Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder het motto: »Een vreemdeling" schrijft Ds. De Gaay Fortman in Maranatha een schoon woord in verband met de Sabbatsquaestie. Ziehier, wat hij er van zegt:

Wat zou wel bij Mozes dat gevoel van vreemdelingschap hebben opgewekt? In de eerste plaats gewis de wetenschap, dat hij in een vreemd land was onder vreemde menschen, met vreemde gewoonten. Voorts ook zeker de Ijewustheid, dat hij verre van zijn volk was, in welks nabijheid hij vertoefde, als hij in Egypte was. Maar hoewel dit moge dienen tot verklaring van Mozes'gevoel van vreemdelingschap, daar is toch nog iets, dat wij hier ook niet mogen voorbijzien, namelijk, dat er geen enkele betrekking in Midian was, die hij als Israëliet, als geloüvige, kon bekleeden behalve het herdersambt, dat blijkbaar niet heel hoog stond onder dit volk. In zulk eenen toestand komen de Christenen van onzen tijd hoe langer hoe meer. Dikwerf toch staan zij tusschen hunne betrekking, die hun brood opbrengt, en het gebod des Heeren. Bijvoorbeeld, hoe vele betrekkingen zijn er tegenwoordig, waaraan de Sabbat moet worden opgeofferd. Denkt slechts aan het zoogenaamde spoorwezen, waarbij men niet kan zijn, zonder den dag des Heeren te schenden. Van meer dan één nering is het tegenwoordig al vast, dat men haar op Zondag ook moet uitoefenen, wil men zijn klanten niet missen. De handel meent zeker, dat de Sabbat zijn bloei in den weg staat. Als de brieven niet op den Zondag verzonden worden schijnt er iets te ontbreken aan ons geluk.

Het meest moet de Christen-werkman in onze dagen van werkgebrek gevoelen, dat hij vreemdeling is Ik bepaal mij weer bij den Sabbat. Een werkman vertelde mij eens, dat hij bij Joden diende en nu nooit een Zondag vrij had (Zaterdags had hij niets te doen), behalve wanneer een Joodsche feestdag op den Zondag viel en dat was toen juist het geval met het Purimfeest. Vroeg hij den Zondag te mogen rusten, dan kreeg hij ten antwoord: »Als ge dat doet, kunt ge vertrekken." Fabrieken, werven enz. enz., hoevele dezer eischen Zondags werken. Nu hoor ik, dat sommige rechtzinnigen in deze moeilijke gevallen een middel hebben gevonden, om uit de moeielijkheid te komen: »Ge gaat slechts werken op Zondag en schuift de verantwoordelijkheid er van op uwen baas, die u dat gebiedt, " beweren zij. Zoo praat men alles goed, doch naar de Schrift is dit niet.

Vreemdeling zijn, dat roept God ons ook hier tegen. Vreemdeling en bijwoner. Het nieuwe Jeruzalem is het vaderland.

Dit is keurig gezegd, zooals alleen Fortman soms fijnen tact heeft, om de teedere vezelen des levens na te speuren.

Toch ligt ook hierin weer een zegen.

o. Zoo menig Christen, die op ander gebied inzonk, is juist door den strijd, waarvoor de Sabbat hem stelde, kloek belijder, en moedig strijder voor de eere Gods geworden.

»Slavelijken" arbeid moet geen Christen op den dag des Heeren doen.

In De Bazuin wijst docent De Cock op een ergerlijk reglement der aloude classis van Dordrecht, dat nu eens recht onchristelijk brutaalweg de vooraanzittingen in de maaltijden regelde.

Hij zegt er van:

»Aan 't maken van wettenden bepalingen komt dan geen einde. Tot zelfs de zitplaats aan de tafel bij de maaltijden wordt dan, zooals in de Classis Dordrecht, bij reglement vastgesteld. In Cap. i ? luidt art. 2: »En zullen de Directorcn^siXi de maaltijd hare Sitplaats men aan het boven Eynde van de tafel, ende dan d Broederen over ende weder in ordre gelijk in de Classis Sitteti." En art. 5: ytSooyemand inkomt nadat t Broederen aangezeten en 't gebed gedaan is, sal da moeten onder aan sitten in die plaats die men bequaamst zal vinden.”

Vermakelijk is 't niet, dergelijke bepalingen voor kerkelijke vergaderingen te vinden, doch er nu en dan eens aan herinnerd te worden dat zij bestonden in den tijd, dien wij den bloeitijd der Gereformeerde kerk in ons land gewoon zijn te noemen kan zijne nuttigheid hebben. Al was 't ook maar alleen om te voorkomen dat onder ons de reglementen zich vermenigvuldigen.

Reglementen zijn in sommige gevallen noodzakelijk, maar zoodra alles gereglementeerd wordt en voor alles afzonderlijke bepalingen en wetten worden gemaakt, dan bewijst dit dat de geest of gezindheid is geweken die ons leert alle dingen met orde te verrichten en de anderen uitnemender te achten dan zichzelven.

Is er deze gezindheid, dan zijn vele reglementen geheel onnoodig. En een yerwijzing naar en een beroep op een artikel van het Reglement A of B kan het gemis aan die gezindheid niet vergoeden. Zelfs de boeten die bepaald worden kunnen deze gezindheid niet vervangen.

Vele reglementen en reglementaire bepalingen zi]n dan ook uitnemend geschikt om gedurig overtreden te worden en schijnen de spreuk te bevestigen dat ze er zijn om te worden overtreden."

Dit is uit ons hart gesproken.

Van zulk een reglement en al zulke reglementen-manie gruwt het Christenhart.

De Heere, zoo hij in zulk een vergadering binnenkwam, zou den heeren de voeten gewasschen hebben,

Hen, die hooge kerkelijke heeren, in de slavengestalte hebben beschaamd.

Over de nieuwe synodale proponents-formule, die thans met 54 tegen 12 stemmen goedgekeurd is, schrijft De Hoop zeer juist dit:

Volgens verslag der Synodale Commissie van het Hervormd Kerkgenootschap is de in het vorige jaar door de Synode van dat Genootschap voorgestelde onderteekeaings-formule voor aankomende proponenten met 54 tegen 12 stemmen van de Provinciale Besturen goedgekeurd. Die formule luidt nu als volgt:

»Wij ondergeschrevenen, door het provinciaal kerkbestuur van (of door de commissie tot de zaken der Waalsche kerken) tot de openbare Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde kerk toegelaten, beloven, \in het dief besif van ome roeping en in vertrouwen of God'\ dat wij daarin met ijver en trouw zullen werkzaam zijn, [»»», overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Mervormde kerk hier te lande, Jtet Evangelie van Jezus te verkondigen en] de belangen_ van het Godsrijk, en in overeenstemming hiermede die van de Nederlandsche Hervormde kerk, met opvolging harer verordeningen naar vermogen te behartigen.”

Deze formule vervangt nu Art. 27 nieuw, het beruchte artikel, dat aan moderne jongelui vrijheid van geweten moest verzekeren om predikant te worden in onze Gereformeerde kerken, en tegen welks invoering zich zoovele stemmen hebben verheven, die, nu de kerken tot reformatie komen, óf zwijgen óf ook wel tegen deze gericht zijn.

De nieuwe formule verschilt in hoofdzaak in niets van de nu terzijde gestelde. Men heeft eenige zinsneden, door ons gecursiveerd, bij de oude formule gevoegd, doch zonder dat daardoor het karakter der onderteekening in het minst veranderd of gewijzigd werd. Want wat beteekent die uitdrukking: «In het diep besef van onze roeping en vertrouwen op God'", onder eene Organisatie, die zich stelt boven het Woord van God, en geen hooger 1 betrouwen kent of erkent dan op Staatsblad no. zooveel, en in politiemacht en dragonders ? En verder: Wat kracht heeft de be • lofte: «Getrouw te zullen werkzaam zijn, om overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde kerk hier te lande het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen", waar door Hervormde Kerk, niet de Kerke Jezu Christi, maar het Hervormd Kerkgenootschap van i8i6 bedoeld wordt, waarin aan openbare bestrijders vaa de hoofdwaarheden des Christendoms gelijke rechten, neen meerdere rechten worden verzekerd dan aan de belijders van den Christus ? Jammerlijk Synodaal geknutsel!

Zoomin men Christus en Belial tegelijk kan dienen, zóómin kan iemand tegelijk de «belangen van het Godsrijk" behartigen én de «verordeningen" van het Hervormd Genootschap opvolgen. Het een sluit het ander uit. Wie de «belangen van het Godsrijk" wil dienen, moet zich stellen tegen de Synodale Organisatie, die zich de rechten van den Koning van dat Rijk aanmatigt.

Zullen zij, die vroeger geijverd hebben voor handhaving der leer van de Herv. Kerk, doch thans niet met de Reformatie meegaan, waarlijk hun conscientie kunnen bevredigen met dit nieuwe artikel 27 ? Of zullen zij eindelijk inzien, dat de boom, die zulke bedrieglijke vruchten draagt, boos is en uitgehouwen worden moet? Tot dit laatste zal het toch wel moeten komen bij ieder in het Genootschap, die in waarheid handhaving der leer van de Gereformeerde Kerk begeert, en zich laat leiden door des Heeren Geest, in gebondenheid aan de H. Schrift.

Hierin ligt het pijnlijke.

Onze broeders, eens zoo trouw, verloochenen thans hun verleden, en gaan tegen hun eigen beginsel in.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's