Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In eeuwigheid niet dorsten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In eeuwigheid niet dorsten.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar zoo wie gedronken zal hebben van het water, dat ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat ik hem zal geven, zal in hem worden eene fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Joh. 4 : 14.

Het water is in zijn kabbelen en perelen, in zijn wellen en vloeien, in zijn schuimen en bruisen een der schoonste stukken uit de schepping onzes Gods.

In alle vormen voegt het zich. Als damp wordt het vervluchtigd; straks tot sneeuw en hagel, tot rijm en ijs verhard.

Het besproeit den akker, het verfrischt den dampkring, het draagt de scheepkens, het om-. sluit het heir der visschen, het reinigt wat bezoedeld is, het lescht den dorst.

o, Dat wondere water, dat oor en oog en tong gelijkelijk weldadig aandoet, het kan vreeslijk worden, want als de golven worden opgestuwd, schrikt de schepeling, en als het breikt door dam en dijk vernielt het hoeve en akker, maar in zijn aard is het water zegenend , reinigend, benedijend. In ons lage land, waar schier alles water is, waardeert ge dien wonderen rijkdom niet zoo, maar in hooger streek, waar het schooner uitkomt en meer moeite vergt voor zijn genieting, is het water een natuurpracht, een zegenende engel, een weelde der volken.

En dat rijke, schoone water, in welks spiegel de natuur al haar weelde afkaatst, dat water koos de Heilige Schrift ten beeld voor het ruischen van uw geestelijk leven.

In uw heiligen Doop is dat sterksprekend beeld ook aan u persoonlijk beteekend.

»Dorsten" is de vaste Schrifttaai voor wie dat geestelijk goed zoekt en derft.^

En Jezus zelf sprak het immers tot de Samaritaansche waterputster uit Sichar: »Wie drinkt ran het water, dat ik hem geven zal, die zal niet dorsten in eeuwigheid."

Ja, noemt niet de Eeuwige zelf zich in zijn godspraak : »Een Springader des levenden waters" (Jeremia 2 : 13)?

Op velerlei wijs biedt het water zich u aan voor uw dorst: Water dat vliet, water dat vanzelf welt en water dat ge putten moet.

Water dat welt leeft. Het is niet in ruste, maar borrelt aldoor op. En dit wellend, levend water vooral koos de Schrift u ten beeld voor den stroom die geestelijk door de wereld der menschenkinderen trekt.

Komt ge nu in een bergstreek, gelijk Jezus bewoond heeft, dan spreekt dit beeld u, o, zoo wonderbaar toe.

In zulk een streek heeft liiemand water in huis. In huis geen put of pomp of waterleiding. In het gansche huis geen drup waters dan voor zoover het in kannen of vaten is aangedragen.

Maar midden in het dorp is de bron, staat de fontein, springt de springader, En naar die bron komt een ieder met zijn vuil geworden kleeding en wascht ze, en komt een ieder met zijn leege kruik of kan en vult die, - of ook wie dorst heeft, legt zijn lippen aan de opening waar het water uit borrelt en drinkt.

Schoon en heerlijk bfeeld van dën Zoon des menschen, die in het midden zijner gemeente staat. En tot hem komt elk getrokkene om rein te worden, en tot hem om zijn dorst te lesschen en tot hem om water te verzamelen dat hij uitdrage naar zijn huis.

Maar lang niet elk dorp op de bergen is zoo gelukkig om althans één zoo sterk wellende fontein van levend water te bezitten, en in de Schrift leest ge telkens, en zoo ook bij Sichar, van een welput waar het water niet uit opborrelde, maar uit geput moest worden, en wee hem, die dorstte en bij deze bron zat, maar niet had om mede te putten.

Geestelijk genomen is dan de stroom des levens wel nabij u, en wel is in u de dorst, en de kennis van het oog, dat uit die bron u de lessching moet komen, maar de macht des geloofs ontbreekt, en met hef oog op het water daar in de diepte, vergaat ge van dorst.

Maar hetzij die Springader reeds vanzelf voor u opborrelt en u als overvloeit met zijn wateren, hetzij ge nog puttende zijt, om met moeite u den beker te vullen, toch is die Fontein van wateren buiten uw eigen woning nog het hoogste niet, wat God u beschikt heeft.

o, Als in zulk een dorp waar geen druppel waters in eigen huis is, en het al eiken morgen, eiken middag en eiken avond weer in kruik en kan moet aangedragen, een vreemdeling van buiten komend, eens met toovermacht een eigen fontein in ieders huis kon doen ontspringen, hoe zou al het vermoeide volk in luiden jubel uitbarsten en hem zegenen, dien brenger van hun geluk.

En zoo toch is het hier.

Uw Heiland wil u levend water in uw eigen woning doen ontspringen, dat ge met de Samaritaansche, maar in geestelijken zin roepen zoudt: j> Heere, geef mij van dat water, dat ik niet meer hier behoef te komen om te putten.''

Niet meer als op Sion, het heiligdom daar verre, en daar hoog alleen de beekjens, die verblijden de stad Gods, maar aanbidding in geest en waarheid; niet meer in Jeruzalem of bij den put Jacobs, maar in ieders huis en hut en stulp; overal waar harten voor zijn glorie kloppen, en waar zijn Woord den dorst der zielen lescht.

En toch, ook dat was voor den rijkdom van Gods genade nog niet rijk genoeg.

Nóg sterker zegt Jezus het: Het water dat ik u geven zal, zal niet maar in uw eigen huis, maar in uzelven^ in xmpersoon^ in de diepte uwer eigen ziel, worden tot een fontein van wateren, en in wien het alzoo wierd, dien kwelt geen dorst meer in der eeuwigheid.

o, Wel u, zoo het ook m uw eigen zielsleven tot dat hoogste mag gekomen zijn.

Niet alleen dat de Fontein welt en de wateren uit de Springader daarbuiten ruischen; en ook niet enkel, dat er een springader van geestelijke wateren in uw eigen woning, midden in uw eigen gezin ontsprong; maar rijker nog, dat het tot in uzelven doordrong; dat er leven onder den bodem uwer eigen ziel ging ritselen; en dat binnen in u de wateren uitborsten, die het dorstig land overvloeiden, en u drenkten en u zoo zalig genieten deden in de weelde uws Gods.

Christus niet maar in het midden der gemeente ; Christus niet maar in het midden van uw huislijk leven; neen, maar de Christus binnen in u; woning in u makende. De Springader des levens altoos nabij !

Want ook dan komt er nog wel trek naar en behoefte aan die geestelijke wateren in u op, maar het wordt geen pijnlijk dorsten, geen branden van de lippen meer; want eer ze branden konden, heeft de liefde Christi ze reeds besproeid.

Een Fontein van levende wateren, en dus nooit meer een dorst, die brandt en verschroeit dan door schuld van eigen ongeloof. En, zelfs onder dat-ongeloof en kleingeloof door, Christus in u toch in het verborgene den wortel van den stam uw levens besproeiende.

o, Dat is het zalige.

Bij wien het zoo is, die dorst niet meer in der eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„In eeuwigheid niet dorsten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's