Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Begln der verwikkelingen.

Hij, die in den morgen van den 27sten Februari van het jaar 1615 langs de haven of op de markt van Oudewater wandelde, had daar twee mannen kunnen ontmoeten, beiden door hunne kleedij aanstonds te herkennen als dienaren des Woords, Het zijn de leeraren der stad, welke door den stadsbode geroepen waren om op het raadhuis te verschijnen. Onderweg zijn zij zeker in een druk gesprek gewikkeld over de vraag, wat de overheid toch wel bewogen zou hebben, om hen voor hare vergadering te roepen. Het is aan hunne aangezichten te zien, dat zij óf met bekommering óf met nieuwsgierigheid de dingen die komen zullen te gemoet gaan. Zij moeten toch in de raadkamer verschijnen, zonder te weten waaromtrent zij zich zullen hebben te verantwoorden. De twee predikanten gaan de trappen van het stadhuis op en schrijden het ruime portaal door; eindelijk worden zij door den bode in de deftige raadkamer gelaten.

Daar zijn E.H.M. Burgemeesteren en schepenen vergaderd, welke de binnengetreden dienaren uitnoodigen te gaan zitten. Burgemeester Heijndricx Rijswijck liet toen door den secretaris de Resolutie van de Staten »tot vrede der kercken" voorlezen, terwijl daarna aan de beide predikanten werd afgevraagd, of zij van meening waren die na te komen of niet?

De predikanten vraagden, of die resolutie met eenig begeleidend schrijven aan de overheid was toegezonden, om haar in last te geven aldus met de dienaren des Woords te handelen ?

De burgemeester antwoordde, dat hen dat »niet en roerde", terwijl een schepen zeide, dat er geen missive ingekomen was, waarop de burgemeester zeide: »daer isser ymmer een". Wat daarvan zij, het schrijven van de Staten kwam niet ter tafel. Daarop stonden de predikanten eenige oogenblikken buiten, en weder binnen gelaten zijnde, gaven zij te kennen, dat zij het oogmerk van de resolutie aannamen, dat »de dienaren van de hooge poincten alleene nae Gods woort op den predickstoel souden leeren, en op de swacke acht nemen". Maar er stonden nog andere dingen in de resolutie, die wilden zij eerst »in de vreese Gods overleggen". Zij vraagden daarom over veertien dagen hun antwoord te mogen geven. Dit werd hun toegestaan.

Denzelfden dag moest Lydius prediken en na afloop der prediking werd in overleg met de aldaar tegenwoordige leden van den kerkeraad besloten om advies te vragen aan 4e predikanten van Amsterdam. Den 28sten Februari ging dan ook reeds een brief naar de Amsterdamsche broeders, waarin zij den eisch der burgemeesters bekend maken en schrijven: »Nu is naest God onse toevlucht tot uwe E., biddende dat alsoo wij tot noch toe bij de eenicheijdt der kercken gebleven zijn, en een toevlucht onser bedroefder nabueren zijn geweest, en 'tzelvige door Gods ghenade hopen te blijven. Uwe E, believe ons met uwen goeden raet bij te staen en te laten weten hoe wij met de minste quetsinghe der conscientie hier ons in sullen hebben te draghen". Deze brief was door Lev. de Raet en Lydius getcekend.

Het advies van de Amsterdamsche predikanten en van eenige kerken was, dat men het antwoord moest uitstellen, om op de besluiten van andere kerken niet vooruit te loopen.

Maar zal men vragen, hoe kwam de magistraat er toch toe om de beide dienaren plotseling voor hunne vergadering te roepen? Een brief welken de overheid van Oudewater aan die van Amsterdam schreef, verspreidt daarover licht. Lydius had in twee leerredenen over de eeuwige verkiezing Gods gepredikt, en volgens de overheid, die „onbegrijpelijke materie" zoo behandeld, dat er ergernis genomen was door eenigen van de overheid en sommige lidmaten, en die ergernis werd op bovenvermelde wijze gelucht.

Het schijnt dat de Amsterdamsche overheid, welke Gereformeerd gezind was, door de predikanten kennis gekregen heeft van de moeilijkheden waarin men Lydius wilde brengen. De burgemeesters van Amsterdam hadden een zekere voorliefde voor Lydius, omdat hij hun alumnus geweest was, d. w. z. Lydius had ' op kosten van de stad in de heilige godgeleerdheid gestudeerd, vanda dat zij niet goed konden dulden, dat hij door de Oudewatersche burge vaders zou worden onderdrukt. Zij richtten daarom een brief aan die van Oudewater, waarin zij de mannen, die op het kussen zaten: »Eerentfeste. Wijze, Voorsienige, seer Discrete, Heeren" noemen, en te kennen geven dat zij onderricht zijn dat zij iets konden voorhebben, waardoor de gemoederen der ingezetenen, »die teghen den anderen seer zijn ghealtereert ende vervremt, niet gherust ghestelt, maar noch meerder verbittert souden kunnen werden." Daarom verzoeken en vermanen zij als vrienden en buren, dat zij »in de saecken der religie en thegens heure Predicanten niets nieuws willen voornemen, oft dezelfde in heur ghemoet eenichsins beswaren, waeruijt dan niet als meerder onlusten en onheijlen souden komen te ontstaen."

Maar het was aan een doovemans deur geklopt.

Den 9den Maart vergaderde de oude en de nieuwe kerkeraad over deze zaak, echter weigerde Van Galen, die burgemeester en ouderling was, tegenwoordig te zijn; hij meende dat men hem opzettelijk had tehuis gelaten, toen er na de godsdienstoefening in de week in de kerkeraadskamer gesproken was over hetgeen te doen stond, naar aanleiding van de ontbieding der leeraren op het stadhuis. Eenstemmig besloot dat college aan de overheid schriftelijk te verzoeken «alsoo Godt loff in de stadt onder de burgherije ende onder die van de Kercke goeden vrede en eenicheit is, daertoe ook het ghehoor van Godes woort, en den wasdom in den Gemeynte door Godes segeninghe dagelicxs vermeerdert, sulcks dat het Uwer E. E. selve kennelic is, dat wij dien aangaende in so goede staet zijn, als eenige steden rontom ons leggende, dat het uwer E, ghelieve, dese sake voor alsnoch te laten berusten, ende doch de eerste niet te wesen, in gansch Hollandt, die hare dienaren daermede soecken te beswaren." Met betuiging van onderdanigheid aan Grootmogende Heeren Staten en de Oudewatersche overheid sluit deze brief, welke den loden Maart op het stadhuis aan de overheid werd overhandigd.

Voorshands liep de zaak voor de predikanten niet kwaad. Voor de overheidspersonen verschenen verklaarden deze dat Lydius en Levinus de Raedt hunne bedoeling niet goed begrepen hadden, dat het hen enkel te doen geweest was om te weten of de predikanten van meening waren, dat er iets in de resolutie der Staten gevonden werd, dat niet volgens Gods Woord was. Zeiden de leeraren > ja", dan zou men hierover bij de Staten klagen; zeiden zij »neen", waarom zouden zij dan de resolutie niet aannemen?

De dienaren antwoordden, dat het hen door

de hooge overheid nog niet belast werd om op die vraag te antwoorden, terwijl zij verzochten of. de heeren de zaak zouden willen laten rusten. Het schijnt dat de vredelievende woorden van een der schepenen grooten invloed hadden, althans schoon de burgemeester eerst den dienaren verweet, dat zij den eerbaren raad van Amsterdam tegen de Oudewatersche overheid opgehitst hadden, zoo liet hij de predikanten ten slotte gaan, onder belofte dat zij »van 't hooghe ghevoelen souden spreken nae den woorde Gods, tot stichtinghe van de swacke.”

De dienaren legden dus geen pertinente verklaring af, dat zij de resolutie der Staten aannamen. Niemand zal zich daarover verwonderen, als men den inhoud der'resolutie kent. Deze was aldus:

»Alsoo vele twisten ende oneenicheden in de Kercken deser landen veroorsaeckt worden, over de verscheyden uytlegginghen van eenighe plaetsen der H. Schrifture, spreeckende van Godes eeuwige Praedestinatie, ende 't gene daervan dependeert: daer uyt volgen heftige disputen, jae sulcke, dat eenighen nae geduyt wordt, dat zij, directelijck of indirectelijcic, leeren, dat Godt de Heere eenighe menschen gheschapen heeft ter verdoemenisse, tot de sonde nootsaeckt, ende eenighs tot de salicheyt noodicht, dien hy gantschelijck besloten heeft, de salicheyt niet te geven, en de eenighe andere, dat der menschen natuyrlijcke krachten ofte daden hare salicheydt konnen wercken, streckende beyde, tot Godes oneere, groote lasteringhe onser Christelijcker Reformatie, ende strijdende tegen onse goede meeninghe;

Soo ist dat wij, tot vorderinghe van Godes eere ende glorie, welstant deser landen ende Kercken, ruste, eenicheyt, ende stichtinghe van de goede Gemeente, noodich vind3nde daer _ tegen te voorsien, na rijpe deliberatie, ende in Godes vreese, wel ende behoorlijck gelet hebbende op 't gene in de Conferentie in onse vergaderinghe in den jare duysent ses hondert ende elf, tusschen twaelf Kercken-dienaren, eerst mondelings verhandelt, ende daer nae, beneffens hare respective advisen, in gheschrifte overghelevert is, gebruyckende die Authoriteyt, die ons, als wettige Overheyt, nae Godts heylige woort, ende het exempel van de Coningen, Princen, ende Republijcken, die de Reformatie van de Religie hebben aanghenomen, is competerende, geordonneert hebben, ende ordonneeren by desen, dat, in de voorsz. uytleggingen, by een yegelijck aendachtelijck gelet sal worden op de vermaninge des H. Apostels, Pauli, leerende dat niemant en ghevoele boven het gene dat hij behoort te ghevoelen, maar dat zijn ghevoelen zy tot maticheyt, nae dat Godt een yegelijck de mate zijns gheloofs ghedeylt heeft, ende op hetgene de H. Schrifture op verscheyden plaetsen leert, als dat ons heyl alleen uyt Godt is, maer dat wy alleen ons selven in ongeluck brengen : Dat dien volgende de voorsz. uytlegginge sulcx gedaen sal worden, dat by alle Kercken dienaren, den goeden ghemeynten en ingesetenen, by alle gelegenheyt, ingeplant werde, dat het begin, midden, ende eynde van des menschen salicheyt, en namentlijck het gheloove, niet des menschen natuyrlijcke krachten of wercken, maar alleen de loutere onverdienbare genade Godts in Jesu Christo onsen Salichmaecker toegeschreven moet worden; dat Godt Almachtich geenen mensche geschapen heeft tot verdoemenisse: geenen mensche tot de salicheyt noodicht, dien hy gantschelijck besloten heeft de selve niette geven.

Ende hoewel in de Hooge Scholen, ook on der de Geleerde ende Leeraars van Godes woort, gebruyckt is, gelijck wy oock vry laten, van het verstant der Schriftuyrplaetsen van de voorsz. Praedestinatie, ende 't gevolge van dien, in hare bijeenkomsten vriendelijck te confereren ende te handelen, daer over dan verscheydentheyt van gevoelen mach vallen, gelijck van oudts, ende oock by onsen tyden, onder geleerde Godtvruchtige mannen gevallen is ; soo en verstaen wij nochthans niet, dat die hooghe disputen, waeruyt, teghen onze voorsz. ordre ende goede meeninghe, de voors. ordre ende extremiteyten souden volghen, in 't openbaer, ofte op den Predickstoel, of anders onder het ghemeene volck, ghebracht sullen moghen worden; gelyck wij oock niet en verstaen, dat die inde voorschreven uytlegginghe niet leert of en ghevoelt, dan dat Godt de Heer almachtigh, van eeuwigheydt, nae zyn welbehaghen, in Jesu Christo onsen Heylandt ende Salichmaecker, ten eeuwicher salicheydt verkoren heeft den ghenen, die, door d'onverdienbare ghenade, ende werckinghe des H. Geestes, in onsen Heere J. Christum sullen ghelooven, ende in den selven gheloove door dierghelycke onverdiende ghenade ten einde toe volharden, en daer teghens ter verdoemenisse verworpen, denghenen, die in Jesum Christum niet en ghelooven, ende in 't selve ongeloof ten eynde toe volharden; niet en zal gemolesteert, ofte hooger te leeren ofte ghevoelen beswaert zal worden; houdende de selve Leere oock genoechsaam ter salicheydt, ende tot Christelijke stichtinge bequaem."

De resolutie eindigt met de ordonnantie, dat de Kercken-dienaren, de andere stucken zullen uitleggen volgens Gods Woordt.

Hoe listig ook gesteld, toch is het duidelijk, dat de Staten de predikanten de valsche leer wilden opdringen aan eene verkiezing op grond van een voorgezien geloof. Reeds daarom mocht de resolutie niet door de dienaren aangenomen worden; terwijl niet minder uit alle macht de aanmatiging der Staten moest wederstaan, alsof zij de macht zouden hebben om uit te maken welke leer al dan niet genoegzaam is tot zaligheid.

Trigland beweert en volgens ons onwedersprekelijk, dat het bovenvermelde stuk nooit de kracht van eene resolutie gehad heeft. Immers de steden Amsterdam, Enckhuyzen, Edam en Purmerend hebben er zich tegen verzet, van oordeel zijnde, dat eenige predikanten daardoor in hunne conscientiën zouden gebonden worden.

{Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's