Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wederom zond Dr. Van Ronkel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wederom zond Dr. Van Ronkel

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederom zond Dr. Van Ronkel een kerkelijk vlugschrift ter perse, dat historisch belang heeft.

Er blijkt nu uit, hoc de zaak geloopen is.

De stoot voor deze nieuwe beweging is niet van Leiden, maar van Rotterdam uitgegaan.

De heeren Krayenbelt en Malcomesius voelden zich niet rustig. Er sprak iets in hun conscientie. Er moest dus naar een conscien.ic-stillend middel omgezien. En om dat te vinden toog men naar het Leidsch Atheen.

Op verzoek van deze heeren heeft Dr. Van Ronkel toen de noodige stappen gedaan, om eenige actie in de gelederen te brengen.

Hij zocht en vond daarvoor steun bij de Confessioneelen van Utrecht, en zoo is de vergadering saamgekomen, waarop zijn bekende motie wierd aangenomen.

Het is op last van het hoofdbestuur éhx Confessioneele Vereeniging, dat hij ook thans de man wierd, die deze motie zou inleiden bij en toelichten voor het publiek. En hij deed het in zijn vlugschrift: Grondwetsherziening ook voor de kerk.

Gelukkig gekozen is deze titel stellig niet.

De kerk van Christus kent geen andere grondwet dan Gods Woord; en de grondwet der kerk niet in Gods Woord, maar in het Algemeen Reglement te zien, is juist de principieele fout der mannen van 1816 geweest.

Ds. Van Dsii« van Deutichem schreef dezer dagen: „£//é kerkelijk bestuur erken ik, en ik reken mij verplicht het te gehoorzamen, ook al zou tijdelijk mijn geweten er door gekrenkt worden", en dat niettegenstaande deze zelfde man nog onlangs verklaarde te spreken door ingeving van defi Heiligen Geest.

Welnu, formeel is dit juist het goddelooze standpunt der mannen van 1816 geweest. Wie spreekt van een grondwet der kerk, die niet in Gods Woord, maar in eenig Algemeen Reglement zou te zoeken zijn, hecht feitelijk aan deze voorstelling zijn zegel. En het is juist hierdoor dat hei Koninklijk regiment van Christus in zijn kerk wordt opzij gezet.

En al weten we nu uitnemend wel, dat Dr. Van Ronkel deze uitdrukking niet in dien fatalen zin bezigde, toch is het feit, dat hij ze onbedachtzaam k»n bezigen, een vast bewijs, dat hij ten deze nog niet gevoelt wat wij voelen, en niet positie neemt op het ware punt.

Vooral de vergelijking met de grondwetsrevisie in den Staat doet dit sterk uitkomen.

De fout der organisatie van 1816 was juist dat ze de kerk seculariseerde en rationaliseerde; en Dr. Van Ronkel zoomin als iemand kan de kanker uit den wortel van dezen boom uitsnijden, zoolang hij niet tot deze primordiale tegenstelling doordringt.

Dit belet ons intusschen in het minste niet, om het goede ook in deze actie te waardeeren.

Het eenige waar we pertinent tegenstaan is het moeras.

Als er maar strooming komt, halen we weer adem.

En dan zij allereerst hulde gebracht aan de scherpe critiek in deze brochure op de Synodale Organisatie geoefend (p. 20):

Maar wat ontbreekt dan aan dat Algemeen Reglement ? Zoo vraagt ge, en mijn eenvoudig antwoord is : »juist dit alles wat kenmerkend gereformeerd is". Daarin wordt gemist wat voormalige Kerkelijke Ordinantiën scherp deden uitkomen, wordt gevonden wat in dezelfde Kerkeordeningen uit den worstelstrijd en bloeitijd der Gereformeerde Kerk opzettelijk wordt weggelaten. Waar vindt ge in eene zuiver Gereformeerde Kerkeordening de instelling en omschrijving van kerkelijke Besturen in de kerk ? Steeds bleef richtsnoer en maatstaf bij het opmaken en vaststellen dier regelingen van orde en leiding voor onze kerk, wat de Belijdenis dier kerk als leidend beginsel had voorop gesteld en met nadruk aangedrongen. Ik spreek thans niet van Art. 30 onzer Geloofsbelijdenis, dat uitdrukkelijk handelt t> van de Regeer ing der Kerk.^' Ik wijs liever op het reeds vermelde Art. 31, waar ge deze woorden leest: »En aangaande de dienaars des Woords, in wat plaats ze zijn, hebben dezelfde macht en gezag, zijnde allen dienaars van Jezus Christus, den eenigen algemeenen Bisschop en het eenige Hoofd der Kerk."

Onze vaderen hebben bij alle kerkelijke regelingen dan ook steeds den gehaten naam van sbesturen" vermeden, en niet alleen den naam, maar de nog hatelijker zaak in de Kerk, die er door wordt aangeduid. En zie nu het Algemeen Reglement maar even in, telkens vindt ge daar de «besturen" vermeld. Reeds in Art. 4 worden zij bij name genoemd en uitvoerig omschreven. In Art. s wordt aan die besturen een vrij langdurige tijd van zitting toegekend. Tevens wordt daar vergund de leden des bestuurs uit oud-ouderlingen te benoemen; dus daarvoor personen aan te wijzen, die op dit oogenblik en misschien reeds jaren buiten kerkelijke bediening zijn.

Tegen den doorgaanden echt presbyterialen regel, dat er geen onderscheid mag gemaakt worden tusschen de dienaren des Woords, wordt in datzelfde Art. 5 reeds gezondigd, als er sprake is van de Provinciale Besturen, waarin niemand zitting mag hebben, die niet vooraf lid van eenig Classicaal Bestuur is geweest. Dit is in lijnrechten strijd met het uitgedrukte voorschrift der Belijdenis Art. 31. Wie nu ook htt hiërarchisch karakter der tegenwoordige Synodale Organisatie moge ontkennen, dit zal men moeten toestemmen, dat wanneer de wet een dergelijk onderscheid tusschen de dienaren des Woords maakt, er dan reeds een hiërarchisch beginsel is gezet. Veronderstel dat een trouw en ijverig leeraar, uitnemend in allerlei wetenschap der godgeleerdheid en doorkneed zoo in het oude als nieuwe kerkrecht, jarenlang in de Classis Alkmaar of Zutphen heeft gestaan, waar hij als rechtzinnig en getrouw getuige gewis niet lichtelijk in het Classicaal Bestuur geroepen zou worden. Een andere Classis derzelfde provincie begeert hem als lid van het Provinciaal Bestuur. Hoevele jaren hij de kerke Gods ook trouw en ijverig had gediend, hij zoude het niet mogen worden. Immers Art. 5, Al. 4 zegt: »Tot leden van het Provinciaal Kerkbestuur zijn alleen die predikanten en ouderlingen benoembaar, die leden zijn of geweest zijn van een Classicaal Bestuur." En zoo draconische bepaling zoude niet hiërarchisch zijn ?

Datzelfde geldt ook van de uitdrukking in Art 16, waar met even zoovele woorden wordt gezegd, dat alle Hervormde Gemeenten in Art. 1 genoemd onder, zegge onder hetzelfde Bestuur geplaatst zijn. Zoo worden in Art. 30 wederom de ringen, onderdeden der Classes, met al hunne werkzaamheden onderworpen, niet aan de classi» zelve, maar aan het Classicaal Bestuur. Die ringen zelve nu, voorheen niet anders gekend dan als hulpmiddelen om in de vacatuurbeurten in naam der Classes te voorzien, zijn nu zelfstandige corporatiën met eigen werkkring en Wetgevende Macht. Ja, zij zijn als zoodanig bij vonnis van den Hoogen Raad (en deze kon met het oog op het Algemeen Reglement niet anders) in het proces van den Ring Leens als zoodanig erkend.

Aan beginsel en wezen van onze Gereformeerde Belijdenis wordt door het Algem. Reglement bovendien geweld aangedaan, doordien in de Besturen het aantal der ouderlingen steeds slechts tot een derde deel is beperkt, waar het eigenlijk de hflft moest zyn. Zie b. v. Art 41 voor het Classicaal, Art. 48 voor het Provinciaal Bestuur. En aldus is het ook met de Synode en de door deze in het aanzija geroepen Synodale Commissie.

In de Provinciale Besturen gaat volgens Art. 48 de keuze van Praeses en Scriba geheel buiten de Classicale Vergadering om, en wordt er aldus een nieuw vergrijp aan dat der Classicale Besturen tegen de Classis toegevoega. Aan deze Provinciale Besturen, die van de Kerk als bestuur geheel onafhankelijk zijn, is voor een groot deel het welzijn van het kerketijk theologisch onderwijs aan onze akademi ën toevertrouwd, daar zij het recht van voordracht van kerkelijke /loogleeraren hebben Maar dit alles, hoe eigenmachtig en willekeurig op zichzelf, is nog niet de grootste grief, die wij tegen het Algemeen Reglement, als in den grond ongereformeerd, met het volste recht hebben.

Er is daarin grooter vergrijp tegen het wezen en het recht en het rein beginsel van zuiver gereformeerde kerkregeering en de juiste opvatting van hare blijvende en wettige toepassing. Dat Algemeen Reglement miskent volstrektelijk het recht der Gemeente en minacht het oordeel der Kerk, ja treedt dit moedwillig als met voeten. Let slechts — maar doe het dan ook goed en onbevooroordeeld — let op hetgeen aangaande de Synodale Wetgevende Macht gezegd wordt in Art. 62 van het Synodaal Reglement, dat aldus de Gemeente als in het aangezicht slaat. Laat mij het u mogen voorlezen, al trilt de verontwaardiging door de stem heen, Hoor wat Art. 62 durft bepalen:

De Synode stelt de Reglementen vast, welke voor de geheele Kerk verbindend zijn Zij zendt elk door haar voorloopig aangenomen Reglement aan de Provinciale Kerkbesturen en Classikale Vergaderingen, om er hunne consideratiën op in te winnen. De Synode neemt in hare vergadering van het volgende jaar kennis van deze consideratiën en maakt daarvan naar eigen oordeel gebruik". — ^Maakt daarvan naar eigen oordeel gebruik". Kunt gij u stouter loochening en miskenning van de rechten der Gemeente voorstellen, dan in deze weinige woorden door de Synode geschiedt ? Duidt mij het woord der verontwaardiging niet ten kwade, maar kunt gij u tegenover de Gemeente des Heeren schamperder en driester formuleering denken van een onrecht, dat onbedekt en schaamteloos tegen haar wordt gepleegd ?

Daar ligt iets pijnlijks in dat koele, korte woord der Synodale wet, dat het hart, o zoo zeer doet. Welke hooghartigheid! Welke aanmatiging tegenover het gehe; l der Kerk 1 — En die Kerk ? Zij hoort het aan, laat aldus met zich sollen en spreekt niet één woord. Maar ook weet zij, dat dit woord haar niet baten zoude bij eene Synode, bij wie zij niets heeft in te brengen. »Maar de leden dezer Synode dan, zoo zegt ge, sbehooren toch ook tot het geheel der gemeente; zij moeten toch ook al het snerpende, al het smadelijke van dien bitteren hoon gevoeld hebben, die aldus der Gemeente des Heeren wordt aangedaan!" Sprak iemand hunner een woord van getuigenis? Ik weet het niet; ik was nooit lid der Synode, kon dit ook niet zijn; want ik was zelfs nooit lid van een Classicaal Bestuur, hoe menigmaal daartoe ook aangezocht.

Laat mij nu verder over dat Algemeen Reglement mogen zwijgen, want waarlijk, het hart, dat naar vrijheid dorst, krijgt het onder de lezing zoo eng en benauwd; en iets van een knellenden band, die om de vrije borst wordt gesnoerd, gevoel ik, als ik over dat Algemeen Reglement ga nadenken. Ik wijs u dan ook slechts nog in het voorbijgaan op het onrecht van machtsaanmatiging, gepleegd door de instelling van een nieuw kerkelijk lichaam - ^de Alg. Synodale Commissie'''', waaraan eene geheele afdeeling van het Reglement is gewijd (Art. 63—74) en dat, volgens Art. 66, y> onmiddellijk uitgaat van de Synode'\ dus geheel buiten het oordeel der Kerk om. En zie nu, welke gewichtige werkzaamheden volgens Art. 70 aan deze geheel willekeurig gemaakte Commissie worden opgedragen, die de belangen der Kerk in haar geheel, zoowel als van elke gemeente in het bijzonder, omvatten en dus veel ook kunnen schaden.

Laat ons nu nog, tot gemakkelijker overzicht van het geheel, de slotsommen van ons kritisch onderzoek van het Algemeen Reglement in weinige volzinnen samentrekken, opdat blijken moge, hoezeer het in strijd is met den geest en het wezen der belijdenis onzer Gereformeerde Kerk. Het Algemeen Reglement der Nederl. Herv Kerk zondigt tegen alle beginselen van den gereformeerden regeeringsvorm, door de inrichting en grondslagen van de daarin vooropgestelde Besturen. Dit onrecht wordt duidelijk door de benaming zelve, door den duur der zitting en het aangematigd zelfstandig en afzonderlijk bestaan, door hel bepaalde en afgemeten aantal der leden en den maatstaf tot toelating dier leden in de Besturen.

De 7iaam zelf van het bestuur is, gelijk het daardoor aangeduide wezen der zaak, geheel vreemd aan het gereformeerd kerkelijk rechtswezen en doet aanstonds aan heerschappen denken. De lange duur der zitting maakt twee derden van de bestuursleden voor meer dan één jaar vrij en onafhankelijk van het oordeel dergenen, die het recht hunner verkiezing hebben. Door het afzonderlijk en zelfstandig bestaan aan die besturen toegekend, worden zij naast en boven de Gemeente als een heerschende macht gesteld. Het aantal der leden is Clericale bevoorrechting der kerende boven de regeerende ouderlingen Zoo domineert in de dominés een Clericaal element; terwijl bovendien de maatstaf van beoordecling der geschiktheid ter toelating in de hoogere besturen een hiërarchisch beginsel veronderstelt en vooropstelt.

Na dit alles zal het wel niet meer noodig zijn met vele redenen bovendien aan te toonen, dat het Algem-en Reglement uitermate zeer zondigt tegen de stelling van het gereformeerde kerkrecht, gelijk dit uit de historie kan worden opgemaakt, en dat wij op bladï. 21 onzer voorgaande brochure met deze woorden hebben omschreven

»Alle regeermacht in de Kerk berust blijvend bij de Kerk zelve, die haar uitoefent in en door hare daartoe bijeengeroepen vergaderingen."

Nu zeggen we nog niet, dat deze critiek ons bevredigt. We hadden het ontleedmes nog dieper willen zien indringen. Er had tot in het leven moeten gesneden worden, door het spierweefsel tot op het been, en door het been tot op het merg, terwijl nu alleen de huid geraakt wierd.

Critiek op de Synodale Organisatie moet doordringen tot waar ze aan het lichaam van Christus, aan de wezenlijke kerk, aan de kerk zelve, het Pleroma des Heeren toekomt.

Doch ook over dit mindere verheugen we ons reeds.

Een helder oog is dan toch weer voer de volstrekte onhoudbaarheid van den hiërarchischen toestel opengegaan; en de vraag rest alleen maar, hoe de man die zijn Christus liefheeft dezen toestel er nu af krijgt; of zoo dit niet lukt, de kerk zijns Heeren, de levende, de eigenlijke kerk uit dit hiërarchisch dwangbuis redden zal.

Aldus toch resumeert Dr. Van Ronkel zijn te volgen beleid (pag. 43):

Ja, ook wij wenschen de Reformatie dier Kerk en achten die zeer noodig en gelooven ook, dat de tijd daarvoor nu is gekomen. Maar wy wenschen dat kerkherstel in den wettigen weg, en wel door herziening van het Algemeen Reglement der Nederl. Herv. Kerk. De aanneming der motie in die Vergadering spreekt het uit wat wij begeeren: Reformatie door reorganisatie, Reformatie door Grondwetsherziening.

De aanneming van ket voorstel, als concentratie der vele en velerlei gedachten en overleggingen, biedt ons, als saamgevatte uitdrukking van vele geloovige broederen, voor de naaste toekomst de eenstemmige leuze, die we behoeven, het middelpunt en den grondslag onzer bemoeiingen en het uitgangspunt onzer gezamenlijke werkzaamheid ten heil der Vaderlandsche Kerk. En die leuze en dat uitgangspunt is: Refo< matie door reorganisatie; Reorganisatie, maar niet door desorganisatie; Reformatie, maar niet door Revolutie !

Maar, eilieve, welke kracht ligt hier nu in?

Verwerpt ge de Reformatie der i6de eeuw, de Reformatie van Luther, van Calvijn dan.' Durft ge dan heusch den vloek op onze martelaren leggen?

En toch, deze allen deden juist wat gij veroordeelt, en de mannen die de leuze aanhieven, die gij aanheft, waren Gerson, Erasmus en Sadoleet!

Natuurlijk door reorganisatie beproeft alleman hst eerst.

Ook gij doet dus wel met het eerst in dien voor de hand liggenden weg te beproeven.

Maar twee vragen dringen zich daarbij aan de conscientie op :

I°. Wat zult ge doen, als het u door reorganisatie niet gelukt?

En 2°. wat is middelerwijl de toestand, waarin uw conscientie tegenover uw God staat ?

Zegt ge op vraag één: Dan breken l —•. welnu dan haalt ge zelf een streep door uw leus en uw program.

En zegt ge: Dan berusten! ge voor schakel. —dan zinkt

En wat vraag twee aangaat, zoo ge zegt: Dan voorshands maar doen wat tegen Gods gebod is! — gaat dan uw doel uw middel niet heiligen?

Of ook zegt ge: Dan moet Gods gebod geiioorzaamd, wat er ook van kome! — eilieve, wat doet ge dan anders dan Amsterdams kerkeraad deed?

Ook hij stond voor de vraag, waar nu pas weer de kerkeraad van I., eiden voor stond: Modernen toelaten tot het heilig Avondmaal of niet?

Amsterdam zei: Neen, en Het er zich voor afzetten.

Leiden zegt: Ja, maar ligt voor de conscientie van Gods volk geoordeeld.

Nog dit.

De quaestie, die ook nog in dit boekske te berde komt, of namelijk de Staten van Holland de kerkenordening van 1619 geautoriseerd hebben, laat ons kerkelijk volkomen koud. We namen haar weer op, niet omdat de Staten haar bezegeld, maar omdat de Gerejorm-eerde kerken haar geijkt hadden.

En evenzoo, als wc haar weer opnamen, deden we dit geenszins, als waren we van oordeel, dat het duurzaam daarbij blijven moet; we zijn noch waren ooit liet hebbers van repristinatie.

Maar wel leeft in onze borst historische rechtszin, en het is deze rechtszin der historie, die ons zeggen doet: Begin met de Kerkenordening van 1619 weer op te licmen; heieenig op die basis weer alle Gereformeerde kerken in den lande; en is dat doel bereikt, laat dan de daartoe eenig bevoegde Generale Synode zien wat te herzien zij naar den eisch van onzen tijd.

Alzoo strookt hetgeen in twee aangehaalde citaten van een ongenoemde, en toch genoemde, in dit vlugschrift op blz. 28 vv. voorkomt, wonderwel met de opinie, die de Heraut hield en nog houdt, en vooralsnog van ganscher harte door zijn redacteur wordt beleden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Wederom zond Dr. Van Ronkel

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's