Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vijandschap tusschen uw zaad en haar zaad!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vijandschap tusschen uw zaad en haar zaad!

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST.]

En Ik zal vijasdschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouTv-, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad: atzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzsnen vermorzelen. (Gen. 3 : 15.)

Van „vrede op aarde" hebben Gods engelen in Efrata gezongen, en geen Kerstnacht is sinds over Christus' kerk voorbijgegaan, of die hemelsche jubelzang is van menschelijke lippen nagestameld.

Bij de kribbe van Bethlehem belijdt heel de kerk dankbaar en plechtig: Dit Kindeke, in doeken gewonden, is onze Vrede!

Dat de naam van dat Kindeke „Vrede" zijn zou, had reeds de ziener van oude dagen verkondigd; en de heilige apostel, die ons de schaduv/ van zijn beeld in Melchizedek toonde, prijst hem als Koning van Salem, d. i. Koning in het rijk des Vredes.

„ Vrede door het bloed des Kruises!" maar een vrede, die ons reeds uit zijn ontvangenis is toegekomen, blijft bij den Kerstjubel de grondtoon van ons hart.

En toch, hoe hoog ge ook dat geroep van heiligen vrede weerklinken Iaat, toch moet er op gelet, dat de Heilige Geest ons in de Schrift den Kerstnacht niet met vredegejubel, maar juist omgekeerd met een lied der wrake en een geroep van bittere vijandschap heeft ingeluid.

Het eerst is in de Heilige Schrift van den Kerstnacht sprake, als in het Paradijs én Adam én Eva, maar ook de Satan, die beiden verleid had, onder Gods ontvettend oordeel doorgaan.

Toen, in dat heel het lot der wereld beheerschend oogenblik, heeft het Gode beliefd in het Paradijs zelf, temidden van den schrik des oordeels, waaronder de overtreder bezweek, terstond reeds den Kerstnacht en de kribbe van Bethlehem aan te kondigen.

Immers, toen reeds sprak God de Heere, terwijl Eva er bij stond en Adam het hoorde, tot Satan: > Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad", en met de profetie der schrikkelijkste wrake voegde de Heere er bij: „Datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen!”

God sprak dus reeds in het Paradijs van de vrouw, van een kind, dat uit een vrouw zou geboren worden, en van dit geboren kind als van den Heiland en Verlosser, die de kinderen der menschen van Satans geweld en list bevrijden zou!

Dit nu is een profetie van Bethlehem; een van verre inroepen van den Kerstnacht.

En als hier nu in het Paradijs niet het engelenheir, maar meer nog dan dat engelenheirj God zelf, dien Kerstnacht van verre laat schemeren, ge hoort het, dan spreekt God niet van vrede, maar omgekeerd van vijandschap, en is niet het „in menschen een welbehagen", maar over Satan een volkomen triomf, tot zijn kop zal verpletterd zijn, de grondtoon van zijn goddelijk profeteeren.

Nu zijn de zachte tinten goed en de zoete tonen van vrede en lieflijkheid wel­luidend, en dies luistert ons oor zoo gespannen en met zulk-een wellust naar dien schoonen, vriendelijken engelenzang, maar Simeon had toch ook den moed, om aan de moeder des Heeren reeds in den tempel het zwaard voor het oog te laten glinsteren, dat schriklijke zwaard „dat door haar eigen ziel zou gaan.”

Ja, zelfs reeds in Bethlehem is die kribbe en zijn die windselen met dien verrukkelijken engelenzang in schrille tegenspraak. In geen satijn of dons is deze Koning des vredes nedergelegd, inaar zelfs wat schier het armste kindeke gereed vindt, is aan dezen Vorst des vredes bij zijn komen in de wereld onthouden.

En als straks Herodes het bloed van dat Kindeke zoekt, en zijn moeder met hem vluchten moet naar Egypte, en kort daarop in Bethlehem zoo menig zwaard gezien wordt, „roodgeverfd" van het bloed der vermoorde onnoozelheid; en als, sterker nog, dat Kindeke tot man geworden, zelf roept: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard; " en als ten leste alle vrede uit heeft, en dat Kindeke van Bethlehem als een gevloekte en ten doode gedoemde zijn „Eli, Eli, Lamma Sabachtani" uitkermt, — wat dunkt u, spelt dan niet de geheele Schrift ons, dat bij Efrata enkel naar het vredelied der engelen te luisteren, een wiegelen op klanken is, waarvan ge noch den ernst, noch de diepzinnige beteekenis verstaat?

Er zijn er niet twee, maar er zijn er drie, met wie ge bij Bethlehems Kindeke te rekenen hebt.

Er is niet maar God daarboven en de zondaar op aarde, maar er is ook de oude Satan uit het Paradijs, die tusschen beiden scheiding had gemaakt.

Zoo is er dus altoos tweeërlei verhouding, waarvan de eene altoos lijnrecht tegen de andere overstaat. Of vrede met Goden dan vijandschap met Satan; of vrede met Satan, maar dan vijandschap met God.

Dit nu was de val in het Paradijs, dat de vrouw met Satan vrede maakte, en dies in vijandschap met God kwam te staan. En ook dit is de jubel van den Kerstnacht, dat het in en door het Kindeke weer werd: Vijandschap met Satan en vrede met God. Niet het een zonder het ander, maar die beide steeds onafscheidelijk saim. De aanwezigheid van het eene bewijs, om de waarachtigheid van het andere te toetsen.

En dit nu is oorzaak, waarom bij Bethlehem alleen van vrede en enkel van vrede te roepen, ondiep, oppervlakkig en min ernstig is, en waarom de man, die naar de Schrift wil leeren en ook naar de Schrift zijn Kerstvreugde genieten zal, niet bij dat Vredegeroep van der engelen lippen staan blijft, maar weet dat, daarachter ligt het roepen van vijandschap voor Satan, door God zelf ons aangezegd in het Paradijs.

Had nu Satan alleen in de hel zijn rijk, zoo kondt ge dit nog opschorten; maar zoo is het niet. Toen God Adam gesteld had om »den hof van het Paradijs te bewaren", d. i. voor de inbreuk van Satan ontoegankelijk te stellen, heeft Eva Adam verleid om Satan binnen te laten. Ze heeft in haar valsche begeerlijkheid den grendel afgeschoven van de poorte die ze bewaken moest. Zoo heeft Satan toegang tot deze wereld gekregen; en van die ure af is het rijk van Satan niet in de hel gebleven, maar in allerlei schrikkelijke boosheid ook op deze aarde uitgebreid. Daardoor is deze aarde in boozen zin »wereld" geworden, „wereldsch" in haar streven, »wereldsch” in haar ontwikkeling, en is die wereld zóó scherp tegen den levenden God komen over te staan, dat de heilige apostel ons ook op het Kerstfeest vrapc komt: „Weet ge niet, o, volk van God, dat de vriendschap der wereld vijandschap tegen God wordt genaamd.? ”

Daarom kan ons Christenvolk, dat dieper paden zoekt, nooit vrede met den Kerstboom hebben. Want hoe lieflijk bedoeld en hoe vriendelijk zich voordoende, die Kerstboom leidt niet tot CWis\MSO-^, maar van hem af. Hij bedekt met zijn schaduw den ernst, waarop het hier aankomt. Hij overstraalt met zijn glansen en zijn kleuren de sombere zijde van het Kerstmysterie. Hij verinnigt niet, maar veruitwendigt. Bij dien Kerstboom kan zelfs de spotter meê komen genieten. En het kind wil dan wel van Jezus zingen, o, zingen wat ge maar voorzegt, als het maar straks uw kostelijke geschenken mag wegdragen, en inmiddels zoo machtig door dien boom en door zijn lichtjes en zijn kleuren mag zijn ingenomen, dat het cm uw Jezus, die daar boven aan de rechterhand des Vaders zit, en om de glansen die ddèr in heerlijkheid schitteren, met geen duizendste van zijn zielsaandacht denkt.

Neen, de boom, waarnaar de Heilige Schrift ons in den Kerstnacht terugleidt, is niet de heidensche spar met zijn linten en lichtjes, maar is die andere boom, die eens in het Paradijs heeft gestaan, en die door den worm gestoken is, en met wiens verdorren de glans van ons menschelijk leven is verbleekt.

Daar, bij dien zondeboom, neemt God de Heere positie, als Hij ons en onzen kinderen de profetie van Bethlehems mysterie ontsluiert; en daar, bij dien verwelkten boom, die in zijn verdorren ons het symbool van. de verdorring en versterving onzer ziele is geworden, ddar kondigt de Heere ons de komst van den Zoon, de geboorte van dat Kindeke aan, dat óns ja den vrede met Hem zou brengen, maar juist door de vijandschap, die Hij zetten zou tusschen Satan en ons hart.

En nu zou het, dat spreekt vanzelf, dwaasheid zijn, bij Bethlehems kribbe meer aan onze vijandschap tegen Satan, dan aan onzen vrede met God te denken. Maar toch, zal ons jubelen van yprede met God" iets meer dan een klank zijn, dan moet er rechtstreeks die vijandschap tegen Satan uit volgen.

Voor wie op het zoet geklank van „vrede" zonder ernstiger achtergrond drijft, is zijn Kerstvreugde een oase in de woestenij des levens. Hij treedt op zijn Kerstfeest een oogenblik uit den strijd van zijn hart en uit de worsteling des levens uit.

En nu in dien onnatuurlijken, onwaarachtigen toestand ingedroomd, speelt hij een soort engelenspel, maar dat buiten saAmhang staat met den strijd van zijn hart en de realiteit van wat het leven hem aanbiedt.

En zulk Kerstfeestvieren nut niet, maar schaadt. Het is de kribbe van Bethlehem misbruiken, om een geestelijke ontspanning te genieten; om straks, na genoten vreugd, terug te keeren in een leven, waarop dat Kerstfeest niet past, waarbij het niet hoort, waartusschen het inschoof als een hemelsche verschijning. En dat mag ons Kerstfeest niet zijn. Dat is het mysterie der Vleeschwording aanmerken alsof het geen F/i? ^.s^^wording ware. Want immers, juist dat Kerstfeest is een inkomen van den Middelaar in de rea­liteit van ons aanzijn, van ons leven, van onze ingezonkenheid, van onzen strijd en van onze doodelijke benauwing.

Zijn komen tot Bethlehem staat niet op zichzelf, maar is de eerste schrede op een weg, waarop straks de tweede bij Satan in de woestijn, en de derde in Gethsémané, en de vierde in de nederdaling ter helle, en de vijfde in den kruisdood, en de zesde in het graf volgen zal.

Ons Kerstfeest is niet aangelegd op de uitgelatenheid en de gedachteloosheid van den oppervlakkigen jubel. Integendeel, Bij die kribbe begint wel onze verhooging, maar begint zijn vernedering. Die kribbe zelve en die doeken en windselen spellen het u. Geen plaats voor hem in die herberg.

En gaat het nu aan, om door dient eersten stap op den weg van zijn vernedering, als bekoorlijk door zijn schoonheid, u tragisch te laten boeien.? Gaat het aan, omdat gij rijk wierdt, te vergeten, dat hier zijn armoede begint; zijn arm worden om u rijk te maken?

En zoo dit uzelf stuit, verstaat ge dan den ernst van onze vaderen niet, die voor een vieren van het Kerstfeest bang waren, juist uit vreeze, dat het Vredeg< Siro& ^ misleiden zou, en de vijandschap met Satan er bij zou vergeten worden?

Door „het vleesch en bloed der kinderen" aan te nemen, heeft de Middelaar sterker dan door iets, u ja Vrede geboodschapt, maar ook de vijandschap van Satan en van de wereld tegen zich opgewekt.

Die vijandschap begint reeds bij de kribbe en grimt reeds uit Jeruzalem hem tegen op hetzelfde oogenblik dat het Vrede op aarde ons door het engelenheir wordt toegeroepen.

Die kribbe is voor Satan ondraaglijk, met deze kribbe heeft zijn rijk uit. Hij weet het, dat dit Kindeke gekomen is, „om zijn werken, de werken des Duivels, te verbreken", en dat eens door dat Kindeke hem de kop zal worden verplet.

Maar één ding weet hij ook, hij mag aan dat Kindeke eerst nog de verzenen vermorselen.

En daarop is nu al zijn toeleg.

Hij moet ondergaan, maar die ééne wrake is hem gelaten. En reeds bij Bethlehem dorst Satan naar het bloed van den Zone Gods, dat op Golgotha vloeien zal, ook al weet hij, dat hij aan dat bloed zichzelven den dood zal drinken.

En verstaat gij het zoo, o, dan is ons Kerstfeest niet meer een oliedrop op de wateren, maar voegt het in het werkelijk leven van Gods kerke, zooals het alle eeuwen door gekend is.

De Christus geboren en daarmee de vijandschap Satans tegen de kerk losgebroken.

Eerst de worsteling ten doode toe op Golgotha, En daarna de eindelooze worsteling om Christus' kerk te verderven. Het pogen, dat in Bethlehems kindermoord spreekt, eindeloos herhaald.

Doch dan moet ook de keerzij bij u aanwezig zijn.

Satan u ten vijand, maar ook gij met vijandschap tegen Satan bezield.

Al wie bij de kribbe van Bethlehem een engelenzang uitjubelt, en inmiddels op voet van betamelijken vrede met Satan en betamelijke vriendschap mst de ongerechtige wereld kan blijven, diens zang girg niet van onbedrieglijke lippen op.

De liefde voor Jezus is geen gevoelszaak, noch een spelen van uw phantasie.

De liefde voor het Kindeke van Beth­ehem is tegelijk haat tegen de zonde, aat tegen Satan, en haat tegen de ongeechtigheid, die Satan in deze wereld steunt. eide gaan even bestendig en tegelijk op n neder als de koude den thermometer alen doet en de warmte het kwik in de lasbuis doet stijgen.

En daarom, wilt ge op uw Kerstfeest den and aan den Middelaar in uw eigen ziel aspeuren, onderzoek dan diep en zeer diep n uw binnenste, of het Gode reeds beliefd eeft, in u deze felle vijandschap te zetten, die Hij in het Paradijs beloofd heeft.

Wilt ge uw kinderen zegenen, lok ze dan niet door linten en lichtjes en geschenken tot een uitwendige vreugd, maar prent ze afkeer van de zonde, breuke met de wereld vijandschap tegen Satan in, en zie het, hoe daarmee en daardoor tegelijk de wezenlijke liefde voor Jezu"? zal stijgen.

En als ge dan tot zelfs op uw Kerst feest hoort van den tegenstand en van de bitterheden, waarmee allerlei vijandige macht zich tegen Gods kerk en God volk keert, o, broeders en zusters, houd u dan niet vreemd en verwondert u daar over niet.

Vijandschap wordt met vijandschap be taald. En zoo u vijandschap tegen Satan in het hart is gezet, wat v/onder is he dan, dat deze Satan u wederhate.

Er is er maar één, die de vijandschap met den kus des vredes vergeldt: d Ontfermer, die door zijn lieven Zoon u, die vijanden waart, vrede geschonken heeft.

En ook, er is maar één geslacht op aarde dat als het gescholden wordt, niet weder scheldt, en als het lijdt, afziet van dreigen het geslacht der kinderen Gods, die van hem, die onze Vrede wierd, de barmhar tigheden leerden !

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Vijandschap tusschen uw zaad en haar zaad!

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1887

De Heraut | 4 Pagina's