Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zoonschap Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zoonschap Gods.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERTIENDE ZONDAGSAFDEELING.

I.

Ik zal van liet besluit verhalen : de Heere heeft tot mij gezegd: ij zijt mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd. Ps. 2 : 7.

Met dank en eerbiedenisse te belijden, dat er een Middelaar gesteld is, die, óns ten behoeve, onze zake uitricht, door ons drievoudig ambt van profeet, priester en koning, v^aaraan wij ontvallen waren, voor ons op te nemen en plaatsbekleedend te onzer behoudenisse uit te voeren, is intusschen voor een zaligmakend geloof ongenoegzaam. Het zaligmakend geloof toch zoekt dieper en zoekt vaster grond, en het is op dit fundamenteele in de belijdenis van den Middelaar, dat de Catechismus thans, aan de hand der XII Geloofsartikelen, met de 13de Zondagsafdeeling overgaat.

In de XII Geloofsartikelen toch volgt op de belijdenis: „Ik geloof in God den Vader" deze rijke en veelzeggende bijvoeging: „En in Jezus Christus zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere"; en dit nu noopt den Catechismus, om alsnu in deze tweeërlei waarheid in te dringen: In het Zoonschap Gods, door de vraag: „Indien wij óók Gods kinderen zijn, waarom is hij dan Gods eeniggeboren Zoon genaamd? ", en in zijn .ffif^^'schappij of Heer-zijn over ons, met vraag 34: »Waarom noemt gij hem onsen Heere? "

Deze dubbele vraag en met name de eerste raakt het fundament wazrop ons gelooi rust Dit blijkt klaarlijk uit wat Jezus zelf op de bekende belijdenis van Petrus antwoordde. Toen toch de heilige apostel Petrus in naam van het geheele Apostolaat op 's Heeren vraag: Maar gij, wie zegt gij dat ik ben.? " beleden had: Dat gij zijt de Christus, de Zoon des levendigen Gods!" heeft de Middelaar hem ter wille van dese belijdenis zaliggesproken, er bijvoegend dat alleen de Vader uit de hemelen hem dit door zijn Heiligen Geest geopenbaard had; niet vleesch en bloed; en dat op deze belijdenis de kerke als op haar fundament derwijs vast zou staan, dat hel noch Satan iets tegen haar zou vermogen. En toen het, na jarenlange worsteling, tusschen den Middelaar en het Sanhedrin eindelijk tot beslissing kwam, toen is de grond, waarop het doodvonnis van het Sanhedrin rustte, weer geen andere geweest dan juist diezelfde „goede belijdenis", „dat hij de Zone des levendigen Gods was." Op d^t zeggen heeft Cajaphas en heel zijn coUegie van bijzittende ambtsdragers Jezus als Godslasteraar veroordeeld. o-- ^ Diensvolgens verklaart dan ook de Heilige/| Geest door den heiligen apostel Johannes: Zoo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zone Gods is. God blijft in hem en hij in God" (i Joh. 5:5); roept dezelfde Apostel uit: Wie" is het die de wereld overwint, dan die geooft datjezus de Zone Gods is V' (i Joh. 5: ); en besluit hij het voorlaatste hoofdstuk van zijn Evangelie met de betuiging: Deze dingen zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zoon des levendigen Gods en opdat gij geloovende het leven hebt in zijnen naam" (20:31), _

Deze uitspraken zijn zóó stellig en afdoende, dat ze geen twijfel overlaten. Een Middelaar belijden, die Profeet, Priester en Koning is, baat u nog niets; en kracht ontvangt die belijdenis eerst door de bijvoeging dat deze uw Middelaar de eeniggeboren Zoon des Vaders is.

De oorzaak hiervan is licht in te zien. Immers, hetgeen u noodig is, om aan het verderf te ontkomen, is niet maar dat er zeker plaatsbekleeder en zaakwaarnemer voor u optrede, maar wel dat een zoodanig plaatsbekleeder voor u gevonden worde, die uw zaak op eenmaal afdoe; zóó afdoe dat de eere Gods het hoogste blijve; en tegelijk eiken twijfel of God uw zake wel als afgedaan rekent, geheel voor u wegneme.

Ten eerste: Uw zake moet op éénmaal afgedaan. Uw zake en de zake uwer broederen, want gij zijt met hen lotgemeen. En nu baat het u niets, of er z\.stuksgewijze^& oer\\s\g, afdoening van uw zake voor een deel kome. Ge ligt onder den doem van een eeuwigen dood en van een nimmer eindigend verderf. Het is alles in u ongereed en zondig geworden. In uw verleden tot in den wortel van uw aanzijn in Adam; vóór u uit eeuwiglijk zoolang er een eeuwig aanzijn voor uw onsterfelijk wezen zijn zal; en tot in de allerdiepste diepte van uw wezen, totzoover uw hart door God zelf met een oneindige diepte geschapen is. Piaatsbekleeding, waarneming van uw zake baat u dus niets en brengt u niets verder, tenzij er een eeuwige kracht op gezet worde. En ddt nu kan alleen zulk een Middelaar, die tevens Gods eigen Zoon en God zelf is. Met minder dan een ^«eindige waardij is er geen rantsoen, dat u redden kan, denkbaar.

Doch ook dat is nog niet al. De zaak is maar niet dat gij gered wordt, maar omdat uw zake met den Drieëenigen God is, zijt gij niet te redden en is uw zake niet af te doen, tenzij, in de tweede plaats, tegelijk de zake des Heeren tegenover u recht, volkomen recht erlange. En overmits nu alle schepsel onbekwaam is, om de eere van het recht des Heeren, ik zeg niet te handhaven, doch om ook maar te weten hoe het gehandhaafd moet worden, baat u geen Middelaar, dan zulk een, die tevens waarborg oplevert van de zake Gods tegenover u uit te richten; en ook dit kan alleen de Zoon Gods, die zelf God is. En eindelijk, ten ^^r< /^, het is u niet maar noodig, dat uw zakegeheei afgedaan, en in uw zake tevens de eere Gods onschendbaar gehandhaafd worde, maar ook dat er voor Mvolle zekerheid desaangaande besta. En ook deze zekerheid wederom kan u niet geworden, dan langs den geestelijk mystieken weg, dat gijzelf, als kind Gods in Christus Jezus aangenomen, hem, uw Middelaar, als Gods eigen eeniggeboren Zoon bekent. Is uw Middelaar de Zoon van God, dan valt natuurlijk j elke twijfel, of de redding die hij aanbrengt, bij Gode wel vast zou staan, weg. Maar ook deze wetenschap moet geen uitspraak van uw verstand, maar de in heel uw bestaan gewortelde belijdenis van uw persoon zijn, d. w. z. eerst zelf als kind Gods aangenomen en in het kindschap ingelijfd, bezit ge het vermo-! gen om metterdaad en in waarheid dit eeuwige Zoonschaps Gods te gelooven.

Dit is het dan ook, waar de Catechismus in zijn geestelijk practicale behandeling terstond op komt. Hij redeneert niet uitwendig, maar zet in zijn boekske den troost der geloovigen in leven en sterven uiteen. En omdat ze nu niet gebaat kunnen wor den dan door een Middelaar die zelf de eeniggeboren Zoon van God is, en zij in dien Middelaar als Zoon van God, eerst zoo ze zelf kinderen Gods wierden, practicaal gelooven kunnen, verbindt hij nu deze twee ïaanstonds in deze zoo scïïoone vraag: , , Waarom i-wordt hij, die Middelaar, Gods eeniggeboren IZoon genaamd, daar toch ook wij Gods kin-|deren zijn.'" Een vraag, waarop hij ant-|ivoordt: > Daarom dat Christus alleen de eeuwige en natuurlijke Zoon van God Ss en wij alleen om zijnentwil tot kinderen Gods aangenomen worden."

Zoo sluit dan het beleid der rede schoon Hnecn. De iie Zondagsafdeeling zegt u. dat u een Verlosser geschonken is, kenbaar in den naam Jezus. De 12e Zondagsafdeeling betuigt u, dat deze Verlosser als de Christus uw plaatsbekleeder, zaakwaarnemer of Middelaar is, die heel uw zake uitricht. En de 13e Zondagsafdeeling biedt u in de belijdenis van het „Zoonschap Gods" van dezen Middelaar de zekerheid, dat hij uw zake zóó uitricht, dat het fundament uwer zaligheid in God zelf ruste en voor uw geloof onwankelbaar voorsta.

De noodzakelijkheid nu van de scherpe onderscheiding tusschen dit eeuwge Zoonschap van den Middelaar en ons kindschap is nooit duidelijker aan het licht getreden dan in onze eeuw, die meer dan eenige vroegere door ketterij verdorven is.

Ketterij kende de kerk ook op dit stuk alle eeuwen door. At^, schepper van de kettersche gedachte van de doling der Arianen, die in onze eeuw door de Groninger godgeleerden vernieuwd is, verstond den naam „Zoon van God" als generiek. Immers de Schrift zelve, zoo leerde hij, gaat er ons in voor, om in zekeren generieken zin alle schepsel van hooger orde met den eerenaam van „kinderen Gods" te betitelen. Zoo worden de engelen > kinderen Gods" genaamd, als het in Job heet: „Daar was een dag als de kinderen Gods kwamen cm zich voor den Heere te stellen." En zoo ook worden alle menschen „kinderen Gods" genaamd krachtens hun schepping-uit Adam, als in de geslachtslijst van Lukas 3 in het slot „Seth de zoon van Adam en Adam de zoon van God'' heet (verj 38). Welnu, in dien zin wilde dan ook Arius den naam van Zoon van God in zijn toepassing op den Middelaar verstaan hebben. Hem was de Middelaar ook een dier wezens van hooger orde; van nóg hooger orde zelfs dan alle mensch of engel; maar toch altoos een geschapen wezen; een zeer hooge, ja, de hoogste hemelling. Een kettersche voorstelling, die, gelijk elk lezer ziet, ten eenemale heel de belijdenis van het eeuwige Zoonschap omverwerpt.

Kettersche leer op dit stuk dreven ook de Socinianen, die het uitgangspunt van Jezus' bestaan in zijn ontvangenis. namen; zijn voorbestaan van eeuwig loochenden; en hem vóór zijn ontvangenis alleen in de gedachtenis des Vaders lieten optreden; maar nu leerden, dat hij om zijn ambt en krachtens zijn verhooging Zoon van God genaamd en ten leste geworden was. Aanknooping voor deze doling vonden ze in het zeggen van Psalm 82 : 6 en 7; waar het tot de ambtsdragers in Israel heet: Ik heb wel gezegd: ij zijt goden en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten; nochtans zult gij sterven als een mensch." Voorts in den eerenaam van „geliefde Zoon", dienjezus als Middelaar ontving bij den Doop: Deze is mijn geliefde Zoon, in wien Ik mijn - i^elbehagen heb." En eindelijk in den naam van Zoon van God, aan Jezus als Hoofd van het genadeverbond, in zijn menschelijke natuur gegeven, als het van de lippen van den engel tot Maria heet: Daarom, dat heilige dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden." Op dien grond nu stelden ze het zóó voor, dat Jezus als onder alle Overheden de hoogste en heiligste ambtsdrager kind des Allerhoogsten en inzooverre een der Goden in eminenten zin genoemd wierd, om de op hem gelegde Majesteit. Dat hij in zijn ontvangenis en geboorte bijzonderlijk op 'het dragen van deze Majesteit was aange-; kgd. En dat hij als loon voor zijn kruisdood en offerande in zijn verhooging nu verhoogd was tot een bestaanswijze, waardoor hij in onderscheiding van allen en boven allen ten leste Zoon van God ivierd. Grondfout is hier derhalve dj^t hij begint ; met het niet te zijn, en hec eerst in het einde wordt,

En een derde kettersche doling op dit stuk vindt ge bij de Adoptianen, waar de Re­ ' monstranten gemeenlijk meê liepen, en die | de beide gevoelens van het oorspronkelijk ' en een later pas verworven Zoonschap zoch-| ten te vereenigen. Zij gingen niet met de Socinianen meê, alsof het Zoonschap pas allengs ontstaan was en eerst in het eind geheel intrad; maar stelden het zóó voor, dat de grond voor het Zoonschap van den Middelaar wel in zijn natuur van eeuwigheid lag, maar dat hij toch eerst later, toen hij als Middelaar optrad, in zijn hoedanigheid van mensch, als kinden Zoon van God erkend en aangenomen was. Vandaar ! hun naam van Adoptianen, want Adoptiaan ' beteekent: Voorstander van de leer der aanneming tot Zoon.

Toch bleef het voor onze eeuw voorbehouden, om in deze lijn van ketterij tot het uiterste te gaan, en onder zeer vrome betuigingen, gelijk men thans doet, feitelijk heel het eeuwige Zoonschap te loochenen en te vernietigen.

Deze thans heerschende en nog wel voor orthodox versletcne ketterij bestaat namelijk daarin, dat men zegt: ngetwijfeld is de Christus Zoon van God in geheel eminenten zin, edoch altoos langs de lijn, van hetgeen in Luk. 3 : 38 ook van Adam gezegd wordt.

De mensch is naar den beelde Gods geschapen. Welnu, ddt is het echte kindschap. Daarin wortelt het. Dat bepaalt zijn aard en wezen. Nu is alle overige mensch aan dit kindschap door de zonde ontvallen. Maar Christus, de mensch zonder zonde, bezit dit kindschap. V/ijl het in hem nooit door zonde gebroken is, is dit kindschap in hem volkomen. Deswege is hij onder ons, zondaren, als het eenige, ware kind van God j opgestaan. Zoo heet hij alleen dus de eeniggeboren Zoon van God. En wij kunnen eerst, door hem weer gelijkvormig te worden, onder den invloed van zijn Geest, in het kindschap Gods terugkeeren.

Deze ketterij draagt intusschen bij de Modernen en bij de Ethischen een gradueel zeer uiteenloopend karakter. Beiden stemmen wel daarin overeen, dat ze van geen eeuwige generatie, van geen Zoon Gods, die onafhankelijk van de schepping van den mensch bestaan zou, weten willen. Maar ze verschillen aanmerkelijk in de uitwerking.

Immers de Modernen stellen het voor, alsof Jezus geen hoogere plaats onder de kinderen der menschen inneemt dan die van een zeldzaam religieus genie, d.i. van een mensch, in wien het godsdienstig besef op zoo wondere wijze ontwikkeld was, dat hij zuiverder en beter dan iemand zic^ bewust'\sgeworden van en geloofd heeft in de zalige gemeenschap met het Eeuwige Wezen. Hierdoor is hij sterker en beter dan iemand tot het bewustzijn gekomen, dat we de betrekking tusschen God en zijn mensch en schepsel niet biter kunnen voorstellen dan door de vetgelijkiti^ van een vader en zijn kind. Enin dien zfn nu belijden ze, dat hij zich beter dan iemand als kind van dien Vader bekend en gevoeld heeft, en dat wij door zijn geest op ons te laten werken, het best en het zuiverst in datzelfde kindsbesef kunnen inleven. Kenmerkend voor de Modernen is derhalve, dat heel het kindschap voor hen een zaak van besef, van gevoel, va.n gewaarwording; va.n v/ederzijdsche verhouding is; voor wat den naam betreft alleen ontleend aan de vergelijking van een vader met zijn kinderen op aarde.

l) Het Adoptianisme kwam op in de 8e eeuw doo Elipandus, maar heeft voor ons alleen belang door de Remonstranten, en wierd deswege het derde In de rij btsproken.

Geheel anders daarentegen leeren het de Ethischen. Zij namelijk bepalen het kindschap niet tot het besef en de gewaarwording, maar dalen af tot den oorsprong van onzen geest. Die geest in ons menschelijk wezen is h. i. niet puur geschapen, maar uit het beeld Gods voortgekomen. Daardoor zijn wij als menschen aan God verwant. Reeds als menschen zijn we in eigenlijken zin van Go& s geslacht. En nu was dit, naar hun zeggen, zóó aangelegd, dat heel de menschheid één organisch geheel vormde, waarvan Christus reeds van eeuwig (ook afgezien van alle zonde) het organisch Hoofd was.

Met of zonder zonde, dat deed er niet toe, deze Mensch aller menschen moest dus toch komen. Eerst door hem ontving ons geslacht zijn hoofd, zijn ideaal, zijn grondtype, zijn voleinding. En waar nu reeds de gewone mensch, door zijn geschapen zijn naar Gods beeld, van Gods natuur en Gods geslacht was, daar gold dit nog in zooveel hooger mate van dezen Mensch aller menschen, van dezen eminenten Persoon onder alle personen. In hem was de band met het Eeuwige Wezen een oorspronkelijke. En de scheiding tusschen God en mensch, die eerst in Adams zonde was opgekomen, viel in hem derwijs weg, dat hij metterdaad Gods Zoon niet maar genoemd kon worden, of worden zou, maar krachtens natuur en oorsprong was. De vinder ook van deze ketterij is Schleiermacher geweest, die een standpunt innam, waar én de moderne én de ethische schakeering van deze ketterij uit is voortgekomen. Men kan ze de Humanistische doling noemen, inzooverre aan beide het herleiden van het Zoonschap tot het kindschap Gods in den mensch gemeen is, terwijl ze slechts ; daarin uiteengaan, dat de Modernen dit \ menschelijke kindschap Gods alleen in de beseven en gewaarwordins; en zoeken, terwijl de Ethischen het verdiepen tot in 's menschen wezen krachtens zijn schepping. Toch is ze in den grond zuiver Pantheistisch.

Tegenover alle deze ketterijen, van eertijds en van nu, komt daarom de Christelijke kerk in haar schoone belijdenis op, door i streng de grenslijn tusschen den Schepper\ en het schepsel te trekken, en op niet één punt te dulden, dat ooit God en mensch ineenvloeie.

Er is, zoo belijdt de Christelijke kerk, eenerzijds een eeuwig en volzalig en in zichzelf genoegzaam Wezen, dat we aanbidden als Vader, Zoon en Heiligen Geest. En anderzijds is er een heelal van hemel en aarde door den wil van dit Drieëenig Wezen tot aanzijn geroepen, en in dat heelal van het geschapene hoort ook de mensch thuis.

Van eeuwigheid af nu, en dus geheel afgezien van dit heelal, dat later komen zou en van den mensch die in dit heelal zou geschapen worden, was de Tweede Persoon in de Drieëenheid oorspronkelijk en eenwig de Zoon, als door den Vader van eeuwigheid gegenereerd, en bezat krachtens die generatie het eenige en eeuwige volle en waarachtige Zoonschap Gods. En als nu later in den loop der eeuwigheid eindelijk dat heelal en in dit heelal de mensch geschapen wordt, dan is alle kindschap Gods, waartoe die mensch ooit komen kan, nooit anders dan beeld en afschaduwing van dat eenige, eeuwige en waarachtige Zoonschap, dat de Zoon alleen bezit en eeuwiglijk alleen bezitten zal. Hij is dus nooit de Zoon, omdat hij optreedt in de menschelijke natuur en die menschelijke natuur een kindschap Gods kan bezitten. Maar omgekeerd kan die mensche­ r lijke natuur alleen een kindschap Gods bezitten als afschaduwing en beeld van het eeuwige Zoonschap dat in den Middelaar rust.

Onze vaderen drukten dit uit, door te zeggen : Het Zoonschap vloeit niet voort uit de Huishouding, maar het Kindschap Gods in de Huishouding uit het Eeuwige Zoonschap. Een term, waarmee ze als profetisch reeds vooruit heel deze moderne en ethischeketterij omverwierpen. Immers, ze bedoelden daar-juist meê, dat het eeuwige Zoonschap geheel onafhankelijk van de schepping en de verlossing van den mensch bestaat, terwijl én Modernen én Ethischen het thans juist uit 's menschen aard en wezen verklaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Het zoonschap Gods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's