Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onder de oificieele berichten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onder de oificieele berichten

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 25 November,

Onder de oificieele berichten vindt men een mededeeling over het te Kampen gehouden mondgesprek.

Gelijk men weet was het initiatief hiertoe uitgegaan van heeren Deputaten van het Synodaal Convent, die begrepen, dat zij zalven wel lang en breed over de hereeniging redeneeren konden, maar dat dit niet gaf, en tot geen doel kon leiden, zoo men ook niet licht ontving uit den anderen kring.

Het sprak vanzelf, dat zij in niets kandeleft konden. Dit was uitdrukkelijk in hun lastbrief hun ontzegd en voorbehouden aan de Synode, die in 1888 in Utrecht saamkomt. En evenzoo begrepen ze zeer wel, dat eenige broederen, die ze van de overzij tot saamspreking uitnoodigden, niets dan hun particuliere opinie ten beste konden geven, daar ook hunnerzijds alleen de kerken konden handelen.

Maar dit neemt niet weg, dat aan elke gewichtige kerkelijke beslissing, alle eeuwen door, toch saamspreking van niet-gequalificeerden is voorafgegaan. En dit moest en moet nog, omdat op een vergadering de tijd ontbreekt, om alle zaken in vollen omvang te overwegen, en er vantevoren beiderzijds licht op de zaak dient geworpen. Het is daarom dat de Deputaten van het Synodaal Convent niets dan saamspreking . en inlichting vroegen; en eenmaal hieraan toe, die inlichting het liefst begeerden van de mannen, die door de kerken zelve aan de overzij uitverkoren waren als de mannen van wetenschap, die krachtens hun positie geroepen waren, zich het meest in te laten met de bestudeering der beginselen, zoo dogmatisch als kerkrechtelijk en historisch. Hun keuze kon dan ook niet twijfelachtig zijn, en daarom richtten ze hun aanzoek tot die broederen, die aan de overzijde het best hiervoor berekend en bekwaamd, en dus zedelijk bevoegd schenen.

Niet dus in hun qualiteit, maar als broederen dienden deze heeren de Deputaten van voorlichting, en het is in dezen geest dat te Kampen saamgesproken is.

Deze saamspreking was voorbereid door een praeparatoire uiteenzetting van de hoofdquaestiën, die vooraf ter kennisse van al de saamsprekenden was gebracht, en gedeeltelijk naar den leiddraad van deze praeparatie, gedeeltelijk met het oog daarop, is dan ook de' geheele wederzijdsche verplichting en verhouding principieel, zoo dogmatisch, als kerkrechtelijk en historisch, doorgesproken in zes zittingen, die_ veelj misschien te veel, van de meer bejaarde broederen gevergd hebben.

1) Er staat wel: »En God hoorde de stemme des jongens." Maar er staat ooii: , „dat God het land verhoort". 2) Er is aanmerking geniaalit op ons zeggen in • de vorige meditatie, dat er ook Immor van Jezus' lippen vloeide. Dit ligt daaraan, dat men humor als boert of aardigheid opvat. Dit nu is humor niet. Echte humor is wat de Prediker noemt, te doen zien. dat de zonde dwaas is en daarom den ge-'ssl v.m den spot verdient.

Toch heeft geen hunner de samenkomst voor het einde verlaten, en bleef alleen Mr. Keuchenius wegens de Indische begrooting in Den Haag.

Gelijk nu uit ommestaande mededeeling blijkt, is de indruk, dien deze bespreking achterliet, een dankbare.

„Dat het inoef' stond, eer men saamkwam, op grond van Gods Woord unaniem bij allen vast, maar „of het kon" bleef de pijnlijke vraag.

En nog staat dat vraagteeken er; alleen de Synoden kunnen het wegnemen; maar de indruk was toch: Ja, met Gods hulpe sal het mogelijk zijn!

Dit gaf aan de saamgekomenen dan ook den moed, om het resultaat van hun saamspreking ter formuleering aan een commissie te overhandigen, en zoo deze hierin slaagt, bespreking in wijder kring te zoeken. Deze formuleerirg zal intusschen veel zorge en tijd vorderen, en zeer snel zal er gewerkt zijn, zoo die in de Kerstvacantie gereed komt.

Maar dan zou het ook mogelijk zijn, oin, eer de dassen beiderzijds voor de Synodale samenkomst dagen, een conferentie in eenigszins wijder kring te houden. En ons dunkt, ook dat zal mogelijk blijken, eenvoudig, omdat de saamgekomenen zich stipt op hun terrein hebben gehouden, en geen woord hebbén gerept over de practische maatregelen, die ten slotte noodig zullen blijken. Ook die mogen wel onder de oogen gezien en gepraepareerd, maar hooren ter bespreking uitsluitend bij de kerken. Alleen de dogmatische, historische en kerkrechtelijke beschouwing lag op hun weg.

Prof. De Savornin Lohman heeft het oirbaar geacht een kort antwoord op Prof. Hoedemakers jongste vlugschrift in het licht te zenden.

We mengen ons ia dezen strijd niet. Maar toch mag om der waarheid wille niet onvermeld blijven, wat Prof, De Savornin Lohman in deze repliek als notoir en met de stukken bewijsbaar feit mededeelt.

Gelijk men zich herinnert was er in het vlugschrift van Dr, Hoedemaker behalve allerlei persoonlijks en allerlei invectief, één zakelijk punt. Hij sprak namelijk de beschuldiging uit, dat de hoogleeraren der Vrije Universiteit, allen, met uitzondering van hem. Hoedemaker, ontrouw waren geworden aan de Gereformeerde belijdenis, en dat hij deswege niet langer met hen saAm kon werken. Een beschuldiging die hij uitsluitend motiveerde met de bewering, dat afgeweken wierd van Artikel 36. En welk feit bracht Prof. De Lohman nu aan het licht.' Niets minder dan dit. Savornin

Toen de heer De Savornin Lohman in 1883 aangezocht wierd, om den katheder van het staatsrecht aan de Vrije Universiteit te komen vervullen, stond hij tegen geheel Artikel 36 gekant. Ter voorkoming van misverstand heeft hij dit toen niet verzwegen, maar officieel, eer hij de benoeming aannam, aan heeren Directeuren meegedeeld. Dit schrijven is in handen van den Senaat gesteld om advies, en is daardoor in 1883 ook ter kennisse van Dr. Hoedemaker gekomen.

En desniettemin heeft Dr. Hoedemaker, wetende dat de heer Lohman tegen Art. 36 was, in 1883 bijna sterker danjemand op de aanneming van de benoeming door den heer Lohman aangedrongen. Meer nog, sinds dien tijd is bij Prof. De Savornin Lohman de bedenking tegen Art, 36 niet vermeerderd, maar verminderd. Zelfs derwijs verminderd, dat zijn bezwaar slonk tot bedenking tegen ééne enkele zinsneê van dit artikel.

Hiermee in verband was dan ook zijn jongste rectorale oratie niet een verdediging, maar een bestrijding van het, relatieve standpunt van Vinet, en, een terugkomen op wat hij vroeger, in strijd met Art. 36, in zijn Gezag en Vrijheid geschreven had.

Deze feiteti zijn o. i. voor Dr. Hoedemaker in geen geringe mate compromitteerend.

Ze toonen toch, dat Dr, Hoedemaker wist, hoe Mr, Lohman in 1883 veel krasser dan in 1887 tegen Art. 36 overstond, en hem desniettemin in 1883 drong om te komen. En dat hij nu, in 1887, terwijl zeer veel van Mr, Lohmans bezwaar tegen Art, 36 wegviel, de houding aanneemt, als had hij vroeger van dit alles niets geweten, en daarom vier jaren lang wel met hem kunnen saamwerken, maar nu in 1887 voor het eerst op afdoende wijze een zoo enorme afwijking geconstateerd was, dat deze afwijking hem het heengaan thans tot plicht stelde.

Ook de verwijzing van Dr, Hoedemaker naar zijn restrictie in 1880 tijdens zijn eigen benoeming als hoogleeraar gemaakt, kan hem te deze niet redden. Immers, omtrent den onverbeterlijken Synodaal toch schreef hij destijds, op 6 Juni 1880, in ons blad:

»Hij (de Synodaal) is door - deorganisaiie, 6\& het Presbyteriaal karakter van de kerk verloochent, de rechten der opzieners wtrkoxi, het rechtsgebied der kerkeraden beperkt, de representatie der kerk in de klc^ssen bespot, het beginsel, dat Christus het eenig Hoofd, dat zijn Woord het eenige richtsnoer is van die kerk, verzaakt, onder Gereformeerde benamingen eene bisschoppelijke macht uitoefent, de belijdenis tot eenpetrefact maakt., waarvan geen bezielende, oordeelende, vereenigende kracht in DIEN vorm kan uitgaan en daarmede het eigenlijk leven van de kerk onderdrukt en vermoordt, met onmacht geslagen, die niet in beginsel, daarmede hééft gebroken en haar slechts als een gericht aanvaardt. Imraors, hij wordt in den tooverkring der

Reglementen waar iedere begiusel-quaestie on-1 middellijk ontaardt en hetzij in eene formeele ' quaestie verandert, hetzij onbruikbaar, onkenbaar en geantiqueerd wordt gemaakt, waar het altijd te vroeg, of te laat is tot handelen, rond en rondgevoerd, die de Gereformeerde belijdenis wil handhaven, zonder de Gereformeerde kerk. Door zijne verhouding tot de Synodale kerk, wordt hem de zenuw van ieder verzet afgesneden.

Daar kan hij iedere vrijheid erlangen - — hoorvrijheid, tegenover leervrijheid, vr^heid om het gezangboek te sluiten in ruil tegen de verplichting om uit den Catechismus te prediken, vrijheid om bij de censura morum te zwijgen, om zichzelven van het zitten op de leer te ontslaan, uitgenoirien de eenige, waaraan hij waarde mag hechten, t. w. die van Christus en zijne gemeente., naar het Woord te dienen en te regeeren.

Doe dit (nam. den keizer te geven, wat des keizers is en Gode wat Godes is). Dan acht gij uw ambt en uwe bediening beide aan Gods Woord gebonden. Dan kan bij de getrouwe waarneming daarvan, de botsing die gij zoekt, niet uitblijven. Maar zij komt dan niet krachtens een kunstig opgezet plan, maar in den geordenden tveg, waar gij sterk zijt.

Dan is uw dienst geene sinecure. Dan erkent gij voor uzelven, in zoo menig geval, »ik moet, en ik kan niet; ik kan niet en toch moet ik" met al het lijden, al de vernedering daaraan verbonden.

Dan gelooft gij aan de roeping der kerk en zoekt gij den arbeid haar opgelegd, niet zóó aan individuen en gezelschappen van individuen over te diagen, dat zij - indien gij daar in geheel slagen kondt - blijken zou overbodig te wezen; dan aanvaardt gij den plicht, dien God u voor de voeten legt, al zou het zijn, in den geest van Jeremia, toen hij een akker te Anatoth, en dat even vóór Jeruzalems verwoesting, kocht; dan wordt gij niet medeplichlig aan den toeleg der Synode, om Jezus zijne kerk geheel te ontrooven door in allen ernst, waar gij als klassen, als, vertegenwoordigers dier kerke, samenkomt, de indringster - zij het niet in haren geest - te adviseeren ; ja, wat meer zegt, het getimmerte der Synodale organisatie, telken jaren.weer op te bouwen, waar gij eigen rechten te handhaven hebt; dan komt gij vanzelf tot die aansluiting der gemeenten, niet hier en ginds, bij ivijze va? i vereeniging buiten de kerk., maar zooaïs God ze in zijn voorzienigheid tezamen groepeert in wat wij kortheidshalve klassen zullen noemen en vindt gij daarin die openbaring van de kerk in de kerk, de eigenlijke KERK in de synodale organisatie, die het bewijs zal zijn, dat zij niet is ondergegaan in de jaren die achter ons liggen.... en God zelf zal haar den weg wijzen, om hare rechten en die van haar Hoofd te handhaven. Van Hem alleen is onze verwachting!''

En te Sneek sprak Dr, Hoedemaker (zie Heraut van 26 T)ec. 1886) nog onlangs, toen hij heel Friesland tot een breken met de Synode opriep, o. a. dit:

1. De organisatie is in oorsprong onbijlelsch. Koning Willem had geen recht haar op te leggen ., , . Nooit is der gemeente de vrijheid gegeven de organisatie van zich af te schuiven, noch in '52, noch in '66, noch nu! 2. De organisatie is onwettig in haar wezen. Door de Synode is een ambt geschapen, dat Gods Woord niet kent.... Aan deze hoogere bisturen is door de opzieners de door Christus hun verleende macht overgedragen. Dat mag niet. Wat dan nu te doen ? I. Het Woord onderzoeken i. Kennis onzer ellende bekomen 3. Het ambt der geloovigen uitoejenen door te getuigen, te bidden, op te komen voor het recht van Koning Jezus ; onzen Kerkeraden aanzeggen dat ze hebben te breken. Wee hunner zoo zij niet luisteren ! Na deze beweging is er geen hoop meer voor nieuwe ontwikkeling. 4 Geen zitting te nemen in hoogere besturen is niet genoeg. Men mag evenmin langer zitten onder de hoogere besturen Wij mogen ook geenszins vrijwillig prijsgeven ons kerkegoed !

Verder zij er eenparig handelen. God gave dat Friesland van zijn noorderhoek tot zijn zuiderkusten opstond met God tegen de Synode. Frieslarid heeft eene roeping. Gij zegt: Wij, Friezen, knielen alleen voor God. Dit is logen. Gij ligt geknield voor de Synode met den strop om den hals. Zal dat zoo blijven ? Ik verwacht van u betere dingen."

Thans trekt Dr, Hoedemaker, die nog geen jaar geleden Friesland opriep, om met de Synode te breken, naar datzelfde Friesland, en in de buurt van datzelfde Sneek, naar Nijland, om er [onder de door hem meer dan door iemand gevloekte Synodale organisatie te gaan leven,

We voegen er, ter onzer eigen verantwoording nog dit bij. In 1880 heeft Dr. Hoedemaker metterdaad duidelijk aangetoond, dat hij een andere gedrags]ijn in het kerkelijke wilde dan wij.

Het verschil lag namelijk hierin, dat wij het plichtmatig rekenden geen breuke te provoceeren, maar af te wachten, tot ze incidenteel vanzelf uit een voorkomend conflict geboren wierd. Terwijl Dr. Hoedemaker dit afkeurde, en op radicale breuke drong met de organisatie als zoodanig.

Dit verschil betrof dus uitsluitend het eindweegs tot aan het conflict. Immers ook ons standpunt was steeds: Zoo er conflict komt, dan voor geen breuke terugdeinzen.

Zoo sprak dan ook Dr. Hoedemaker nog in December 1886 te Sneek. En zie, nu juist door het conflict alle verschil wegviel, en wij juist op dat punt van den wegkwamen, waarover we het steeds volkomen eens waren, nu slaat hij ineens om, veroordeelt onze breuke heftig, en treedt zelf opnieuw in Synodalen dienst.

Met eenigen ophef heeft men gewag gemaakt van zekere wijziging, door de Synodale hiërarchie aangebracht in Art. 38 al. 5 van haar Reglement op het godsdienstonderwijs, in zake de «aanneming van lidmaten".

Zelfs wierd onlangs door geen minder dan Dr. Hoedemaker beweerd, dat de aanleiding tot conflict door deze wijziging verviel.

We hebben hierover de Acta der Synodale besturen van 1887 eens opgeslagen, en wat vonden we nu op blz. 327 en vv? Dit, dat de woorden: ^Bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelingen leveren geen grond tot afwijzing op, " wegvallen, maar dat het nu aldus te lezen is: „Wordt de mate van verkregen kennis door de meerderheid van de afgevaardigden des kerkeraads voldoende bevonden, dan heeft de aanneming voortgang, wanneer de aannennelingen zich bereid verklaren toestemmend te antwoorden op de vragen, die hun naar Art. 39 zullen worden gedaan, "

Het feit blijft dus onveranderd, dat de dragers van het ambt elk recht tot ambtelijke afwijzing missen, en dat de beslissing hun ontnomen is en blijft en vóór als na blijft overgelaten aan de personen die zich aanmelden.

Afwijzen kunnen zij alleen een botterik die niet genoeg w: et, of een eerlijk atheïst, die weigert de vragen van Art, 39 toe te stemmen.

Met de ervaring voor ons weten we intusschen, dat de beantwoording van Art. 39 niet het allergeringste bezwaar oplevert voor de volstrekte loochenaars van den Christus en zijn mysteriën. Is iemand dus knap genoeg om wat te leeren, en is hij genegen om ja te zeggen op de vage, nietszeggende, geen conscientierakende vragen van Art. 39, dan kunnen de predikant en de ouderling er niets aan doen, dan moeten zij de lieden tot het heilig Avondmaal toelaten, ook al zijn ze beslist Modern, ja, nog veel erger.

En opdat niemand zegge, dat wij er dit van maken, wete men, dat voor de aanneming van dat voorstel hetgeen wij hier zeggen, uitdrukkelijk door de Modernen ift de Synode geconstateerd is. We lezen toch in de ActaSynodi p. 327: Intusschen v.'ordt door den heer Jans (Handelingen p. 328) opgemerkt dat: «Volgens deze wijziging, alleen onvoldoende kennis de aanneming niet doet voortgaan, zoodat ook met weglating van bedoelde woorden de zaak dezelfde is."

Daarna lezen wij: »Nog wordt opgemerkt dat door het weglaten van de bedoelde woorden het beginsel van gewetensvrijheid van de predikanten en de ouderlingen wordt geëerbiedigd, waarbij echter wordt geconstateerd, dat volgens de wet noch predikanten noch ouderlingen het recht hebben iemand af te wijzen op grond van geloofsovertuiging." Duidelijk en overduidelijk blijkt dus, dat het ambt even machteloos en onmachtig als vroeger blijft, en de ambtsdrager belet wordt zijn ambt uit te voeren.

En daar nu dit slaan van het ambt met machteloosheid in 1878 voor verre de meesten, en met name voor Dr, Hoedemaker, alstoen het onoverkomelijk bezwaar was, om zich aan dit artikel te onderwerpen, zoo ziet men dat er in den stand van zaken niets hoegenaamd veranderd is, en dat men alleen uit onkunde, en zoo men verzuimt de stukken in te zien, de zaak anders aan het publiek kan voorstellen. Het eenig verschil is, dat men vroeger het er bij zei: Gij rrioogt om geloofsovertuiging niet afwijzen; en het nu slechts feitelijk belet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Onder de oificieele berichten

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1887

De Heraut | 4 Pagina's