Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hoevele zonden heb ik?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hoevele zonden heb ik?”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoevele misdaden en zonden heb ik? Maak mijne overtreding en mijne zonde mij bekend. Job 13 : 23.

Job heeft in zijn zielsangst schriklijke dingen uitgesproken, die we hem niet mogen nazeggen. En toch ligt er ook in die wilde kreten van Job roor u een diepe onderwijzing l Dit komt daarvandaan dat Job ztgt, wat gij denkt; maar vaak denkt, zonder het zelf te weten.

Hoor het maar als Job in de wanhoop zijns harten voor zijn God uitschreeuwt: y> Hoevee misdaden, hoeveel zonden heb ik ? Maak mytn^'n overtreding en mijn zonde bekend!" Want dat roept Job uit, niet om ontdekkend licht over het boos gedichtsel van zijn hart te ontvangen; neen, maar wel terdege, alsof hg zeggen wilde : »Gij kunt mij niets aantijgen ; ik sta niet schuldig ; er is geen zonde van aanbelang, die mij door God of menschen kan bewezen worden !" Immers er gaat vlak vooraf: »//i weet dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.'"

Dat nu Job hierin tegenover Zofar recht sprak, mag u hier niet ophouden. Tegenover de Majesteit des Heeren HEEREN sprak Job dwaasheid ! En alleen in dit opzicht raakt dit woord u. Want laat het u gezegd zijn: Wat bij dien wanhoopskreet over de lippen van Job gleed, dat woelt telkens ook uit den bodem van uw hart op. o, Gewisselijk, ge bekent wel zondaar te zijn, maar, zoo vraagt het arglistig hart gedurig : Waarin bestaat dan toch eigenlijk mijn zonde ?

Schuld wilt ge wel belijden; maar kunt ge schuld belijden ? Voelt ge een oordeel over heel uw persoon in uw binnenste gaan ? En bij deze vraag grijpt er bij den burgerlijk braven mensch altoos een worsteling in zijn binnenste plaats: »0m oprecht te zijn, wat ik haast niet durf, wat zijn dan mijn overtredingen? Als ik zoo diep schuld heb te belijden, hoevele zijn mijne zonden dan? ''

Natuurlijk, de ongelukkigen, die eerst zijn overgegeven in een verkeerden zin, en in hun jeugd, of ook later zich te buiten gingen aan zonde van godslastering, van diefstal, van dronkenschap, van hoererij, die vragen dat niet. Die hebben hun antwoord.

Maar zoo gij daarvoor bewaard bleeft, en genade uw voeten hield, dat ze niet uitgli-den, dan valt op die vraag het antwoord o, zoo zwaar aan uw geruste conscientie. En als ge Job dan roepen hoort: »Waarzijn dan mijn zonden ? !" denkt dan ook uw ziel niet soms in zichzelve : »Och, wat Job vroeg, denk ook ik in mijn binnenste, al durf ik het niet uitroepen gelijk Job het uitriep!"

Nu een vraag! Waart ge nimmer in een dierentuin, waar achter de traliën kleine, lieve, jonge tijgertjes speelden en sprongen, al rollend door elkaar ? En dat boeide u, niet waar! die lieve, spelende diertjes, waar nog geen kwaad bij was o, Om de moeder-tijger zitten ze achter de traliën. Maar als die kleine, lieve diertjes alleen waren, kondt ge gerust de traliën wegschuiven en uw eigen jongen met die kleine tijgertjes stoeien laten. Ze zouden uw jongen geen kwaad doen.

Ze spelen en stoeien nog maar en zijn zoo aantrekkelijk lief.

En toch, ge weet het. Als ge diezelfde lieve diertjes maar stil gaan en groeien laat, komt uit diezelfde lieve beestjes toch straks de felle, wreede, bloeddorstige tijgeraard te voorschijn. En zoo ge niet toeziet, verscheuren ze u en uw kind.

Heeft nu dit duidelijke beeld u niets omtrent de zondige gestalten in uw eigen hart te zeggen ? o, Neen, ook in u zijn die zonden nog niet uitgegroeid. De muil is nog niet opgesperd. De klauw nog niet uitgeslagen. Het vuur van den bloeddorst vlamt nog niet in het oog.

Gij speelt nog met uw lieve zondetjes, in u zelven en in uw kind.

Er zit geen kwaad bij, denkt ge, en het vermaakt u meer, dan dat het u angst aanjaagt en u beklemt.

En toch wat zijn al die zondetjes in u dan kleine tijgertjes van binnen, waar de schriklijk booze aard inzit? En wat drijft ge anders dan roekeloos spel, met die booze wezentjes in u te koesteren en te streelen ?

Men vergeleek de zonde in u wel eens bij kiempjes, zaadjes van een boos distelkruid, dat straks opgeschoten, u de huid zou openrijten. Maar dat is te zwak gezegd. Neen, er is erger, er is verscheurend wild in uw hart. Die nog onuitgeroeide zonden in u zijn als tijgertjes, die eerst o, zoo lief, toch als heur aard en wezen uitkomt, zich zoo schriklijk openbaren zullen.

Dan moordt het in uw hart!

En nu zult.ge het onderscheid gevoelen! In uw hart, zoogoed als in dat van ieder zondaar, zitten van binnen al die booze machten in. En voor wat aan u ligt doet ge alles, om die booze wildheden van klein groot te laten worden. Gij lacht er tegen. Gij stoeit er mee. Gij voedt ze met sterk voedsel Het is of ge haast naar het oogenblik hunkert, waarop de booze aard mocht uitslaan.

Maar uw God is ontfermen de ! Hij is wijzer dan uw dwaasheid, en Hij komt met genade tusschenbeide en sluit in uw hart die booze machten achter traliën op. En nu speelt de klauw wel tusschen de traliën door, maar tot moorden kwam het in uw hart niet.

En gij ? Dankt ge daarvoor ? Integendeel, gij vijlt aan die traliën. Gij zoudt die tijgertjes uit willen laten! Gij zoudt dat uitkomen van dien boozen trek willen zien.

Maar nogmaals, uw God is ontfei mende ! En Hij slaat uw hand met uw vijl af. En zoo, zoo alleen zijt ge burgerlijk braaf gebleven en bleef het wild gedierte wel in u, maar het kon niet woeden!

En als dan uw God en Vader, enkel door tusschentredende genade, het ergste belette en voorkwam, zult gij dan zeggen: ^0•^ mij \% niets aan te merken, die wilde macht in mijn hart biak nog nooit los!"

Het is zoo, ge kunt ook wel langs anderen weg ontdekkend licht ontvangen, en tot zielsverbrijzeling komt het dan eerst, als reeds de enkele gedachte, dat het geen liefde voor uw God is, die u drijft, u pijn doet en door het hart schrijnt.

Ge hebt gel^k, tot dieper indaling in uw zonde komt ge eerst, als ge uzelvea in uw natuurlijken vader, in Adam, vondt, en voeldet hoe gij het waart, die in h^m tegen uw God en Souverein gerelielleerd hebt! Maar toch, soms is het goed, om aan de hand van wat Job uitriep, tot besef van uw zonde te komen.

Het mag niet, dat ge in zelfstreelende eigeagerechtigheid u boven den schuldigen tollenaar verheft. Ge möogt niet uit de hoogte van uw burgerlijke deugden op den gevallen man en op de gevallene vrouw neerzien. Ge moet leeren verstaan, dat de wilde boosheden die uit hun hart uitbraken en uitschoten , ook in uw hart wel terdege huizen. En dat het eenige, waardoor ze in u rustig bleven en geen kwaad vermochten te stichten, die traliën der genade waren, waarachter uw God ze, u ter behoudenisse, opsloot.

Een Augustinus, uit den moordkuil van wiens hart ze zoo schriklijk uitbraken, is niet slechter l dan gij. Cj zijt niet beter dan hij En al het verschil tusschen u en hem is, dat God hem een tijdlang losliet, om heel de kerk te herinneren wat er in elks hart huist, en u tegenhield, dat ze in u achter de traliën opgesloten bleven. o. Spot toch met die genade van uw barmhartigen Vader niet! Als zijn hand even ophield die traliën geklonken te houden, zoo vreeslijk zouden ook uw boosheden naar buiten uit kunnen slaan. Hoor toch wat de Schrift zegt:

„Die sta, zie toe dat hij niet valle f" En daarom, misleid uzelven niet langer. Wat vraagt ge : Wat dan toch uw zonden zijn ? Hoe meent ge dat ? Hoevele uw zonden zijn die uitbraken ? Vraag liever : Hoevele uw zonden zijn, die God tegenhield en het uitbreken belette! o. Als het daartoe mag komen, dan wordt uw standpunt zoo heel anders. Dan kunt ge den gevallen man en de gevallene vrouw niet meer verachten, maar zult ge, bij al de verfoeiing voor hun schriklijk kwaad, eer vragen: »Heere, wat onderscheidt mij, dat Gij mij niet losliet!"

Dan zal er een besef in u kómen, dat ge in hun zonden uw zonden ziet. In den tijgerklauw die uit hun hart uitkwam den verscheurenden aard en het wezen zien van die tijgertjes in uw eigen binnenste, en ge zult ophouden er mee te spelen.

Ge zult niet meer vragen : »Wat zijn dan mijn zonden !'' — maar schrikken van uw eigen hart, waarin zooveel wilde boosheden zitten opgesloten !

En dank, eiken avond en eiken morgen nieuwe dank zal van uw lippen naar den hooge klimmen, dat uw God zoo ontfermend was, om u zoo wonderlijk voor uw eigen hart te bewaren. Ja, uw diepste bede zal 't zijn : »o. God, blijf mij bewaren. Laat de boosheden van mijn eigen hart toch niet tegen mij los!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Hoevele zonden heb ik?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's