Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Binnenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Binnenland.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Haarlem. Gisterenavond hadden wij het genoegen, den heer Mr. D. P. D. Fabius, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, daartoe door het locaal Comité alhier verzocht, te mogen hooren.

Nadat de waarnemende voorzitter, de heer M. Cléban, de vergadering had geopend met het laten zingen van Psalm 86 : 3, het lezen van Jer. 3 : 12 - 15 ^n Matth. 9 : 35-38 en gebed, trad de heer Fabius op en verklaarde dat hij zou spreken over: De Vrije Universiteit in hare beteekenis voor het leven van ons volk." In de eerste plaats wees hij er op, dat de Vrije Universiteit daar staat als bewijs der belangstelling van het volk in de wetenschap. Reeds Groen van Prinsterer, herinnerde spreker, had gewaarschuwd tegen geringschatting van hef peil van ontwikkeling, dat bij de volksklasse bestaat, toen hij schreef: Stel het volk niet te laag; het is de slaperigheid en onkunde der meer ontwikkelden, waarin het grootste gevaar ligt." r) En vroeger: Veeleer de slapheid in de hoogere standen brengt ons ten val. Het instinct eener Christelijke zieleverwantschap, die aan den daglooner zoowel als aan den staatsman het religieuse vraagstuk, de gewetensvraag, doet herkennen onder étnpolitieken vorm, is dikwerf meest ontwikkeld bij den geringste naar de wereld, die levenswijsheid in de Heilige Schrift zoekt. Niet in de doofheid, niet in de dofheid der volksklasse ligt de oorzaak van ons leed, maar wel hierin, dat de volksstem (ook waar de spreuk gold: ox populi vox Dei, d. i-De stem des volks is de stem van God), ondanks de uitnemendheid van haar Christelijke aspirarie, in ae stiklucht van hoogere kringen gesmoord werd.'' 2) De Heilige Schrift is immer een factor van volksontwikkeling. Spreker had eens een rechterlijk ambtenaar ontmoet, die verklaarde dat de be­ olking van Urk zoo bevattelijk is. En juist eeft die bevolking nog veel met de Schrift. ntwikkelend werkt de Bybel met name daarom, ijl hij voor allerlei gevallen goddelijke aanijzingen bevat van onzen plicht en dus den ezer dringt om na te denken. En terwijl naar e woorden Gods bij Jesaja! aLaat ze voortrengen en ons verkondigen de. dingen, die ierna gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het er harte nemen en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen hooren. Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gy goden zijt" i), ook hans de vereerders van de goden dezer eeuw moeten zwijgen, zoodra hun gevraagd wordt at in de toekomst zal geschieden, weet de Christen dit, althans in hoofdzaak, uit de Schrift, en kan hij bij haar licht, uit het verleden en eden, tot op zekere hoogte bepalen wat de toekomst zal brengen. Dat het volk de wetenschap liefheeft, blijkt immers wel uit de vrijwillige bijdragen waardoor de Vrije Universiteit bestaat en die meest door den minderen man geofferd worden, terwijl de ir.'-rhtingen van openbaar onderwijs leven uit de rijks-en gemeentekas, die allen moeten helpen vullen En daarom verdient zij de belangstelling van een iegelijk, die prgs stelt op kennis en wetenschap.

Maar, zoo werpt de voorstander der openbare school ons tegen, die mildheid van den minderen man voor deze hoogeschool is geen gevolg van zijn liefde voor de wetenschap, maar hiervan, dat hij in haar een middel ziet tot verbreiding van zijn geloof. Maar, antwoordde spreker, dan hebben onze vrienden dit wellicht van den tegenstander geleerd-Wat hebben de Liberalen veel anders gedaan dan de wetenschap bezigen als middel om het ongeloof te verbreiden? Indien op dit eigen oogenblik de verplichte bijdrage der Christusbelijders voor het openbaar onderwijs wegviel, zou dan dat onderwijs niet wellicht ineenstorten? Hebben zij niet voor bijkans alle katheders, behoudens enkele uitzonderingen, mannen doen optreden, die bestrijders en verwerpers van het Christelij'ic geloof zijn, en daardoor getoond, dat minder liefde voor de wetenschap hen dreef dan de zucht om ons volk van zijn geloof af te trekken?

En niet slechts verdient deze stichting de belangstelling van wie de wetenschap liefheeft. Ook zij, die het gevaar beseffen, waarmede het socialisme ons bedreigt, moesten haar als een krachtig middel daartegen begroeten. Wat toch bedoelt het socialisme? Dit, dat voor alleren eens iegelijks belang de overheid moet zorg dragen. Daarin zijn de Liberalen hen voorge gaan, door het verkondigen van de stelling, dat het onderwijs een voorwerp is van de aanhoudende zorg der regeering. Want op z^'n beurt zegt nu de Socialist: Het volk heeft ook behoefte aan lichamelijke gezondheid en kracht en dus aan goede voeding, mede om niet verhinderd te worden in de opvoeding van zijne kinderen door de zorgen voor het dagelijksch brood. En bij de ontwikkeling des lichaams heeft de overheid ook belang, gelijk bij die des verstands. En of nu de Liberalist daartegen opkomt, of den Socialist laat praten, of minachtend de schouders ophaalt over zijn eisch, dat de overheid aan den burger werk en daardoor brood zal verschaffen, dat redt hem niet. Zijn eigen standpunt, om eigenlijk van de bemoeiing der overheid het heil te wachten, geeft aan den Socialist het wapen in handen om haar te dwingen als verzorgster van aller en eens ieders belangen op te treden Ook het conservatisme, dat liefst de nu eenmaal bestaande zorg der overheid voor het onderwijs wil behouden, bereidt voor het socialisme den weg, gelijk Mr. Groen van Prir sterer reeds uitsprak dat conservatisme, liberalisme en socialisme slechts takken zijn van denzelfden wortel. Daartegenover is de Vrije Universiteit de belichaming van het beginsel, dat ieder zooveel mogelijk zelj voor zijn eigen belang moet zorgen; dat met name de opvoeding der kinderen de plicht der ouders is; en dat de overheid slechts ddn mag handelen, zoo de ouders of het volk hun roeping verzuimen of tot de vervulling daarvan buiten staat zijn. Weshalve ieder, die het gevaar inziet, waarmede het socialisme ons bedreigt, nl. van een gewelddadige omkeering der maatschappij, wijl het daarin het eenig middel ziet tot zuivering van den toestand, de Vrije Universiteit met vreugde moet begroeten als een dam, die daartegen is opgeworpen.

In de derde plaats wees Zijn Hooggeleerde er op, dat zij ook de belangstelling verdient van ieder, die prijs stelt op vrije en krachtige ontwikkeling van het volksleven. Geeft gij aan een zwakke een kruk, dan, ja, heeft hij een steun om op te gaan. Maar laat ge hem die maar houden, dan went hij er zich aan om op die kruk te gaan, en verliest alzoo de veerkracht om op eigen beenen te staan en te loopen, instede van op die kruk En zoo ook, als een mensch er zich aan went om op een ander mensch of op de overheid te leunen, d-w. z. aan dezen de zorg over te laten voor alles, waarvoor God de Heere de zorg op hem gelegd heeft; dan krijgt die zaakwaarnemer, hij zij privaat persoon of overheid, zulk een nietsdoener almeer in zijn macht, en brengt hem ook, waar hij niet wilde wezen. Zoo is het ook met de school gegaan, die, juist wijl ons volk er zich niet om bekommerde en de zorg ervoor aan de overheid overliet, een instrument is geworden om duizenden van den Christus af te trekken en hun bewustzijn te vullen met de beginselen der revolutie. Verzet daartegen baatte niet, zoolang men het onderwijs der jeugd als de taak der overheid bleef beschouwen, wijl zij m de belastingen het middel bezat om den burger te dwingen die school te helpen onderhouden, en haar een richting te geven gelijk de machthebbers wilden. Eerst toen het Christenvolk, juist door dat gevaar wakker geschud, leerde beseffen, dat niet de overheid, maar de ouders voor de opvoeding van hun kroost moeten zorgen, en door God bereidvaardig gemaakt werd om daarvoor geld en goed te offeren en zijn krachten in te spannen, zag het in, dat werkeloosheid van het volk tot albemoeiing der overheid moet leiden, de toewijding en veerkracht der liefde bij een volk ontzenuwen, en het rijp maken om weerloos en willoos te worden geleid waarheen zij, die de macht in handen hebben, het willen brengen. Wie dus wénscht, dat ons volk niet in zulk een staat van weerloosheid en willoosheid verzinkt, maar integendeel zijn roeping verstaat, de verplichting kent, die God daaraan heeft op gelegd, en den drang van het heilig »moeten" opvolgt, desnoods tegen al wat macht en invloed bezit in, — die moet dan ook de Vrije Universiteit liefhebben, wijl ze juist aan deze schoone trekken van het volk haar bestaan dankt. lmmers, zij is geboren uit het besef, dat liefde tot God den Heere, en ook tot ons volk, en zorg voer zijne toekomst het den belijders van Jezus Christus tot een plicht maakte om de wetenschap, die zulk een machtigen invloed op de denkbeelden van een volk en van zijn regeerders, en daardoor op de richting van zijn openbaar leven oefent, en naar Gods bestel moet oefenen, niet over te laten aan een groep, die haar door de wet van 1876 tot een instrument had gemaakt, om ons volk van den levenden God en zijn Woord los te maken. Zij heeft evenals de lagere school, door de liefde tot Christus en ons volk gedrongen, de Christenen weder geleid tot het offeren van penningen, van gebed en andere gaven, en bevordert dus de veerkracht van wie zich aan haar toewijden. Immers, voor wat men zelf gedaan en bekostigd heeft, zal men meer liefde hebben, dan voor wat men zonder eenige inspanning van anderen ontvangt.

Te meer verdient de Vrije Universiteit de waardeering van anderen, wijl ze ook een middel is tot bescherming der volksvrijheid^ juist door het volk weder uit zijn slaperigheid te wekken, tot zelfwerkzaamheid aan te sporen en daar te staan als een levend teeken van deze laatste. Immers, vervolgde de hoogleeraar, de volksvrijheid komt wel terdege in gevaar, zoodra de overheid het in haar macht krijgt om door gedurige uitzetting van haar bemoeiing de richting van het volksleven te bepalen. Wijl de zondige mensch steeds geneigd is om vooral op zijn eigen belang te letten, bestaat ook voor de overheid de verzoeking, om minder aan het belang des volks te denken, dan wel op gestadige uitbreiding van eigen macht bedacht te zijn. Jarenlang hebben de Liberalen dit getoond door de opkomst der vrije school eer tegen te werken dan te bevorderen en steeds uit te gaan van het beginsel, dat de openbare school de eigenlijke, echte school IS. Dit leidt er op zijn beurt weder toe om alle krachten in te spannen om in het bezit dier macht te blijven, ook uit vrees dat een andere richting, kreeg ze eeijs de macht in handen, op haar beurt hetzelfde zou doen, namelijk de verdrongen richting zooveel mogelijk tegen te werken, gelijk deze het haar hau gedaan. Vandaar, dat de Liberalen zich zoo ingespannen hebben om meester van het regeerkasteel te blijven en met zooveel tegenzin de door hen stelselmatig achteruitgezette Anli-hberalen de teugels zagen in handen nemen. Tot dusver toch hadden zij door het kanaal der openbare scholen mildelijk de neutrale wateren doen vloeien. Maar kwamen nu de Roomschen bijv. aan het roer, dan zouden dezen het in hun macht hebben om door dezelfde scholen de wateren van het Ultramontanisme te doen vloeien, met andere woorden, ernaar kunnen streven om ons volk Roomsch te maken, gelijk de Liberalen het liberaal poogden te maken. Wie dus dit spelen met het volk, om maar van de overheidsmacht meester te worden en het daardoor naar zijn wil te dwingen, verfoeit en als een ramp beschouwt, moet dan ook het optreden der Vrije Universiteit met ingenomenheid beschouwen, als een openbaring van het streven om de bemoeiing der overheid zooveel mogelijk te beperken, en zoo de verzoeking af te snijden om door misbruik van gezag het volk te vervormen naar een bij de heerschende partij geliefd ideaal.

Van niet minder belang is de vraag naar de verhouding tusschen de mindere standen en de mannen der wetenschap, waarop spreker ten vijfde wees. Heeft het liberalisme tusschen deze beide kringen een breuke doen ontstaan, door te beweren, dat geloof en wetenschap nift te vereenigen zijn en zijne aanhangers als »het denkend deel der natie'' te betitelen, volgens spreker zal dan toch dit feit slechts als een noodzakelijk kwaad te beschouwen zijn, indien het waar is, dat die klove er moet zijn. Maar dit laatste is niet zoo. Waar met name de mindere klasse nog vasthoudt aan het geloof, nog blijft bij de belijdenis van de kerk aller eeuwen, nog in en bij den Bijbel leeft, daar kan zeer wel gemeenschap bestaan tusschen het volk en den geleerde, die voor den Bijbel buigt en ook in zijne studie door dien Bijbel zich laat voorlichten en leiden Dan toch krijgt het volk weer mannen, die het begrijpen en ermede leven, en als zijn tolken zijne beginselen en belangen bepleiten in de pers, voor den troon en van den katheder. En voor zulke mannen zal de mindere man liefde en waardeering hebben, wegens het bewustzijn van geesteséénheid. Het volk zal ophouden de wetenschap te wantrouwen als bestrijdster van zijn geloof, en dat wel door de ervaring, dat deze wel terdege ten bate komt van het Christelijk geloof, en juist daardoor haar leeren liefhebben. En wijl nu de Vrije Universiteit juist bedoelt mannen te kweeken en door hen een wetenschap in het leven te roepen, die, zelf aan den Bijbel gebonden, bij zijn licht de vragen des levens pogen te beantwoorden, verdient zij de liefde van elk, die verlangt een einde te zien komen aan de vijandige houding, waarin het Christenvolk en de geleerden maar al te vaak tegenover elkander staan.

Evenzoo, betoogde de spreker, kan de Vrije Universiteit onder Gods zegen den band der gemeenschap herstellen tusschen de kerken en de predikers. Sedert 1816 is die band in toenemende mate verbroken en door wederzijdsch wantrouwen vervangen. Aan de hoogescholen toch wierd den aanstaanden bedienaren van Gods Woord geleerd, dat dit Woord een boek is, met allerlei fabelen vervuld; dat nog van verzoening door het bloed des kruises te spreken, liefdelooze denkbeelden omtrent den hoogen God verraadt, die men als »bloedtheologie'' brandmerkte; dat de heilige Drieëenheid niets dan een driegodendom is en dat er geen Heilige Geest als een Goddelijk Persoon bestaat. Wel werd over de bestrijding van de leer der Hervormde Kerk telkens bij de synode geklaagd; wel erkende deze in 1841, dat er zeer dringende behoefte was aan mannen, die met gemoedelijke nauwgezetheid het Evangelie predikten; maar wat ze deed of sprak, de bestrijding van de door God in zijn Woord geopenbaarde waarheid ging haar gang. Ook de gemeente sliep jarenlang en stelde zich ermede tevreden, dat in de theologische faculteiten, die toch vooral ten dienste der Hervormde Kerk bestemd waren, enkel leden dier kerk tot hoogleeraar werden benoemd, hoewel dezen volstrekt niet gebonden waren aan hare belijdenisschriften. (De oude Wormser schreef, meen ik, voor meer dan 30 jaren aan Groen, dat sedert 1816 niet één hoogleeraar in de faculteit der Godgeleerdheid was aangesteld, die het met de drie Formulieren van Eenigheid hield.) Toch had de laatste met zijn ver reikenden blik reeds in 1848 j voorzien en uitgesproken, dat de bestaande hoogescholen voor de kerken al meer onbruik-\ baar zouden worden, en deze dus vroeg of ; laat een eigen school tot vorming van haar predikers zouden moeten stichten. In 1876 werd bij de nieuwe wet op het hooger onderwijs de faculteit in naam behouden, maar met­ . terdaad vernietigd en tot een faculteit der

godsdienstwetenschap gemaakt. En, wat nog het droefst is, was vroeger de gemeente nog opgeschrikt, toen het ongeloof onder moderne vlag naakt optrad, thans dreigt ze weder in te sluimeren, nu men het on der orthodoxe vlag zoekt binnen te loodsen. Reeds in 1859 had de oude Chantepie uitgesproken, dat het geen eisch der conscientie is, om te gelooven dat de schrijvers der Bijbelboeken in dezen arbeid vrij zijn gebleven van inmengselen van menschelijke dwaling, wat Groen noopte om zijne vrees uit te spreken, dat op dien weg de Bijbel van lieverlede aan de gemeente zou ontvallen. (Aan den ouden Wormser schreef hij kort voor diens dood: Ik vrees, dat de beduchtheid der Ethische richting voor een leer zonder leven haar allengs zal leiden tot wegcijfering der leer, waarin alleen het leven ligt.) In 1875 waren de Irenischen van dit punt nog zóó ver verwijderd, dat zij zelf uitspraken, dat wegneming der dogmatiek met vernietiging der heilige godgeleerdheid gelijk stond, en in dat geval op een andere wijze in de behoefte der gemeente moest voorzien worden. En thans? Vóór weinige jaren schreef de jonge Dr. Gunning zijn bekend boekje, waarin hg beweerde, dat de Bijbel door critisch onderzoek moet gezuiverd worden. Te Utrecht had de jonge Valeton in 1882 openlijk aan ïijne studenten den twijfel aangeprezen als noodzakelijk voor de wflding van het , geloof, niettegenstaande de Schrift den twijfel juist als den eersten oorsprong der zonde aanwijst. Ja, zelfs zóóver ging deze hoogleeraar, dat hij zeide: Het hooger onderwijs heeft mij leeren twijfelen. Zijn ambtgenoot, de hoogleeraar Doedes, had voor een paar jaren durven uitspreken: LEEST GIJ ERGENS: DE DWAAS ZEGT IN ZIJN HART : ER IS GEEN GOD ; DE VRAAG MAG ZIJN, OF DE DWAAS HIERIN MISSCHIEN NIET GELIJK HEEFT, EN HET BESTAAN VAN GOD UOD WEL WEL ZOO ZEKER IS, ALS DE PROFETEN EN APOSTELEN HET GELOOF­ DEN TE ZIJN. 4^ Zóóver zonken we reeds weg, dat deze hoogleeraar, die vroeger voor de eere Christi streed, thans reeds het de taak der wetenschap noemt, om te onderzoeken, of men wellicht moet luisteren naar wat de Schrift de taal van den dwaas, en wog^tcYA^ in zijn hart, noemt.

Eindelijk wees spreker nog op de Vrije Universiteit als teeken van terugkeer naar de lijn, waar lange ons volk zich in tyn beate dagen heeft bewogen. Wel is door den val in het paradijs en het luisteren naar het woord der slang: Gij zult als God zijn, 5) het hart des menschen verdorven en zijn verstand verduisterd maar zelfs bij de heidensche volken der oudheid, gelijk Groen van Piinsterer heeft aangetoond, werd nog erkend, dat het openbaar volksleven onverbrekelijk samenhangt met den godsdienst. Wel hebben de schrijvers over staatsrecht onder die volken steeds hun uitgangspunt gezocht in den godsdienst. Wel is in onze maatschappij sedert eeuwen het gezag des Bijbels erkend, zoodat, welke dwalingen er ook gedreven werden, ieder zich begverde om aan te toonen, dat zijn stelsel door de Schrift gewaarmerkt werd. Maar sedert de vorige eeuw is dit anders geworden. Toen heeft men het onderstaan om in theorie en praktijk den band tusschen God en den mensch te verbreken. Niet langer de Schrift was kenbron en toetssteen der waarheid, maar de menschelijke rede zou uitmaken, wat nog van haar voor waar te houden was. Zoo kwam er revolutie ook in de wetenschap. Had men vroeger, door zich bij haar beoefening aan de Scmrift te binden, een reeks van vasistaande grondwaarheden als uitgangspunt en daardoor vasien grond onder zijn voeten gehad, nu werd die vastheid prijsgegeven, en werd de waan van heden maar al te spoedig door den inval van morgen vervangen. Da Costa wees er op, hoe nu do wetenschap geenszins meer diende ter verheerlijking Gods. De studie vau den bodera der aarde moest bewijzen, dat Mozes in zijn verhaal van de schepping zich deerlijk vergist heeft. De sterrekunde leerde, dat het wonder ten tijde van Jozua niet kan gebeurd zijn. De natuurkunde moest dienst doen om te tounen, dat er geen wereld der onzienlijke dingen bestaat. Ook op zedekunde deed zich de invloed van dien omkeer gevoelen. Het huwelijk, van zijn Goddelijken oorsprong beroofd, werd een bloote overeenkomst van twee personea. Nu reeds gaan er stemmen op om het overspel als wettig te doen erkennen. En bij ons, waar God de Heere zijne kerken vóór drie eeuwen zoo heerlijk gezuiverd en daardoor ons vulli zijn bestaan geschonken had? Helaas, ook ons volk liet zich door dien stroom medeslcepcn. En wel was er na zijne tuchtiging door Napoleon eene verlevendiging van het godsdienstig besef op te merken, maar telkens bleek het, dat men, althans in het openbaar volksleven, geenszins met de revolutie had gebroken. Welk een storm stak er tegen Da Costa op, toen hij zijn »Bezwaren tegen den geest der eeuw" — de heilige Paulus zou zeggen: de duisternis dezer eeuw 6) — blootlegde. Evenals voor Bilderdijk werd ook voor hem de toegang tot den katheder gesloten. En toen Groen, na eerst door dien geest der eeuw te zijn gedreven, openlijk ermede brak, moest hij hetzelfde ondervinden. Hoewel hij reeds in 1848 op de noodzakelijkheid van een eigen hoogeschool had gezinspeeld, waren er in 1880 nog belijders van den Christus, die beweerden dat het daarvoor nog te vroeg was. En had in 1875 Dr. ]. H. Gunning Jr. de noodzakelijkheid erkend van een Christelijke wetenschap tegen de neutrale onzer hoogescholen, thans wordt door mannen, die geacht willen worden den Christus der Schriften te belijden, openlijk beweerd, dat geloof en wetenschap niets met elkander van doen hebben en elkander niet raken, dat de wetenschap en het onderzoek vrij moeten blijven en dus niet aan den Bijbel gebonden mogen zijn. Zelfs het recht tot stichting van een hoogeschool werd ons betwist, als alleen aan de overheid of de kerk toekomende. En op de vraag, waarom wij den Gereformeerden in plaats van den algemeen Christelijker grondslag hebben genomen, antwoordde spreker, dat God de Heere zijne kerken alhier als Gereformeerde kerken heeft doen optreden, gelijk in Duitschland als Luthersche, en daardoor op ons volksleven den Gereformeerden stempel heeft gedrukt. Eerbied voor Gods bestel eischt dus voor ons volk dien grondslag, en spreker sprak dan ook als zijn overtuiging uit, dat het alraeer zou blijken, dat enkel terugkeer naar de Gereformeerde paden onzer vaderen in staat is om de ont­ d kerstening van ons volk te stuiten.

Nadat de heer M. Cléban namens de vergadering den spreker hartelijk dank had gezegd voor zijn kernachtige en rijke rede, en haar opgewekt had om ijverig de belangen der Vrije Universiteit te behartigen, werd de samenkomst door Ds. R. Mulder met dankzegging gesloten.

Treurig is nog steeds de houding der Irenischen in deze zaak. Zij doet mij vaak denken aan Groens klacht: »Ik weet het bij ervaring: Jaren achtereen bijkans geen antwoord te k vangen, is het grootste onheil, als men, in een onderwerp, dat de dierbaarste volksbelangen betreft, van het gewicht zijner bedenkingen en den invloed zijner tegenstanders overtuigd is." 7)

­ Laat ik daarom onzen irenischen medebelijders dit woord eens mogen voorleggen:

i> Ons volk kent zijn verleden niet meer, Hoe langer hoe minder is het geslacht, dat de scholen bezocht, bekend gemaakt met het waarachtig karakter onzer geschiedenis, met het verband tusschen de Hervorming en de wording van onze Nederlandsche natie. Zij weet niet meer, dat het niet alleen »Neêrlandsch", maar ook »Gereformeerd" bloed was, dat onze «vaderen door de aderen" heeft gevloeid. Wil men onze nationaliteit handhaven, dan zal men het Ge reformeerde karakter van ons volk weer dienen te herstellen, en daarin alleen zou de waarborg, gevonden zijn tegen annexatie van welken aard ook en van welke zijde dreigend." 8)

Zóó schreef in 1871 Dr. A. W. Bronsveld.

I) Ned. Ged. Nieuwe Serie V, blz. 134.2) I. blz. 5. 3) Jes. 41 : 22 en 23. 4) De student en de predikant tegenover de vrije exegese, blz. 23. ; ) Gen. 3 : 5. 6) Ef. 6 : 12. 7) Ned. Ged. Nieuwe Serie I, blz. 204 en 269. 8) Dl. II. blz. 188 en I89.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Binnenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's