Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En uwe zonden sterven !”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En uwe zonden sterven !”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb u dan gezegd, dat gij in uwe zonden zult sterven: want indien gij niet gelooft, dat ik die ben, gij zult in uwe zonden sterven. Joh. 8: 24.

Het bangste, dat ons overkomen kan, is, dat God ons de booze begeerte van ons hart geeft. Dagen, weken, maanden lang hebben we dan getuurd en gezonnen op de bereiking van ons doelwit, al waarschuwde een stem van binnen keer op keer, dat ons oogmerk er voor God niet door kon.

We wilden dan aan die stemme Gods wel gehoor geven; we beseften wel, dat we naar God luisteren moesten: en soms waren er wel oogenblikken, dat we reeds het oog van ons ongeoorloofd doel hadden afgewend; bijna waren we overwinnaar. Maar dan waakte de begeerte weer snel en sterk op. Naarmate de veer te dieper in ons was neergedrukt boog ze zich opwaarts met verhoogde kracht. En weer zoeken we aan den drang van 's Heeren manend roepen te ontkomen. De wensch prikkelt. Ons oog richt zich met steeds vuriger verlangend naar hetgeen het hart begeert. Ten leste kunnen we er het oog niet meer van afhouden. Het vervult onze gedachten. Het speelt op het veld van onze verbeelding. Het vervolgt ons tot in onze droomen. En het eind is dat het hart merkt, neen, het kan geen rust vinden, eer het zijn oogmerk heeft bereikt.

Toch durft ge er niet om bidden. Want ge weet zeer goed, voor God mag het niet. Buiten God om alleen kan hét uw deel worden. En zelfs als ge het erlangt, is er geen sprake van dat ge er voor zoudt durven danken, of er zegen op ; soudt durven vragen van uw Vader die in de hemelen is.

Eer zijn er nog oogenblikken in uw gebed, dat ge bij de bede: »Leid mij niet in ver» zoeking, maar verlos mij van den Booze'' onwilkeurig nog de bede insluit, dat God u het bereiken van uw doel toch maar beletten mocht.

Maar dan werkt ge daar overheen. Die influisteringen in uw gebed zijn niets dan de nawerkingen van een heiliger toon, die eertijds in uw binnenste sprak.

Nu spreekt die toon niet meer.

Het is al stiller, al zwoeler, al gedrukter in uw hart geworden.

Ge zijt onder de drijfkracht van uw hartstocht.

Ge kunt niet stilstaan; ge moet voort; .... en het eind is, dat niet uw beleid noch ook uw inspanning, maar dat Gods bestel en beschikking u de begeerte uws harten geeft.

En maakt dat u nu gelukkig? Trilt, tintelt nu bij de eindelijke bereiking van uw doel elke zenuw en elke bloeddrop in u van heilige vreugde? Roemt, jubelt ge nu voor het oor van vriend en magen in wegsleepende geestdrift ?

Ge weet wel beter.

Ge hebt het dan nu, maar eigenlijk schaamt ge er u over dat het u gelukte. Eerst was er geen rust in uw blik, eer het gegrepen

was. En nu het u in den schoot wierd geworpen, schrikt ge er zelf van terug. Wat is dit?

Wat anders dan het angslig besef, dat God u loslaat, dat de Heere u opgeeft, en dat de stroom uwer zonde waarin ge drijft, u nu gaat meevoeren, altoos verder, altoos meer van uw God af, tot ge straks wegzinkt in zijn diepte.

o, Zoolang de ziel merkt en voelt: »God staat mij nog tegen, als ik paden op wil die onheilig zijn!" dan is er wel soms een gewaarwording, alsof we die zorge Gods voor onze ziel hinderlijk vinden, maar in den grond troost en steunt het ons toch dat God de Heere de Bondgenoot van ons beter ik tegen onszelf is. De gedachte glijdt dan in ons: »Mijn zonde brengt mij geen doodelijk gevaar, want als het te bang zou worden, zal God mij wel in den weg treden en maken dat het er niet van komt.”

Ge loopt dan op het kantje om en om, zoodat ge er bijna invalt; maar de wetenschap dat Gods hand nabij is, geeft u toch bij al uw boosheid het vertrouwen, dat het niet tot uitbreking van zonde komen zal.

Ge speelt dan met vuur; maar de brand zal niet uitslaan. AVant God zal hem tegenhouden.

En in die straffende, tegenhoudende macht van uw God rust ge.

Maar als de Heere u nu de begeerte van uw boos hart geeft, dan heeft dat uit. Dan voelt ge opeens, dat de Heere u aan uzelven overlaat. En nu wordt het u angstig van binnen.

De diepte, waarlangs ge in uw roekeloosheid wandelen dorst, gaapt met zoo doodelijken afgrond.

Er komt iets van een duizeling over u.

En ge voelt, dat ge, nu God u uw begeeren gaf, elk oogenblik langs die steilte in dien afgrond zoudt kunnen neerstorten.

»Sterven in uw zonden", noemt Jezus zulk een afstorten in de diepte der zelfvertwijfeling en der verdoemenis.

Niet enkel omdat ge dan sterven zult zonder van VLW zonden af te komen. Maar veel meer en in veel dieper zin, gelijk onze kantteekenaren dit verklaren, dat ge in uw zonden verdrinken zult.

Gelijk een dronkaard stikken kan in den drank, waarin hij zijn lust zoekt, zoo ook kan voor elk onzer de zonde, waarin we ons wer' pen, een stroom worden die ons meesleept en waarin we stikken en omkomen.

Er is dan niet maar een sterven, als we den adem uitblazen, terwijl we nog met onze zonden bezwaard en behept zijn. Neen, maar er is een doodelijke werking, die van onze zonden op ons uitgaat. Een gif dat onze zonden ons in da levensader druppelen. Ja, ze waren als een stroom om ons, waarin men het hoofd niet meer omhoog kan heffen ; waarin we zinken, al dieper en al dieper ; dat de onheilige wateren ons eerst tot aan de lippen, en dan over de lippen komen; en we eindelijk stikken van angst en benauwdheid; en door onze eigen zonden voor eeuwig worden vermoord.

Zooals we in den zomer, als bij heete dagen de vliegen ons te machtig worden, een schaal op den tafel zetten met bijtend, doodend vocht, en daar wat suiker omheen strooien, of de vliegen door dat zoet verleid, bedwelmd in het vocht mochten neervallen en er den dood in vinden, zoo ook doet Satan met ons.

Ook voor ons zet hij de schaal der zonde op den levensdisch en strooit er het zoet en het lief omheen, om onze ziel te verlokken. En begaan we dan de onvoorzichtigheid, om daarnaar te talen, om er de hand naar uit te strekken, en met onze ziel er in te loopen, dan overvalt ook ons de bedwelming, en in het vocht der zonde, dat we uit lust begeerden, zinken we weg en vinden we den dood.

Eerst dachten we dat we met de zonde spelen konden, en, zoo naar het ons geviel, bij tijd en wijle een enkelen teug uit haar beker konden nemen.

Maar al spoedig bleek het, dat niet wij macht over den beker, maar de beker der zonde macht over ons had.

En dan gaat het teug na teug. Altoos voller, altoos sneller. En van den beker gaat het dan naar de bron. En het einde is dat onze zonde ons omwoelt gelijk een spin het vliegje, en dat we in onze zonde als in een element dat we begeerd hebben, den adem onzer ziele uitblazen en sterven.

Ging dat nu zoo alleen met erge, opspraakmakende, schandelijke zonden, dan zou het zoo bang niet zijn; want in zoo gruwelijke zonde vallen slechts enkelen.

Maar zoo is het niet.

Datzelfde proces, dat uitloopt op een sterven in zijn zonden, gTijpt bij een iegelijk plaats die zich niet bekeert en zijn Heiland te voet valt. En al zijt ge nóg zoo zedelijk braaf en ongerept van naam en rechtschapen in uw handeling, zoolang uw oogmerk in iets anders dan uw God ligt, en ge op eenig creatuur uw hart stelt) zijt ge nog in zonde verstrikt, met draden van zonde omvangen, en op weg om in uw zonde doodgedrukt en vernield te worden.

Zonden van het vleesch loopen wel meer in het oog en wekken meer afschuw; maar de zonden van den geest in toorn, afgunst, nijd, hoovaardij, eigengerechtigheid en wat er meer zij, zijn in den grond nog giftiger; juist omdat ze minder aanstoot geven, en nog meer met een kleed van onschuld overdekt zijn.

En daarom blijf niet bij de gedachte aan diefstal en echtbreuk hangen.

Voor Gods heilige wet kan niet één enkele zonde bestaan.

En waar ge aan uzelven voelen mocht, dat ge in plaats van ruimer adem te halen dan vroeger en u frisscher in uw zielskracht te weten, eer integendeel onmachtiger en zwakker wierdt, zie daar toe, wees daar op uw hoede, wacht u daar voor uw ziele.

Gelooven dat Jezus de Christus is, is het eenig redmiddel.

En anders wie weet, het mocht zoo zijn, dat ook uw ziel reeds in uw zonden verzonk en bezig was te sterven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„En uwe zonden sterven !”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's