Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heidelbergsche Catechismus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heidelbergsche Catechismus.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XX.

Het mitten ter rechterhand Gods.

VI.

En wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijkheid, en al de heilige engelen met hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid; Matth. 2 j: j i.

Uit Jèrus' „gezet zijn aan Gods rechterhand" volgt rechtstreeks zijn macht om de wereld te berechten. Vandaar in onze Apostolische Geloofsbelijdenis terstond na het > Bittende ter rechterhand Gods, des aliiiachtigen Vaders", de bijvoeging: „Van waar hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden."

In de tweede helft dezer eeuw verscheen keer op keer „een leven van Jezus" en dan waande de schrijver reeds aan het einde van dit leven gekomen te zijn, zoodra Golgotha of de geopende grafspelönk of de hemelvaart van den Olijfberg geboekt was. Doch al zulke biographic van den Middelaar is een zichzelf straffend jogen der vermetelheid. Een brokstuk uit ezus' leven kan men, en dan nog bloot beschrijvend, geven, maar van een biographic is bij den Eénige geen sprake. Om zijn lé^/én te doorgronden in zijn samenhang, zou men het uitgangspunt moeten kiezen in die geheimzinnige „uitgangen vanouds" vóór de grondlegging der wereld; heel den diiur der wereld langs moeten naspeuren, hoe heel die wereld alleen door Hem bestond en hij het licht der menschen was; dan de dagen zijner omwandeling op aarde teekenen; en dan nog Voortgaan tot aan den einde toe.

Want Jezus' leven is met zijn hemelvaart niet uit. Wat hij nu deze achttien eeuwen in het Heiligdom geleefd en gedacht, gebeden en gestreden, geschonken en volbracht heeft, is een deel van de historie der kerk, waarzonder de diepere zin van de historie dier kerk niet te verstaan is. De hemelvaart kan niet het einde van dit goddelijk drama zijn. In de hemelvaart is geen rustpunt bereikt. Ook daarna gaat de levenslijn van Jezus en de lijn zijner werken nog aldoor. De hemelvaart ontheft hem uit druk en banden en maakt een einde aan zijn persoon­ ' lijke krenking en kwelling. Maar dit is niet genoeg. Jezus is Verlosser. Zaligmaker is zijn naam. Hij is de goede Herder, die zijn leven voor zijn schapen stelde. En hoe nu u een Verlosser en Herder te denkèh, bij wien het uit is, zoodra hij zelf maar veilig en geborgen is en van lijden verlost? Verlosser is niet hij, die op eigen verlossing zint, maar die zichzelven in de smart werpt om anderen te verlossen, én wfeiis weg óan pas ten einde kan loopen, watirieer hij als vrucht van zijn verlossingswerk al zijn tegeastanders ziet neergeworpen en al zijn verlosten gekroond.

Met het „volbracht" van Golgotha was Wel de conditie voleind, waarop Verlossing kómen kon, maar nog volstrekt niet volbracht ae verlossing zelve, waarin die conditie wférd vervuïci.

De lijn moet dus ook na de hemelvaart dóorlóopèn; moet doorloopen al die eeuwen, die sThds Golgötha verliepen en nóg na deze éeuw^Jcomen mochten; en kan niet rusten eer het op deze wereld met de gcheele worsteling tusschen goedden kwaad voor altoos uit is en "het eindpunt van het groote werelddrama is gekomen.

Zoodra al de uitverkorenen voleind zijn is er geen worstelingop aarde meer en heeft die in haar tegenwoordigen vorm geen reden van bestaan meer. En ook zoolang er nog uit deze wereld moeten toegebracht, kan Jezus' werkzaamheid op deze aarde niet gestaakt worden, want ook die laatsten der uitverkorenen worden niet zalig, dan doordien hij zelf hemelsche gaven in hen uitstort en hen tegen al hun vijanden beschut en bewaart.

Het leven van Jezus als Verlosser kan dus niet eindigen, eer de verlossing volkomen uitgewerkt is. En niet de hemelvaart, maar eerst het einde der wereld brengt ons de ontknooping van het Middelaarsdrama.

Hij, onze Middelaar, is, uit louter erbarmen, om onzentwil ingewikkeld in onze worsteling met Satan. Hij nam die over. Hij liet zich als de schuldigste der zondaren om onzentwil en in onze plaats krenken en veroordeelen en berechten. En nu brengt dit wel ten leste onze verlossing teweeg, maar cns rechtsbesef zou er geen vrede bij kunnen hebben, zoo het hierbij bleef. Dit kan, dit mag niet zoo blijven. Ons rechtsbesef eischt, dat diezelfde Christus, die door de wereld geoordeeld is alsof haar Overheid als rechter over.Jezus kon zitten, nu ten laatste ook daarin triomfeere, dat hij als rechter optreedt over haar. Eerst in haar veroordeeling door dienselfden Messias, dien ze aan het kruis sloeg, wordt het schreiend krenkend drama van Golgotha in het llcht van Gods gerechtigheid verklaard.

Doch er is nog een andere oorzaak, die dit „zitten als rechter over de wereld" in den Middelaar eischt.

Hij heeft op aarde in duizend harten geloof gGf/ékt. Geloof in zijn persoon. Vrucht en werking van dat geloof was dat alle eeuwen door in alle land een schare, die niemand tellen kan, zijn zaak tot de hare heeft gemaakt. Hem heeft aangekleefd. Zich met hem lotgemeen heeft gesteld. En alzoo in den haat, dien de wereld hem toedroeg, is ingewikkeld. »Ze hebben mij gehaat, ze zullen ook u haten, " was profetie die in elke eeuw haar vervulling vond. Gevolg hiervan was, dat de liefhebbers en aanhangers van Jezus, die door het geloof zich met hem vereenzelvigden, het op aarde vaak zeer hard hebben gehad. Hebreen elf biedt hiervan de roerende teekening. Nu de wolke der getuigen, maar eens op aarde gejaagd als reeën op de bergen. Nameloos wee en bange ellende is door Jezus' volgelingen op aarde om zijn naams wille verduurd. En breed golft de stroom van het menschelijk bloed, het bloed der martelaren en der martelaressen, dat om zijns zaaks wille op aarde vergoten is.

En ook daarin vindt ons rechtsbesef geen rust.

Met die nawerking van het kruis onder Jezus' liefhebbers kunnen we slechts dan vrede hebben, als het voor een tijd is, en als het eind hun lijden kroont. Dat lijden der geloovigen zelf eischt dus, dat er een ontknooping, een oplossing van dit mysterie des lijdens kome. Het lijden des rechtvaardigen en zijn krenking ónder de hand der goddeloozen is alleen denkbaar en bestaanbaar, zoo het slechts voor een tijd is, en het alles uitloopt op een toekomst waarin de rollen worden c ngekeerd, en de goddelooze ondergaat, on de door hem vervolgde geloovigen te aien triomfeeren. a

Jezus zou geen Middelaar, geen heerlijk e Hoofd, geen aanbiddelijk Vorst der heirscharen zijn, zoo hij het er bij liet, dat zijn trouwe volgelingen vertreden werden, of dat hij niet meer kon doen, dan hen bij hun dood uit hun lijden wegnemen. Met uit het lijden te komen in de eere, is het recht der liefhebbers van Messias nog niet hersteld. Hun is onrecht gedaan. Hun eere is gekrenkt. Om het beste wat in hen was, zijn ze bespot en vertreden. En al brengt ge hen nu ook in een paleis der weelde en al geeft ge hun engelen om hen te dienen, daarmee is die krenking nog niet hersteld en de bitterheid nog niet weggenomen. Die kan eerst dan weggenomen, als eindelijk de macht der goddeloozen gestuit wordt; hun onrecht en ongelijk voor aller oor wordt uitgeroepen; en daarentegen de kinderen Gods in het aangezicht van wie hen kwelden en vervolgden, met eere en heerlijkheid worden gekroond.

De melding hier van „Jezus' wederkomst op de wolken" gemaakt, is dus niet maar een aanhangsel omtrent iets wat ook nog komen moet; neen, het hoort er bij; en zonder die wederkomst en het gericht is noch het leven van den Middelaar, noch zijn verlossingswerk, noch het mysterie des lijdens van Gods kinderen opgeklaard en voleind.

Eerst met de Parousic i) en het Oordeel komt de ontknooping, die het tegenstrijdige van dit leven verzoenen zal. Eerst met het laatste gericht komt er een rustpunt voor onze gedachte. Niet alvorens dit gericht voleind is, kan de eeuwige heerlijkheid ingaan. Dan begint iets nieuiKS. Maar eer niet. De worsteling in het Paradijs begonnen moet voortgesponnen, tot heel het kluwen der ongerechtigheid afgewikkeld is, en de laatste veze'en van dien onheilis^en draad komen eerst uit in het laatste oordeel.

De bespreking van het laatste oordeel moet dus niet aangevat van de zijde der verschrikking, maar van den kant der vertroosting, gelijk én onze Catechismus én onze Confessie (Art. 37) dit dan ook doen.

Ge vindt daar niet de theorie der bangmaking. Geen prediking van het oordcel, om de lieden door bangheid braaf te maken en bij de wet te houden. Dit toch is taal van het werkvtrhoad, maar niet de sprake van het verbond der genade, en de uitkomst heeft dan ook getoond dat zulk een prediking der verschrikking en der ontzetting eer verhardt en de conscientie toeschroeit, dan dat ze machtig zijn zou, om van zonde af te houden.

Als er metterdaad een macht was, die u door schrik van zonde afhouden en heiligen kon, . waartoe dan de Middelaar, waartoe dan het genadewerk? Het zou dan niet meer door het Evangelie zijn dat wc zalig wierden, maar door de Wet.

Heel dat systeem van verontrusting der gemoederen met de verschrikking der hel is dan ook steeds door ons, Geformeerden, verworpen. Bij de voorstelling die we uit de Schrift over het oordeel opnamen, stond steeds de persoon van den Christus en niet ons werk op den voorgrond. Op hem en op hem alleen schier wierd het oog gericht. Het moest klaar en duidelijk voor ller oor uitgeroepen en voor aller oog gcteekend, dat 'men nu, zoolang dit oordeel toefde, dien Christus nog wel voorbijgaan n verwelken kon, maar dat dit eens anders zou worden. Dat eens diezelfde Christus, dien men nu voor niets rekende of tegenstond, blijken zou aller lot in handen te hebben, en dat naar gelang men hem aangekleefd of verworpen had, ons lot voor eeuwig zou beslist worden.

i) Jezus' Wederkomet.

Zoo ging alle drang van de Wederkomst en van het Oordeel er op uit, om tot geloof te manen, en wel zeer bepaaldelijk tot geloof in Christus Jezus. Het was één rusteiooze prediking van de ontzettende waarheid, dat wie voor Jezus partij koos eeuwige zaligheid voor zich had; maar dat wie tegen hem het op dorst nemen, zelf oorzaak van zijn eeuwige ramspoedigheid wierd. Het was een prikkel voor de vreesachtigen, die thans den smaad en het lijden van Gods volks niet aandorsten, om hen te doen begiijpen: „Dit is slechts voor een tijd, maar straks zullen juist zij die voor Jezus kozen, de geëerden en verheerlijkten zijn." Het drong al om Jezus als middelpunt. Hij zit daar op den rechterstoel, en het aangrijpende van dit oordeel is nog niet zoozeer, dat een alwetend en almachtig God ten leste de conscientie oordeelt, dan veelmeer, dat bij dit oordcel als rechter in het gestoelte van macht en eere zitten zal, diezelfde Man van smarten, dien én Sanhedrin én Gabbatha eens als een gevloekte hebben geoordeeld.

Zoo werkt dus die Wederkomst, dat Oordeel, rechtstreeks terug op heel den strijd van Christus' kerk, op heel de positie van zijn volk op aarde, en op heel het bange drama, dat nog altoos tusschen de lief hebbers en verwerpers van den Christus wordt afgespeeld.

Het is niet-maar nu een voort tobben en kwijnen; en eens is het uit; en dan komt ook nog een oordeel. Neen, maar omgekeerd, op dat oordeel werkt alles aan. Omdat Gods kinderen weten, dat hun Pleiland daar triomfeert, daar a!s rechter zitten, en daar elke traan in een parel van het diadeem hunner glorie zal omzetten, dadrom lijden, daarom strijden ze, al de dagen hunner uitwoning, in het vaste uitzicht op die komende vierschaar.

Dat oordeel is het rustpunt voor hun blik. Van dat oordeel vallen de stralen der vertroosting op hun gekrenkte ziel neder. En het is het uitzicht op dat oordeel, waardoor het hun zoo licht valt, het lijden te verduren en gelaten tegenover hun bitterste vijanden te zijn. Nog een kleinen tijd, en dan zal alles omslaan; en wee, wee en driewerf wee over een iegelijk die dén blijken zal een vijand van Christus te zijn geweest.

Houd aan deze echt Gereformeerde beschouwing van het oordeel toch streng vast. Met elke andere beschouwing raakt ge ongemerkt weer uit de zaliging door het geloof in de zaliging door verdienste terug.

Het gaat dan weer naar de werken, en niet naar genade. Van Christus komt ge af, en wordt weer op uzelven teruggeworpen. Ja, het groote feit, dat niet God zelf onmiddellijk, maar Christus onze Middelaar als rechter zal zitten, verliest voor u alle beteekenis. Eigenlijk verwacht ge dan uw oordeel, buiten den Middelaar om, van God.

Iets wat natuurlijk niet bedoeld is, als sloten wc God Drieëenig van het oordeel uit, om het, buiten God om, aan den Christus te geven. Dit ware eenvoudig ondenkbaar bij den Middelaar, die ook in zijn vleeschwording steeds zelf „God te prijzen in eeuwigheid" bleef.

Maar gelijk bij het zitten aan Gods rechtheid verklaard is, hoe God Drieëenig zijn werlcing bond aan het instrument van den Middelaar en nu niet anders dan door 3en Middelaar zijn macht oefent, zoo ook is het hier.

Natuurlijk is God zelf de oordeclaar der gedachten en der overleggingen des harten. Hoe zou er een rechtvaardig oordeel zijn, waarin God zelf het recht niet sprak .•" Dit is reeds op aarde zoo, en nooit wordt er door den aardschen rechter een rechtvaardig oordeel geveld, of het is God die zijn oog verlichtte om het recht te zien, en God de Heere die in zijn rechtspraak de conscientie van den veroordeelde trof. Vandaar dat bij Israël de rechters soms goden wórden genaamd, en dat de Psalmist van de rechtzaal getuigt: „God staat in de vergadering Godes."

Zoo kan het dus niet anders, of ook in het laatste oordeel zal God staan in deze zijne vergadering; de Middelaar zal geen inzicht in het recht hebben dan uit de goddelijke alwetendheid; en de overtuiging in de conscientie zal door God gewerkt zijn. Maar met dat al zal het een oordeel zijn gehouden door den mensch Christus Jezus. In ons vleesch en bloed, onzer natuur deelachtig, zij het ook verheerlijkt, zal hij zitten op den troon zijner majesteit, en diezelfde Jezus, die zijn menschelijk bloed voor ons vergoten heeft, zal met een menschelijke stem der wereld 't oordeel aanzeggen.

Eerst hierdoor wordt dit laatste oordeel concreet. ï) Op die wijs zweeft het niet meer in algemeene vaagheid, alsof het eigenlijk slechts een herhaling in de eigen conscientie van ons schuldbesef zou zijn, maar verkrijgt het vorm en gestalte, en ontstaat de noodzakelijkheid om het te binden aan plaats en tijd. Het zal niet maar zijn in een vage eeuwigheid, maar er is „^^» dag gesteld, waarop God de wereld oordeelen zal." De dooden zullen niet maar in een onbestembare vaagheid opstaan, maar , ., de ure komt, dat ze de stem van den Zoon des menschen zullen hoeren." En ook het zal niet zijn een heel de schepping doordringende conscienticwcrking, die mystiek alleen in ons binnenste omgaat, maar »alle volken zullen voor hem vergaderd worden."

Ook hier moet nadruk op gelegd. Geliefkoosd toch is de meening, alsof al deze uitdrukkingen slechts figuurlijk waren, en slechts dienden om een innerlijke gebeurtenis in de ziel af te spiegelen. Men spreekt dan wel van een oordeel, maar meent eigenlijk geen oordeel. Men spreekt dan wel van een opstanding, maar meent eigenlijk geen opstanding. Men gebruikt dan nog wel het woord wederkomst, maar weet eigenlijk van een komen van Jezus niet af.

Dit nu mag niet. Wie 't zoo opvat loochent toch Jezus'menschelijke natuur, of onderstelt dat hij bij zijn hemelvaart onze menschelijke natuur weer heeft afgelegd, en nu alleen als geest leeft. En natuurlijk een geest kan niet weerkomen. Een geest spreekt niet. Een geest kan niet zitten als rechter.

Houdt men daarentegen beslist vast aan de openbaring der Heilige Schrift, dat Christus bij zijn hemelvaart onze menschelijke natuur niet aflegde, maar nu nog in den

i) Krijgt het vormen, die we ons voorstellen kunnen.

hemel in zijn menschelijkheid leeft, dan spreekt het ook evenzoo vanzelf, dat er door hem geen oordeel ^aw gehouden worden, of hij moet wederkomen.

In den hemel kan het oordeel niet gehouden, overmits dan de goddeloozen eerst in den hemel zouden moeten ingaan, om geoordeeld te worden. Iets wat zichzelf weerspreekt.

Hij moet dus op aarde komen. En overmits nu de mensch Christus Jezus, in ons vleesch levende, op aarde niet kan komen, of er moet een dag en een uur zijn, waarop hij komt, en een plaats oi plek waar hij zichtbaar is, zoo volgt hier vanzelf uit, dat niemand recht heeft, zijn wederkomst overdrachtelijk op te vatten. Neen, werkelijk en feitelijk zal hij uit den hemel uitgaan, neerdalen naar deze aarde, op die aarde aan een bepaalde plaats zichtbaar worden, en op een bepaalden dag en een aanwijsbaar uur het teeken van den Zoon des menschen doen schitteren in de wolken.

Hiermee is nu natuurlijk niet, gezegd, dat dit plomp en beperkt moet worden opgevat. Van de middelen ter mededeeling van spraak en gedachten hebben wij nu reeds een gansch andere voorstelling dan de Joden in Jezus' dagen. Dank zij de electriciteit spreken wij nu reeds op mijlen afstands en maken onze gedachten verstaanbaar door de diepte der zee henen.

Blijkbaar schuilen er dus in de natuur krachten, die het vermogen bezitten, om nog op heel andere wijs dan de gewone luchtgolf de menschelijke sprake voort te planten. De laatste Jarengt uw woord niet verder dan honderd passen, de electrische stroom meer dan honderd mijlen ver.

En dat weten wij nu al. Maar wie zegt ons, wat machtige werking der natuurkrachten, nog eer het vijftig jaar verder is, den mensch reeds ten dienste zullen staan ? Immers men spreekt ook reeds van de mogelijkheid, om door electriciteit het gezicht voort te planten, zoodat men, blijvende in zijn binnenkamer, klaarlijk hooren en aanschouwen zou, wat op mijlen afstands voorvalt.

Neem dit nu aan, en denk u dan den Christus, die als machthebber in alle verborgenheden der natuur, al haar krachten te zijner beschikking heeft; — en immers al het ondenkbare valt weg, en ge doorziet reeds de mogelijkheid, hoe de mensch Christus Jezus zonder metaaldraaad doe wat wij nog slechts met behulp er van vermogen, en zijn stem en zijn verschijning op eenmaal voortplante naar alle oorden der wereld, naar ieders oor en aller hart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De Heidelbergsche Catechismus.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's