik zelf nog wel. En daarom blijft én de echte dorst én de toevloeiing der wateren bij u uit.

Och, dat ge ook dien valschen dorst, dien nagemaakten dorst niet langer voor het echte dorsten woudt aanzien. Heere, ik breide mijn handen naar U uit; mijn ziele ligt voor U als een dorstig land, dat wel zeer dorre en verdord is, maar zijn eigen dorst nog niet doorgrondt! 2)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„ Mijn ziel is voor U als een dorstig land !”

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's