Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Vergeet geene van zijne weldaden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Vergeet geene van zijne weldaden.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Loof den Heere, raijne ziel! en vergeet geene van zijne weldaden. (Ps. 103 : 2).

Het is zoo gemakkelijk gezegd, en zoo licht gezongen: «Vergeet nooit één van zijn weldadigheden, vergeet ze niet, 't is God die ze u bewees!"

En toch, wat komt er van het herdenken van Gods trouw in ons leven, wat onder ons zingen, wat onder ons bidden vaak terecht!

Zoo soms, als we, bij een nieuwen mijlpaal van ons leven aangekomen, ons nederzetten om den weg te herdenken, dien we afliepen, is er zin en behoefte in ons hart, om ons althans de groote uitreddingen van ons leven weer te binnen te brengen.

En wat is dan de eerste uitwerking van deze overdenking bij Gods kind? Is het niet, dat hij schrikt bij het opmerken, hoe hij tal zelfs van wondere uitreddingen schier geheel uit zijn geheugenis had laten wegvloeien ?

Hij leeft nu weer terug in zijn verleden. Hij doorleeft nog eens met beving in het hart de bange stormen die hij is doorgekomen. En nu komt het hem weer voor den geest, hoe hij toen worstelde om redding, nauwlijks op redding meer hopen dorst, en toen eindelijk toch die redding kwam, danken ken met een innigheid, alsof hij althans deze weldadigheid zijns Gods nimmer, nimmer meer zou kunnen vergeten.

En toch nu hij er weer aan denkt, nu ontdekt hij tot zijn zelfbeschaming hoe er desniettemin twee, drie en meer jaren van zijn leven konden voorbijsnellen, dat hij er toch niet aan gedacht had, het toch uit zijn herdenking had laten wegglippen, en den herhaalden dank voor de verleende genade schandelijk had verzuimd.

En dat niettegenstaande hij sinds zoo keer op keer Psalm 103 had gezongen, o. Dan heette het weer uit de volle borst: »Vergeet niet één van zijn weldadigheden !" en die dat zong, zong er zijn eigen oordeel in uit.

Helaas, zoo zijn wij, hulpelooze, koude, ongevoelige, zondige wezens.

God de Heere goed genoeg om te worden aangeloopen in den dag der benauwdheid. Een heerlijk God om in den nood onze Redder te zijn. En, o, zoo gretig zijn vertroostend aangezicht gezocht, als de ziel in ons overstelpt is.

Maar als Hanna haar kind maar heeft, of Hiskia maar weer van ziek gezond wordt, of Jonas maar weer uit het ingewand van het dier gered is, dan is het of het vergeten van Gods weldadigheden ons opzet en het niet herdenken van zijn trouw onze toeleg was.

Ge zoudt zoo zeggen, zulk een angst had u zoo diep geroerd, zulk een wondere redding u zoo machtig aangegrepen, dat het niet uit uw gedachtenis weg moest kunnen gaan. En toch, niet lang meer of heel andere dingen verdrongen de heugenis van de goedertierenheden des Heeren, en gij gingt in vergetelheid van zijn liefde uw weg.

o, Dat gedachtelooze roepen: »Heere, als Gij mij zult hebben uitgered, zal ik uwer in eeuwigheid gedenken", het getuigt zoo tegen ons.

Ons innerlijk wezen staat zoo diep zelfs beneden de gelofte, die over onze lippen kwam.

En dan viel er nu alleen nog maar sprake van die wondere, machtige, aangrijpende weldadigheden des Heeren, die zoo schijnbaar onuitwischbaren indruk op ons hadden gemaakt, en die op de hoogtepunten van ons leven ons dan ook weer overstralen met haar lieflijken glans.

Maar in ons zingen lag veel meer.

We zongen: »Vergeet nooit één van zijn weldadigheden", en we voegden er nog bij: „Vergeet ze niet, het is God die ze u bewees!" En nu nog eens de vraag: AVat is daarvan terecht gekomen?

Want er volgt ja: »Die al uw krankheden geneest", maar er gaat aan die herinnering van onze uitreddingen uit nood en dood, nog iets heel anders vooraf.

»Vergeet", zingt de Psalmist, »geene van zijne weldaden, " en dan volgt er onmiddellijk dit heel andere: -^Die al uwe ongerechtigheid vergeeft: '

En nu, het is zoo, die «genadige vergeving van onze zonden" heeft op ons een minderen indruk van weldadigheid gemaakt, maar waarom anders, dan omdat de nood onzer ziel ons minder bang dan de angst voor doodsgevaar beklemd had.

Want op zich zelf voelt ge toch wel dat Gods weldadigheid in het «vergeven van al uw ongerechtigheid" nog veel machtiger was, dan in het redden van uw leven.

»Al uw ongerechtigheid, " o, wie zal uitspreken, hoe hoog die berg onzer zonden opgestapeld lag, en wie spellen, wie gissen, hoe machtig, hoe wonderbaar het ontfermen was, dat ons al deze ongerechtigheid vergeven kon, en al onze zonde wegwierp in de diepte der zee!

»Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hij zal niet altoos twistten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. Want zoover het Oosten is van het Westen, zoover doet Hij onze overtredingen van ons!"

En dan, de allergrootste weldadigheid des Heeren, is dat niet zijn liefde, waarmee deze Vader in de hemelen zijn verkorenen van eeuwigheid heeft gemind in den Geliefde?

En als Hij ook u dan deed komen tot de erfenis der vromen, wie de vreeze zijns naams bekoort, is dan niet juist daarin u een «weldadigheid" bewezen, die in lengte en breedte zeer verre alle andere «weldadigheid" uws Gods te boven gaat?

En toch, wie is er, die niet ook voor die weldadigheid den dank', in zijn ziel vaak besterven liet, en ophield ook daarvoor te danken ?

o, Dan genieten we wel in zijn heil, en we jubelen wel in ons kindsrecht, maar zoo dat wij die vromen zijn, die ons nu aan ons heilgoed te goed doen, zoo maar niet er ons op vérheffen.

Dan wordt het «kind zijn" ons gewoonte. Alsof het zoo bij ons hoorde. En alsof het ons niet uit louter barmhartigheid geschonken ware. En we vergeten hoe we hebben tegengestaan. Erger nog, hoe we tegen zoo oneindige liefde in toch den Heiligen Geest nog telkens bedroeven konden.

En zoo mag het toch niet zijn!

Daardoor verarmt Gods volk aan rijkdom van genade. Waar het danken verstomt, versterft ook het diep besef der Eeuwige Liefde in ons binnenste.

De stomme lippen brengen een oordeel over onze ziel.

En daarom heeft de oude Psalmdichter zijn roepstem nog eens onder 's Heeren volk laten uitgaan, en het hun nog eens in de ziel doen dreunen, dat ze toch de weldadigheden huns Gods niet vergeten zouden.

En als ge in uw machteloosheid dan klaagt: itNiet één van zijn weldadigheden vergeten", dat kan ik niet, o, bidt dan, bidt dan met en voor Gods volk om indachtigmakende genade ook voor de weldadigheden uws Heeren.

En wat weldaad ge ook vergelen moogt, vergeet die ééne weldaad, dat Hij uw ziel uit den dood in het leven bracht, nooit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Vergeet geene van zijne weldaden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1888

De Heraut | 4 Pagina's