Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het groote Concilie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het groote Concilie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het groote Concilie van Nicea, in 325 onder keizer Constantijn gehouden, heeft doof zijn canones over den Ketterdoop metterdaad de Catholiciteit der kerk gered en het Separatisme in beginsel overwonnen. Het deed dit door onderscheid te maken tusschen ketterij .en ketterij.

Het zag in, dat groepen van belijders, die niet met de geïnstitueerde kerk meegaan, maar toch het geloove vasthouden, niet om het gemis van den institutaiiren kerkband, met heiden en tollenaar op één lijn mogen gesteld.

Vandaar dat het Concilie van Nicea vierderlei bepaling maakte, en wel i^*. dat wie gedoopt was bij een groep, die als zoodanig neg de Heilige Dricëenheid vasthield, als wezenlijk gedoopt moest beschouwd en niet herdoopt mocht worden (can. 36 p. 326ed. Labbé); 2". dat daarentegen wel herdoopt moesten worden ( avx/3«5rri^s(rS-«? ) zij, die kwamen uit de sekte der Paulitianen, der Marcionistae, der Simonitae, der Manichaei, der Dissanitae, der Cucalitae, der Barbari en soortgelijke sekten, die met alle geloof gebroken hadden (can. 32 ib.) ; „ 3". dat men hen die overkwamen uit de Arianen en uit de Cathari, niet herdoopen zou, maar wel van hen openlijke verfoeiing van Arius' en der Cathari dwaling zou vorderen, en hen voorts opnieuw zalven zou (can. 33 en 34 ib.); en 4". eindelijk dat men de bekeerlingen van den Cudani en Cabafii, als weinig gevaarlijke sekten, op eenvoudige verklaring van penitentie zou overboeken, zonder Doop of zalving. (Cen. 35).

Hiermee was metterdaad het rechte spoor aangewezen. Niet zonder meer eiken Doop erkennen, en ook niet zonder meer, elken Doop verwerpen, maar onderscheid maken.

En dit onderscheid laten afhangen niet van den persoon, die zich aanmeldt, maar van de sekte waaronder hij gedoopt was. Was hij gedoopt bij een sekte, die niet slechts met de institutaire kerk gebroken heeft, maar ook brak met het geloove, en die dit in de verwerping'der formule van, den Doop uit liet komen, gelijk dat bij de Paulitianen en anderen het geval was, dan was er geen Doop en doopte men. Kwam hij daarentegen uit een sekte, die wel m.et de institutaire kerk brak, en ook in het geloof feilde, maar toch de hoofdzaak nog vasthield, ook iri haar Doopsbediening, dan gold deze Doop als Doop, en men herdoopte niet.

Opmerkelijk is het, dat dit laatste nog met de Arianen het geval was, hoewel deze door hun loochening van de Godheid Christi toch het geloof in de hartader troffen. Blijkbaar is het hier dus afgegaan op de belijdenis bij de Doopsbediening zelve, en wijl deze nog altoos bleef een Doop in den naam des Vaders en dés Zoons en des Heiligen Geestes, heeft men ook den Doop der Arianen geldig verklaard.

Zoo waren dan de stippels voor een lijn die goed kon loopen gezet, en geen hinder zou zijn opgeworpen, indien Rome niet, uit zeer begrijpelijke oorzaak, een bestanddeel in den strijd over den ketterdoop gemengd had, waarvan de nawerking nu nog wordt gevoeld.

Rome had, gelijk steeds, zoo ook in de zaak van den ketterdoop, en dat zeer terecht, van meet af het valsche beginsel van het Separatisme bestreden. De strijd van Stephanus met Cyprianus daarover is bekend, en kwalijk zat thans iemand beweren kunnen, dat het gelijk in dien strijd niet aan de zrjde van Rome was.

Maar toen Rome, bij verdere ontwikkeling van haar systeem, zich almeer in de belijdenis van een alleenzaligmakende kerk verdiepte, en die alleenzaligmakende kerk in de uitwendige, zichtbare en instituta re kerk zocht, voorzopver die door aansluiting aan Rome als kerk uitkwam, stuitte dit denkbeeld van de alleenzaligmakende kerk uiteraard op Romes practijk in zake den ketterdoop.

Is er maar één institutaire kerk Christi, en kan alleen de kerk den heiligen Doop toedienen, eilieve, hoe ter wereld wilt ge d.-m als Doop erkennen, wat-buiten deze. institutaire kerk door eenig particulier persoon is tcebediend.?

Nu moest natuurlijk één van beide springen. Rome moest óf de Catholiciteit prijsgeven en Separatist worden óf den ketterdoop laten varen. En voor die keuze geplaatst deed zij feitelijk het eerste. Rome toch koos voor de stelling, dat er geen kerk op aarde bestaat buiten haar kerk. De Grieken, de Protestanten, de Armeniers staan voor Rome buiten de kerk. De grenzen der zichtbare kerk vallen voor Rome met de institutaire kerk samen. Wat tot haar institutaire kerk niet hoort, hoort ook niet tot de zichtbare kerk. Niet door den Doop, maar door leer en wandel wordt volgens Rome de grens der zichtbare kerk bepaald.

Sluit u door belijdenis en wandel bij haar instituut aan en ge zijt er in. Keer haar den rug toe, en ge hebt uzelven buiten de grenzen der zichtbare kerk gesteld. Een kerk buiten haar kerk is er niet. Hiermee was dus beleden, dat óf de ketterdoop er aan moest gegeven, óf wel dat de Doop ook buiten de kerk kon toebediend.

En toen het hier nu op aankwam, koos Rome voor de laatste stelling. Ja waarlijk, de Doop kon feitelijk ook buiten de zichtbare kerk bediend, en op dien grond was de ketterdoop echt!

Het is Augustinus, die in zijn bekend geschrift ., .pver den Doop" aan Rome den uitmuntenden dienst heeft bewezen, om deze \ innerlijk tegenstrijdige stelling goed te I praten, en die goed te praten op meesterlijke wijze.

Hoe toch redeneert Augustinus.

Hij zegt: De heilige Doop is alleen in de kerk. Buiten de kerk is hij niet te vinden. Mdar is iemand eenmaal gedoopt, dan kleeft die Doop onlosmakelijk aan en in hem. Gaat hij dus de kerk uit, g«lijk alle ketters en sektedrijvers doen, dan neemt hij den Doop mee tn draagt dieft buiten de kerk. En hierdoor nu komt het dat de ketterdoop buiten de kerk bediend wordt en toch metterdaad bediend wordt krachtens een macht die uit de kerk gekomen is.

Daar nu echter het heil alleen in de kerk is, zoo volgt hieruit, dat zulk een Doop van ketters slechts een fictieve Doop is zonder nut of waardij; en eerst als later de aldus gedoopte zich tot de kerk wendt, dan maakt de gedoopte door deze zijn daad dat er kracht in zijn Doop komt. Op dit standpunt is Rome sinds blijven staan. Deze leer is als Roomsche leer geijkt geworden. Zoo en niet anders wordt er door Rome over gedacht.

En zoo kan Rome er over denken, omdat Rome in zake het Sacrament eene belijdenis is toegedaan die wij verwerpen. Volgens Rome is er in het Sacrament eenerzijds een-opus operatum en anderzijds een afhankelijk-stelling van de menschelijke daad.

Op dat standpunt nu loopt alles wel en efifen. De Doop komt uit de kerk. Als zoodanig blijft hij als opus operatum gelden. Als een hol en ijdel wérk, zoo men buiten de kerk blijft, maar gelegitimeerd alsheilmiddel zoodra de gedoopte zich tot de kerk bekeert.

Zij derhalve, die ook in onze dagen dit standpunt innemen, verdedigen tèn deze niets anders dan de Roomsche • belijdenis, en kunnen'dit standpunt alleen handhaven, door ook op het stuk der Sacramenten de Roomsche zienswijze over te nemen. Dit komt uit bij de vraag, waardoor de ketterdoop gelegitimeerd wordt.'

Immers wie dan antwoordt: X)oor de boete of betere belijdenis van den gedoopte, — die heft feitelijk het werk van de daad van God Drieëenig in het Sacrament op. Gods werk is nooit conditioneel. Het is er, om zijn werking te doen. En al wie uit het Sacrament dit werk des Heeren wegneemt, heeft het voor ons vernietigd.

Te zeggen nu: In dien Doop is wel een werk Gods geweest, als dat kind op later jaren schuld belijdt, en er is ^^e; ^ werk Gods in geweest, als dat kind later niet tot ons overkomt, gaat niet aan.

Dit is het punt, waarop we Ds. Diemer terstond attent maakten, hopende dat hij, met de kennis der historie vour zich, terstond in zou zien, waar hij misging. En daarom kunnen we ook nu nog niet ernstig genoeg er tegen waken, om elk denkbeeld als contrabande opzij te zetten, waardoor eerst de latere belijdenis van den gedoopte zijn Doop tot Doop stemptlen zou.

Dit kan nooit.

Er worden natuurlijk tal van Doopen toebediend, waarin geen zaligmakend v\^erk van God Drieëenig is. Zaligmakend is zijn werk ook in den Doop alleen voor de uitverkorenen. Maar overmits dit aan de kerken op aarde onbekend is, en dit in het minste niet wordt uitgemaakt door iemands boete en belijdenis (daar ook de hypocrieten boef e en belijdenis veinzen) zoo hebben de kerken alle Doopen te erkennen en te eeren, teneinde zeker te gaan dat ze geen enkelen Doop waarin het zaligmakend werk des Heeren HEEREN was, uitsluiten.

Een grens is alleen daar, als bij den Doop zelven de belijdenis van God Drieëenig geloochend wordt. Doch waar dit «w^ het geval is, moet bij eiken Doop de mogelijkheid dat er een werk Gods in zij toegegeven, en mag reeds daarom geen enkele Doop versmaad.

Wilde men de realiteit van den toebedienden Doop naar de uitkomst afmeten, dan zou men hen alleen als wezenlijk gedoopt mogen beschouwen, die werkelijk bekeerd, veranderd en in het leven ingezet zijn; en overmits de kerk dit nooit met zekerheid kan uitmaken, zou er geen enkele Doop voor haar echt zijn.

Men bedenke het wel, de fatale stelling: „Etii Ketterdoop geldt voor mij eerst, als de gedoopte loc belijdenis der waarheid komt", moet consequent tot deze andere leiden: „Er is geen Doop voor mij bestaande, alvorens ik uit iemands bekeering zie, dat zijn Doop eci.t was!"

Zoo wordt men Doopersch in den kwaadsten zin des woords en betreedt paden waarop men met Romes belijdenis veilig gaat, maar zonder Romes krukken struikelt, V/e hopen nu een volgend maal aan te toonen, hoe de Hérvorming ook op dit punt de fout van Rome gecorrigeerd heeft, en waarom wij als Protestanten en Gereformeerden niet mogen zwijgen, nu er stemmen opgaan, die volmaakt te goeder trouw, maar blijkbaar uit mindere bekendheid met den stand der quaestie, ons ongemerkt naar Romes standpunt willen terugdringen.

Te zeggen dat er echte Doop kan zijn, waar geen kerk van Christus is; of ook te zfggen dat het waterbad eerst door latere belijdenis Doop wordt, is in strijd met de fundamenten onzer belijdenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Het groote Concilie

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's