Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heidelbergsche Catechismus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heidelbergsche Catechismus.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XX.

Het zitten ter recUtethand Gods.

III.

En heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen, en heeft hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; welke zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen, die alles in allen vervult. Efeze I • 22, 23.

Als doel van het zitten aan Gods rechterhand, d. i. van het bekleed zijn met een macht, die aan goddelijke almachtigheid grenst, stelt de Catechismus de roeping van den Middelaar, dat hij zich bewijzen zal het Hoofd zijner Christelijke lierk.

Dit geldt de quaestie der Hiërarchie, en met name die van het pauselijk systema, waarin nog steeds door millioenen bij millioenen Christenen het heil der kerk wordt gezocht.

Nu is men ten onzent meestal gewoon, deze zeer gewichtige en ingewikkelde quaestie hoogst oppervlakkig te bespreken. In navolging van enkele Fransche Synoden, ziet men in den paus den Antichrist en acht zich door dit brandmerk van alle dieper onderzoek dezer quaestie ontslagen.

Dit nu komt ons voor een zwak standpunt te zijn, en te meer nu de pauslijke macht de laatste jaren, vooral door de staatkunde van vorst von Bismarck, tot een macht klom, als ze in geen eeuwen over de geesten beaat, schijnt het ons raadzaam, dat ook het Gereformeerde volk een pijl meer op zijn boog neme.

De uitlegkundige en historische quaestie over het al of niet optreden van den Antichrist in de elkaar opvolgende pausen, laten •we daarbij rusten. Onze kerk deed dit ook; en steeds zijn er onder onze beste exegeten en kerkgeschiedkundigen geweest, die zich tegen het stellige in deze uitspraak verzet hebben. Zelfs mag zeer betwijfeld of de vroegere godgeleerden, die zich op dit punt in de meest krasse bewoordingen uitlieten, hun taal niet zouden getemperd hebben, indien zij het verloop én derProtestantsche én der Roomsche kerken, gelijk wij dit thans voor ons hebben liggen, hadden gekend. Wij althans kunnen ons moeielijk een uitlegger denken, die, met de Heilige Schrift voor zich, een historie van den Antichrist zou kunnen denken, gelijk de pauselijke macht deze drie eeuwen heeft opgeleverd.

O. i. zal men dan ook Wel doen, om voortaan bij dit vraagstuk beter te onderscheiden tusschen twee zeer uiteenloopende quaestiën. Het is toch heel iets anders, of men in den persoon des pausen den vleeschgeworden Antichrist ziet, of wel dat men in het pauslijk systema, gelijk dit door de pausen vertegenwoordigd wordt, de openbaring vindt van een geestesstreven, dat lijnrecht tegen den Christus ingaat, en als zoodanig ««/«christelijk kan genoemd worden.

Doch komen we ter zake.

Met de Heilige Schrift voor ons, kunnen wij niet anders oordeelen, of het bestuur der kerk la.oiX> ^presbyteriaali\ya. Maar, hoe onverbloemd we dit ook belijden, toch verhelen we ons in het minste niet, dat een presby teriale kerkregeering de allerheswaarlijkste is, die men zich denken kan. Ze loopt uitnemend en prachtig zoolang men met ideaal-godvruchtige voorgangers en leeken te doen heeft, maar stuit op ontzettende bezwaren, zoodra men te staan komt voorde werkelijkheid van een aantal kerken, wier leven, wier leden en wier voorgangers aan dit ideaal ontzonken. Dan toch treden aanstonds allerlei persoonlijke gevoeligheden, allerlei eerzuchtige bedoelingen, allerlei eigenzinnigheden en allerlei dwarsdrijverijen op, die een goed, vast ineenzittend, en goed-loopend kerkregiment^y«« onmogelijk maken. De historie onzereigen kerk heeft dan ook op schriklijk droeve wijze getoond, tot wat caricatuur zulk een kerkregeering ontaarden kan. En nu, jn onze eeuw weer op allerlei wijs een stoerer, beter, hooger geest doordrong, is en blijft toch de historie van onze presbyteriale kerkregeering schier overal een onverkwikkelijk toonbeeld van machteloosheid.

Moest dan ook het kerkregiment naar de uitkomst en niet naar de Heilige Schrift beoordeeld, dan zouden we voetstoots en onvoorwaardelijk het presbyterïale systema, als het meest ongeschikte, prijsgeven.

Daar echter, naar onze innige overtuiging, niet Gods verborgen, maar alleen z\)n geopenbaarde wil richtsnoer van ons handelen mag zijn, en het „blind in de uitkomst maar ziende in het gebod", ons ten regel moet blijven, aarzelen we geen oogenblik, en houden op hope tegen hope aan het presbyteriale systema vast.

Het is er mee, als met het gebod der eerlijkheid. We geven voetstoots toe, dat eerlijk, stipt eerlijk in handel en nering te zijn, bijna allen handel onmogelijk maakt. En met niets komt men op handelsterrein beter uit, dan zoo men de lakser moraal aanvaardt, die op dit breede gebied, in bijna alle landen van Europa, Amerika en Azië aanvaard is. Toch geeft dit ons nimmer vrijheid, om Gods gebod krachteloos te maken, en blijven we op hope tegeri hope het puristisch-eerlijke systeem ook op handelsgebied bepleiten. Des zeker, dat, al schijnt ook de naaste uitkomst een lakser moraal te begunstigen, toch de eind ui .komst de eere van het goddelijk gebod kronen zal.

Van het huwelijk kan men hetzelfde zeggen. Maak den band van het huwelijk lakser; begunstig de echtscheiding; sta, gelijk menige niet-Christelijke moraal doet, aan de ongehuwden zekere vrijheden toe; en vergun desnoods aan den man het nemen van een tweede vrouw, zoo de eerste uit haar kracht raakte ; en geen twijfel, of ge zult, evenals door de reglementeering der prostitutie, aan zekere zijde van het sexueele kwaad afbreuk doen. Zelfs de Islam mag zich er op beroemen, dat zonden die in de Christelijke wereld maar al te gemeen zijn, onder de volken die de halve maan volgen, niet of veel zeldzamer voorkomen.Toch denkt geen Christen er aan, om voor deze schikkingen der praktijk ook maar een oogenblik uit den weg te gaan, en de Roomsche kerk is en blijft op dit punt met ons van oordeel, dat men, op gevaar af, dat velerlei zonden en velerlei kwaad er door voortwoekere, toch geen oogenblik van het heilig ideaal van het huwelijk mag aflaten.

En geheel nu in gelijken zin, oordeelen we ook in zake het kerkregiment, dat zeer zeker een hiërarchisch systeem in menig opzicht veel doeltreffender werkt en heel een heirschare van kwaden voorkomt, die onder een presbyterïale kerkregeering maar al te welig uitbotten; maar dat desniettemin ter wille van deze eischen der practijk het ideaal nooit mag prijs gegeven; en een op hope tegen hope vasthouden aan het gebod des Heerenook hier ten slotte door ae uitkomst zal worden gekroond.

Toch belet ons dit niet, er een open oog voor te hebben, hoe de kerkelijke hiërarchie niet uit boos opzet, maar uit kleingeloof, is voortgekomen. De mannen^ die reeds in de tweede en derde eeuw onzer jaartefling de grondslagen voor dit hiërarchisch systeem gelegd hebben, handelden volstrekt niet enkel uit eerzucht en heerschzucht, maar lieten zich meestal leiden door de goede en oprechte bedoeling, om de verbrokkeling der kerk tegen te gaan, de misbruiken die bij de voorgangers inslopen te keeren, en aan heel het kerkelijk lichaam vaster eenheid en deger kracht te schenken. Vandaar dat nauwelijks de eerste inzinking in de gemeente merkbaar wierd of de Bisschops-idee ontkiemt reeds; en deze kon niet ontkiemen, of bij consequente ontwikkeling moest men wel aanlanden bij het pauselijk systeem; en ten slotte zelfs bij de onfeilbaarheid van den man di^ op den stoel van Petrus sprak.

Eerst op dat standpunt verklaart het zich dan ook, hoe het hiërarchische systeem zoo bijna overal doordrong. Het heerscht in de geheele Roomsche, in de geheele Grieksche, inde geheele Luthersche en in de geheele Engelsch-Episcopale kerk, en terwijl de kerken, die heut betere formatie aan Zwingli en Calvijn aan Bullinger en Knox danken, oorspronkelijk allen hiërarchischen zuurdeesem uitzuiverden, valt toch slechts al te droeve klacht, als men ziet, hoe, zoo hier te lande als elders, toch weer allerlei hiërarchische denkbeelden inslopen. Feitelijk is dan ook de strijd, die sinds 1816, en met name in 1834 en 1886, hier te fende, tegen het bestaande kerkregiment gevoerd ïs, geen andere dan de worsteling van het ideaal tegen de werkelijkheid. Al wie in dien strijd tegen de Gereformeerden overstaat, koos voorde conniventiën der practijk; maar het hoog en heilig ideaal der Heilige Schrift had hij verlaten.

Nu heeft men dit hiërarchisch systema in de Grieksche, Luthersche en Engelsche kerken niet consequent doorgevoerd, maar er slechts zooveel uit overgenomen, als voor de behoefren der practijk dienstig scheen. Rome daarentegen heeft zich door die halfslachtigheid niet laten ophouden, maar heeft de idee zelve, die in dit hiërarchisch systema school, tot de zuiverste en volkomenste openbaring gebracht. Zoodoende is men in de Roomsche kerk ten slotte bij het pauselijk systema uitgekomen, en heeft dit, nogmaals volkomen consequent, door het belijden van 's pausen onfeilbaarheid, (zoo dikwijls hij ex cathedra spreekt) ook dogmatisch gekroond.

Het verschil tusschen Rome en de andere hiërarchisch-geregeerde kerken komt dus hierop neer: dat deze overige kerken de hiërarchie slechts als middel gebruiken, om schade in de practijk af te weren, maar zonder dat ze uit beginsel het idealer systema verwierpen; terwijl Rome daarentegen het hiërarchisch systema zelf tot ideaal verhief; het voor het ideaal der Heilige Schrift in de plaats stelde; er in geloofde; en, omdat men er in geloofde, niet gerust heeft, eer het in al zijn noodzakelijke en wettige gevolgtrekkingen ontwikkeld was.

Vandaar dat onze tegenstelling op kerkrechtelijk gebied tegenover Rome dan ook het scherpst is. Met de overige kerken houden we ons ideaal gemeen, ook al bestrijden we de gedienstigheden der practijk, waarin ze zich verliepen. In Rome daarentegen zien we op kerkrechtelijk gebied het ideaal, dat we in de Schrift vinden, met klare bewustheid prijsgegeven, en is een geheel ander ideaal, dat met de aanwijzingen der Heilige Schrift onvereenigbaar is, er voor in plaats geschoven.

Dit komt het sterkst uit, zoo men op de leer let.

Eisch in elke kerk is; dit geeft ook Rome toe; dat kerkleer en kerkregeering op elkaar passen. Ontstaat er derhalve tusschen die beide spanning of verschil, dan moet één van beide gebeuren: óf dat de kerkregeering veranderd worde naar den eisch der kerkleer, óf wel dat de kerk/^^fr gewijzigd worde naar den eisch der kerkregeering.

En wat toont ons nu de historie?

Dit, dat Rome, zoodra het pauslijk systema tot krachtiger ontwikkeling kwam, de kerkleer dusdanig gewijzigd heeft, dat ze op haar pauselijk systema paste. Om zich hiervan te overtuigen, behoeft men slechts de leer van »den vrijen wil" en van > de genade" te bestudeeren, gelijk die achtereenvolgens in de dagen van Augustinus, van de Synode van Arausio (529), in den strijd van Godschalck, en in de worsteling tusschen de Thomisten en Scotisten, door den Roomseben stoel bepleit is. Dan toch bespeurt men een gestadig afgaan van het eerst beleden waarachtige standpunt, en moet alle vindingrijkheid der scholastiek te hulpe geroepen, om den langzamen, maar zeer beslisten overgang van het standpunt van Augustinus tot dat der Semipelagianen goed te praten. Nog in zijn laatste Encycliek de Libertate heeft paus Leo XIII, die goed theoloog, en geen Scotist, maar bezield Thomist is, juist uit deze Semipelagiaansche leer de gevolgtrekkingen opgemaakt, die aan zijn politiek en sociaal systema ten grondslag liggen.

En evenzoo nu concentreert zich ook thans weer in onze Gereformeerde kerken alle strijd om die ééne vraag, of de kerken heur kerkregeering in overeenstemming met de Drie Formulieren van eenigheid zullen brengen, ofwel dat ze de Drie Formulieren van eenigheid, 'tzij formeel 'tzij feitelijk, wijzigen zullen naar de eischen van het hiërarchisch kerksysteem. Het is toch oppervlakkig geoordeeld, zoo men waant, dat hierbij alleen de belijdenis van den Christus als het Hoofd der kerk in het spel is. Neen, geheel uw beschouwing van den mensch, van de zonde, van de genade en van onze verhouding tot de Heilige Schrift en het goddelijk gebod, hangt er onmiddellijk mee saam. En slaan deze kerken, gelijk men in Frankrijk reeds deed, den heilloozen weg in, om de kerk/i? < ? r ook formeel naar den eisch van heur kerkregeering te gaan wijzigen, dan ligt er tusschen haar en Rome slechts één schrede meer, en betreden ook zij een pad, dat niet door een Chnstelijken, maar door een anti-Christelijken geest in zijn verloop wordt afgebakend.

Juist daarom echter is het zoo van het hoogste belang, dat ^.e Christus weer als het Hoofd zijner Christelijke lierk door de kinderen Gods beleden en geëerd worde. < Niet slechts als Koning van het Godsrijk, of als Koning in het rijk der waarheid, want als Koning van het Godsrijk zal hij eerst na zijn wederkomst openbaar worden in glorie, en Koning in het rijk der waarheid is hij niet als Middelaar, maar als het Eeuwige Woord.

Neen, het moet concreet genomen: Christus het Hoofd zijner Christelijke kerk, d. i. van die kerk, die deels in den hemel triomfeert — deels nog op aarde strijdt. En dat wel in dien zin, dat de Christus rechtstreeks van uit den hemel, zelf, persoonlijk, het regiment over zijn kerk voert, waar die ook op aarde vergaderd is. Niet bij manier van een koning, die een grootvizier voor zich en in zijn plaats laat regeeren; noch ook gelijk Engelands koningin een onderkoning voor.Indië benoemt; maar zóó opgevat, dat hij zelf, als regeerend Vorst, over heel het terrein zijner kerk in hemel en op aarde, de heerschappij en het bewind uitoefent.

En juist hiertoe nu strekt zijn „zitten aan Gods rechterhand", d. i. zijn bekleed zijn als Middelaar met een macht, die het Voorzienigheidsbestuur in zich sluit. Ware toch de Christus niet met deze macht bekleed, dan zou Romes beweren onweerlegbaar zijn. In den hemel zijnde, zou hij dan wel dat deel zijner kerk dat in den hemel is, zelf kunnen regeeren; maar dat ander deel van zijn kerk, dat op aarde is, zou hem te ver af zijn. Hij zou er niet bij kunnen. En uit dien hoofde zou van zijnentwege het bewind en de heerschappij over zijn kerk op aarde dan wel moeten uitgeoefend worden door een onderkoning of stedehouder. Althans zoolang men aan de catholiciteit dier kerk blijft vasthouden, d. i. nog belijdt te gelooven in een heilige algemeene of catholieke, apostolische Christelijke kerk.

Nu daarentegen de Heilige Schrift ons betuigt en verzekert, dat aan den Christus alle macht is gegeven, niet alleen in den hemel, maar gelijktijdig ook op de aarde, zoodat het voor den Middelaar in het minst geen verschil maakt, of hij het bewind over zijn kerk in den hemel of op aarde moet uitoefen-jn; nu hij, om het zoo uit te drukken, er op aarde evengoed als in den hemel bij kan; en nu hij bekleed is met een macht, om, terwijl hij in den hemel is, alle ding op aarde, én in het leven der volkeren, én in het leven der enkele personen, én in het leven der kerk zoo te leiden en te stieren, als zijn wil, naar Gods raadsbesluit, hem dit ingeeft, — nu vervalt alle noodzakelijkheid, om zulk een stedehouder te laten optreden.

Waar de Koning zelf tegenwoordig is kan geen regent in zijn plaats treden. Dit • geschiedt óp aarde slechts, zoo de koning , buitenslands reist, tegen den vijand ten ! oorlog optrekt, of door ziekte buiten staat ; is geworden zelf de teugels van het bewind ' te voeren. Maar zóó niet komt hij terug en wijkt de ziekte, of de regent valt weg en de koning zelf regeert weer.

Een regent, een onderkoning, een stede-• houder, of hoe men het ook noemen wil, is dus altoos de verpersoonlijking van de gedachte, dat de koning zelf buiten staat of onbekwaam is, om zelf, persoonlijk, het bewind uit te oefenen.

En overmits nu bij hem , die alle macht, , niet alleen in den hemel, maar ook op aarde ' ontving, van zulk een buiten staat of on-1 bekwaam zijn, nooit sprake kan wezen, zoo vloeit hieruit voort, dat elk optreden van zulk een major domus^ regent, stedehouder of onderkoning in de kerk van Christus, (bewust of onbewust) een rechtstreeksche loochening van zijn „gezet zijn aan Gods rechterhand" inhoudt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De Heidelbergsche Catechismus.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's