Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

De Heidelbergsche Catechismus.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XX. Het zitten ter rechterhand Gods.

IV.

Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het hoofd der gemeente is; en hij is de behouder des lichaams. Ef. 5: 23.

Met de uitdrukking ii Hoofd der kerk" is in de laatste jaren een ongeoorloofd spel gedreven.

Om namelijk te ontkomen aan de klemmende kracht van Jezus' Koningschap over zijn kerk en ter bevestiging van een onschriftuurlijke Hiërarchische macht, heeft men nadruk pogen te leggen op het onderscheid tusschen „Hoofd" en „Koning, " en aan de Gereformeerde belijders en strijders toegevoegd: „Gij spreekt ten onrechte van Jezus als Koning der kerk. Hij is van zijn kerk wel het Hooid, maar niet over zijn kerk de Koning. Koning is hij alleen van het Godsrijk in geestelijken zin!"

Wat hierachter stak, sprong niet terstond aan een ieder in het oog. Het eischt daarom toelichting.

Het woord „hoofd" wordt in onze en anderer taal in tweeërlei zin, t. w. eigenlijk óf overdrachtelijk gebezigd. In eigenlijken zin doelt het op een lichaam dat onder zijn deelen niet alleen een voet en hand, een heup en schouder, maar ook een hoofd heeft. Maar omdat nu in ons hoofd onze hersenen zitten, en dientengevolge heel ons lichaam bij zijn loopen en staan, bij zijn liggen en gaan door ons hoofd gestuurd en geleid wordt, bezigt men in alle talen de uitdrukking > hoofd" ook in overdrachtelijken zin, om den persoon aan te duiden die de macht heeft om te beslissen hoe het gaan zal. Een rooverbende heeft een hoofd; niet omdat een rooverbende een lichaam is, waar een hoofd organisch opzit, maar omdat er één onder de roovers is, aan wicn de andere_ gehoorz imen en die hen leidt. Ook een lagere school heeft tegenwoordig een »hoofd, " niet omdat meester en leerlingen saam een lichaam met een hoofd vormen, maar omdat meester op school macht en zeggenschap heeft. Zoo is er een „hoofd" van een firma; een „hoofd" van een onderneming; stond eertijds aan het hoofd van elke compagnie een man die Jwofdmzxi over honderd" heette; en wordt deie uitdrukking van „hoofd" schier op elk terrein des levens gebezigd, om, waar geen bepaalde titel maar het algemeen begrip van macht en zeggenschap moet aangeduid, den man aan te wijzen, in wiens hand de macht gelegd is.

Als er derhalve ook in de Heilige Schrift van den Messias als een „Hoofd" gesproken wordt, is het eisch van goede uitlegkunde, dat men wel onderzoeke, in welke van deze twee beteekenissen deze uitdrukking in elk gegeven geval bedoeld wierd; hetzij eigenlijk, hetzij overdrachtelijk.

En wat blijkt dan.

Dit immers, dat het woord „Hoofd" van Christus in beiderlei zin wordt gebezigd. In eigenlijken zin op al die plaatsen, waar Jezus als Hoofd des lichaams voorkomt en gewezen wordt op den oorsprong, den saamhang en den wasdom van dat lichaam. Maar ook, en niet minder, in overdrachtelijken zin, zoo dikwijls Jezus hetzij als „Hoofd" zonder meer, hetzij als „Hoofd des lichaams" voorkomt, niet om den organischen samenhang en wasdom van het lichaam, maar om de macht en het zeggenschap over dat lichaam te verklaren.

Leest ge in Col. i : 18, dat Christus is „het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, hij die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat hij in alles de eerste zou zijn", dan is dit in eigenlijken zin bedoeld, overmits er op gewezen wordt, hoe het lichaam der gemeente uit hem, die het begin en de eerstgeborene uit de dooden was, opwies.

Lezen we daarentegen in Ef. i:20—22 'dat „Christus gezeten is aan de rechterhand Gods in den hemel, verre bovenalle overheid en macht; dat alle dingen aan zijn voeten onderworpen zijn; en dat hij zoo ook der gemeente gegeven is tot een Hoofd boven alle dingen", — dan kan er geen twijfel rijzen, of hier is „hoofd" overdrachtelijk genomen; want hier is sprake van macht, van gezag, van mogendheid, en niet van organischen wasdom. In eigenlijken zin kan aan een lichaam dan ook geen „hoofd" gegeven worden, omdat het lichaam veeleer door het hoofd gevormd is. U apart eerst een lichaam te denken, waar dan later het hoofd op wordt gezet, gaat wel bij een beeld, maar niet in de werkelijkheid. Zoo dikwijls er dus gelijk hier sprake is van een hoofd dat „gezet", „gesteld", ^^gemaakt", „gemaakt" ot „gegeven" wordt, weet ge altoos zeker, dat „hoofd" bedoeld is in den zin van machthebber of regeerder.

Ook in de Heilige Schrift gaat dit door. Zoo lezen we in Exod. 18 : 25: EnMozes verkoos kloeke mannen en m.aakte hen tot hoofden over het volk", waarmee natuurlijk niets anders bedoeld is, dan dat hij hen tot machthebbers of bestierders over het volk aanstelde. In Num. 14:4 roept het morrend volk in de woestijn: Laat ons een hoofd opwerpen en wederkeeren naar Egypte." In Deut. 1:13 zegt Mozes van de magistraten: dat ik hen ten hoofd over u stelde." In den strijd van Gilead tegen Ammon heet het Richt. 10:18: de man die tegen de kinderen Ammons strijden zal, die zal tot een hoofd over alle inwoners van Gilead zijn"; in verband waarmeeln hoofdstuk 11:11 gezegd wordt, dat „het volk Jeftha tot een hoojd stelde." Zoo jubelt David in Ps. 18 : 44: Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen, en een volk dat ik niet kende, heeft mij gediende En van den Messias zelf wordt in Hozea 1:11 beleden : „Dan zullen Juda en Israël saamvergaderd worden en zullen zich een éénig Hoofd stellen; want die dag va Jeruzalem zal groot zijn !”

Al gingen we dus niet verder en al liet de Schrift zich niet nóg duidelijker uit, dan zou uit het gezegde reeds zonneklaar blijken, dat de naam „Hoofd der kerk" of „Hoofd der gemeente", die aan Christus gegeven wordt, niet op den wasdom van het lichaam, maar op de majesteit der regeer-\macht ziet, zoo dikwijls er in den samen­ \\ hang van macht sprake is, en zoo dikwijls het heet, dat hij tot een „Hoofd" geset gemaakt, gesteld ot gegeven is.

Doch de Schrift geeft nog klaarder bescheid.

Men vindt dit in i Cor. 11:3, waar de heilige apostel zegt: Ik wil dat gij weet, broederen, dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans en de man het Hoofd der vrouw en God het Hoofd van Christus, " Nu is het duidelijk en onbetwist, dat er in i Cor. 11 sprake is niet van organischen oorsprong ot wasdom of samenhang, maar alleen van de macht di^ ds man over zijn vrouw bezit. En nu ziet ge hier zelf, hoe deze macht, die de man over de. vrouw door het huwelijk erlangt, geheel op één lijn wordt gesteld met de macht die Christus over de zijnen uitoefent. Er kan dus geen twijfel meer overblijven : Christus als ons Hoofd, is de over ons aangestelde machthebber. Dienovereenkomstig heet hij dan ook in Col. 2:10: Hoofd van alle overheid en macht." En staat er sterker nog in Ef. 5 : 22, 23 : „Gij vrouwen weest uwen eigenen mannen onderdanisc, gelijk den Heere, want de man is het Hoofd van de vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is, "

Er sweeft over dit vraagstuk dus zelfs niet de minste nevel.

Jezus is en wordt genoemd Hoofd der gemeente i". in eigenlijken zin ter aanduiding van den organischen samenhang, zoo b. V. Ef. 4:15, 16 : „Dat gij zoudt opwassen in hem die het Hoofd is, na melijk Christus, uit welken heel het lichaam naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate den wasdom des lichaams bekomt." Maar 20. ook in oneigenlijken en overdrachtelijken zin, om te doelen op de regeermacht over het lichaam.

Vraagt men nu in welken zin het 't meest voorkomt, dan moet geantwoord: in het Nieuwe Testament viermaal in den zin van machthebber, en slechts éénmaal in den zin van genereerder van het lichaam der gemeente. Waaruit volgt dat niemand het recht heeft, om de uitdrukking „Hoofd der gemeente" tot den organischen samenhang te ibeperken; maar dat integendeel de gewone, de meest gebruikelijke zin en be teekenis is, dat »Hoofd der gemeente" zeggen wil: „de Regeerder der gemeente; degene die over de gemeente met macht bekleed is."

Nog slechts ééne bedenking moet hierbij jteantwoord, namelijk deze, waarom juist deze algemeene term van „Hoofd", en niet die van „Koning" gekozen is.

Ook dit levert in het minst geen bezwaar op. De regeerders der volken dragen namelijk vooral in het Oosten allerlei namen, gelijk nu nog de Shah van Perzië, de Sultan van Turkije, de Khedive van Egypte, de Czaar van Rusland, de Groote Mogol van Indië, enz. Vandaar de behoefte aan een algemeen begrip, dat afziende van al deze bijzondere titels, bloot den regeerder aanduidt, hem die bekleed is n met macht en mogendheid. En dit nu drukt de Oosterling, die zich alles figuurlijk voorstelt, uit met het woord: Hoofd. Wie hoofd over een volk, een land, een natie is, die heeft over dat volk en dat land en die natie, onder wat titel dan ook, het volle zeggenschap.

Reeds dit moest het woord Hoofd als het meest geschikt doen voorkomen, om de algemeene macht van Christus over zijn kerk aan te duiden. Maar er is meer. Terwijl bij de volken een vorst of koning wel tot hoofd gesteld wordt, maar zonder tevens in eigenlijken zinh.ooie\a, a dat volk te zijn, is dit bij den Christus niet zoo. Hij is niet enkel met de macht van een hoofd over zijn kerk en zijn volk bekleed, maar is tevens ook het eigenlijke Hoofd van het lichaam der gemeente, dat uit hem opwast en in hem groeit. En overmits nu in deze uitdrukking hoofd beide beteekenissen saamvallen én dat hij met alle macht over de kerk bekleed is, én dat deze macht hem niet als een vreemde is opgelegd, maar aan hem als het organisch hoofd toekomt, — zoo is er geen uitdrukking denkbaar, die derwijs kernachtig en duidelijk als de naam „Hoofd der gemeente of der kerk" de majesteit van Messias uitspreekt.

Bovendien is het volstrekt onwaar; dat de naam Koning bij den Christus in verband met zijn eigen volk zou gemeden, en alleen zou gebezigd zijn om zijn geestelijk Koninkrijk in het rijk der waarheid aan te duiden. Hij is de Koning der Joden, d. i. van zijn volk. Aan het volk wordt toegeroepen : „Zie, uw Koning komt en hij is een Heiland." In heel de Messiaansche profetie wordt Messias steeds als Koning verheerlijkt. En als de ziener op Pathmos ons Christus in zijn heerlijkheid teekent, jubelt al het schepsel het Lam, dat geslacht wierd, toe als „Heere der heeren en Koning der koningen."

We blijven daarom aan het koningschap van Christus over zijn kerk, 'tzij hij Hoofd, ­hetzij hij Heere, hetzij hij Koning zijner kerk en van zijn volk genoemd wordt, op grond der Heilige Schrift en met onze belijdenis vasthouden. Niemand weert ons den juichtoon van de lippen : „£« onze Koning is van Israels God gegeven /"

Wat echter de Irenischen beweegt, om, in strijd met de Heilige Schrift, de uitdrukking »Koning" opzij te zetten of te vergeestelijken en » Hoofd der gemeente" eeniglijk in geestelijk-organischen zin op te vatten, is volkomen duidelijk.

Zoolang ik toch van den Christus alleen spreek als „Koning in het rijk de waarheid. Koning in het „koninkrijk der hemelen, " of - mijn geestelijk Hoofd, met wien ik in organischen saamhang sta, maar niet tevens belijd dat Christus ook „Hoofd zijner kerk" is in dien zin, dat hij haar regeert en het bestuur over haar heeft, is de keuze nog vrij, om op den predikstoel aan den Christus alle eere in het werk der zaligheid te geven, en desniettemin in den Kerkeraad, op de Classes en in de Synode te doen alsof ik met den Christus niet te rekenen had.

Jezus is dan in zekeren zin een „Hooid van de Christelijke familie" in gelijken zin, waarin een familiehoofd ook onder menschen wel de oudste en door allen geëerde kan zijn, maar zoo dat toch ieder huisvader in huis zijn eigen gang gaat en het familiehoofd niets over hen te zeggen heeft.

Hoofd te zijn over de gemeente wordt dan ^ een zekere geestelijke eerepost, maar zonder macht, gezag of zeggenschap. Een hoofd waaraan in de practijk niemand zich stoort.

En dat nu juist is het wat de Irenischen thans zoo gaarne wenschen. o, Ze willen wel den Christus eeren; ze willen wel in geestelijken zin allen nood op hem werpen; maar als het op ^^r^^/y> é handelen aankomt, dan doen zij het, en niet de Heere.

Vandaar dat kerk; -^^^^ en \iixVleer voir hen geheel uiteengaan. Dat ze naar de leer op den predikstoel zullen belijden en getuigen, dat wie niet gelooft geen deel aan hem heeft, en dat ze toch in de Synode der kerk aan den loochenaar van den Christus een plaats zullen inruimen, en met hem zullen saamwerken, om echte belijders van den Heere af te snijden.

Dat vloeit al voort uit de ééne diepe grondfout, dat ze het eigenlijk regiment van Jezus als Koning over zijn kerk, ook op aarde, niet erkennen, of althans achten dat dit thans in hun hand is gesteld. Vandaar dat ze ook aan het Woord van dezen Koning zich niet gebonden achten, en in hun vergaderingen als kerk niet op dat Woord, maar enkel op de conclusiën van de menschelijke rede bouwen.

o. Ons menschelijk hart is zoo arglistig. De lokking van het doolpad is zoo sterk; en genade, niets dan genade is het, zoo God u voor die bitter-booze, den Christus onteerende dwaling de oogen opende, en u deed inzien, dat wie Hoofd heet dan ook Hoofd zijn en blijven moet, en als Hoofd in zijn gezag, in zijn majesteit en in zijn Koninklijk Woord moet worden geëerd.

Na aldus én de Roomsche én de Irenische zienswijs op dit stuk bestreden te hebben, keeren we nu tot onzen Catechismus terug, die in de korte belijdenis, dat „Christus gesteld is tot Hoofd zijner kerke, door wien de Vader alle dingen regeert", zoo kort en zuiver het juiste spoor aanwees.

Het begrip van „gemeente", gelijk men het tegenwoordig in tegenstelling met dat van „kerk" bezigt, bracht op het dwaalspoor, en daarom is het zoo uitnemend en zoo kenteekenend, dat onze Catechismus, die opgesteld wierd eer deze booze tegenstelling insloop, hier nog zoo duidelijk spreekt van > Hoofd der Christelijke kerk", en daarbij naar Ef. i : 20 enz. (waar in onze vertaling „Hoofd der gemeente" staat) verwijst. Hieruit blijkt toch dat onze Heidelberger in Ef. I : 20 enz. onder het woord „gemeente" niets anders dan de wezenlijke kerk verstaan heeft.

En juist nu omdat het lot dezer kerk ingeweven is in het lot der personen, huisgezinnen en volken; en het lot van elk persoon en volk weer saamhangt met dï duizenderlei levensomstandigheden, die elken dag wisselen; en het alzoo ondenkbaar was, om het Voorzienigheidsbestuur over het menschelijk leven op aarde af te scheiden van het geestelijk leven der verlosten als kerk; — juist daarom is nu aan het Hoofd der kerk die onbeschrijflijk heerlijke macht verleend, dat heel de schepping, heel deze aarde, alle volk daarop, en onder alle volk a'le persoon en alle lotgeval en lotswisseling in zijn hand is gesteld.

Niet, gelijk we reeds opmerkten, in dien zin, dat de Vader thans van deze macht afstand zou gedaan hebben, zoodat de Zoon ze nu ze^^/en Hij ze ««Vif had; maarzoo, dat de Christus thans het instrument is dbor wien de Vader middellijk alle dingen regeert. \

Op de vraag wat ons dit nut, geeft de Catechismus een tweeledig antwoord,

Dit ons Hoofd doet voor ons tweeërlei: i". giet hij in ons - de hemelsche gaven uit; en 2". beschut hij ons tegen al onze vijanden.

Het eerste geldt de rechtstreeksche gemeenschap tusschen Christus en ons innerlijk wezen. Hij is hoog en wij zijn hier op aarde, maar hoe groot ook de afstand zij die ons plaatselijk van hem scheidt, toch heeft hij den toegang tot ons hart. Niet gelijk een Evangelisch gezang verkeerdelijk zegt: „tot dat hart, dat hij als Schepper vormde", maar tot dat hart, waartoe de Vader den Messias den toegang geschonken heeft.

er tusschen Christus en het hart bestaat? menschelijk

Genoeg dat we weten: Er zijn zulke inwerkingen, inwerkingen uit een hoogere wereld, vonken die in ons ontstoken, trillingen . die in ons verwekt, aandriften die in ons in gang worden gebracht, en nu komt de Schrift ons verklaren, wat wij noch uit ons hart noch uit zielservaring weten konden, namelijk dat deze inwerkingen en trillingen en aandriften ons toekomen van Christus onzen Heiland. Dat Hij' ze in ons werkt.

Toch zij men hierbij voorzichtig in zijn uitlating. Het gevaar ligt toch voor de hand, dat het mystiek gestemde gemoed zich op deze inwerkingen eenzijdig verlate, en er de werking van het Woord om opzijzette.

En dit nu is ten hoogste gevaarlijk, om de eenvoudige reden, dat lang. niet alle bewegingen en trillingen en aandriften in ons uit den Christus zijn. o, Er is in den loop der eeuwen zooveel voor ingeving aangezien wat het niet was, en zoo velen hebben gedreven op bevindingen en innerlijke werkingen, meenende dat ze van Christus waren, terwijl het toch niet anders in hen was dan de terugstoot van hun eigen opwellingen, zoo niet drijvinge van Satan.

Kon deze misleiding niet bestaan, konden we ons hierin niet vergissen, dan hadden we het Woord niet noodig; en onze kleine kinderen, die vroegtijdig afsterven eer ze tot bewustzijn komen, worden, zoo de Heere ze in zijn Koninkrijk opneemt, reeds in moeders schoot of in de wieg alleen door deze inwendige werking van den Christus, zonder Woord, bevrucht en bewrocht. Zulk een wicht kan zich niet vergissen, eenvoudig omdat het nog niet denkt.

Maar zoodra we denken gaan, werdt dit anders. Bij den zondaar komt met het denken zelf de dwaling op, en zoo staan we bloot aan allerlei misverstand.

Daarom gaf de Heere ons dan ook zijn Woord, opdat dit Woord ons leeren zou, om de ware van de valsche werkingen in ons te onderscheiden; en daarom ook valt er zoo sterke nadruk op den uitgang van den Heiligen Geest ook tdt den Zoon.

De Heilige Geest zal het »uit het Zijne nemen, en het u verkondigen.”

En zoo liggen dan de inwendige instorting van gaven in de ziel en de uitwendige bewerking door het Woord in onlosmakelijk verband saamgevoegd ; en is het de ééne Christus, die tot ons komt in den dienst des Woords én ons innerlijk bewerkt door den Heiligen Geest.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De Heidelbergsche Catechismus.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's