Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toen de besluiten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toen de besluiten

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen de besluiten der Assensche Synode bekend wierden, schreef de Heraut een artikel, dat velen te kras scheen, en waar men uit alle hoeken tegen opkwam.

Nu, we erkennen dan ook volgaarne, dat er in dit artikel passie sprak. De hartstocht van een diepgeroerd gemoed. Het was de kreet der smart over pijnlijke en wreede teleurstelling. Er sprak de profetie in van een zeer ernstig gevaar, waardoor het Calvinisme in Nederland bedreigd wierd.

Met een instinct, dat ons niet licht misleidt, speurden we onmiddellijk, dat er in de besluiten van de Assensche Synode een boos onweder was komen opzetten. Zooals men, soms mistastend over de plaats, waar het vuur smeult, toch zeer goed ruiken kan, dat er brand is, merkten ook wij aanstonds uit heel den loop der zaak te Assen, dat hetgeen zoo vurig was gewenscht, met zoo veel verlangen gezocht, en zoo nabij der vervulling scheen, spaak liep.

Het geheele optreden van Ds. Beuker in deze aangelegenheid had van meet af een snijdend, scherp, onverzoenlijk karakter gedragen. Zelfs bij het vonnis van den Hoogen Raad, waarbij al wat Synodaal is, in de hatiden klapte, en al wat in doleantie ging, zoo bitter door gegriefd wierd, gaf Ds. Beuker aan den Hoogen Raad gelijk.

Had hij in den Hoogen Raad gezeten, hij zou niet anders gevonnist hebben.

Dat lei ons den plicht op, om bij het lezen der Assensche besluiten wel terdege met den mens auctoris te rekenen. Ds. Beuker gaf ons in zijn persoon en bekende gezindheid op deze toch al niet malsche besluiten, den droeven commentaar.

En rekent men nu met het feit, dat er, naar aller erkentenis, achter Ds, Beuker nog een groep te Assen medestreed, die zelfs vond, dat hij nog te veel toegaf, dan zal toch dienen toegestemd, dat er alleszins oorzaak bestond, om een open oog in het zeil te houden, en wel te zien, waar men heenging.

Gelijk men zich herinnert, lieten we toen in ons kras protest tegen deze houding, alle overige punten loopen en bepaalden ons uitsluitend tot de quaestie van punt twee.

In het gras van dit artikel, zoo schrewe, schuilt de adder. Reeds op dit artikel stuit alle verdere onderhandeling af.

Dit heeft men ons toen uit de hand geslagen met de opmerking, dat we verkeerd hadden gelezen, en ten onrechte het deden voorkomen, als stond er: „«fe wettige openbaring van het Lichaam van Christus." Assen sprak alleen van „wettige openbaring.”

Bij vergelijking met het origineel waaruit dit besluit was overgenomen, bleek toen dat het woordeke de, ook al stond het er niet, toch bedoeld was.

Echter, en hiervoor moesten we wijken, in weerwil van den vreemden vorm van het besluit, wierd eenparig door alle leden der Synode, die zich uitlieten, zoo stellig verzekerd, dat bedoeld was, onze kerken evenzeer als wettige kerken te erkennen, dat we ten slotte, hoewel niet zonder aarzeling, dit punt moesten opgeven.

Vooral toen Ds. Beuker zelf kwam verklaren : „Mijnentwege moogt ge in Besluit twee eene wettige openbaring schrijven, " waren we bijna geneigd alle vrees van ons te zetten.

Toch deden we dit niet geheel.

In het debat moesten we voor het oogenblik wel toegeven, omdat het ookiésch en onbroederlijk zou geweest zijn, tegenover zoo pertinente verklaring het vermoeden van het tegendeel vol te houden, maar toch op ons gemak waren we nog niet.

Ons kwam zoo voor: Als Ds. Beuker en die hem volgden metterdaad een gave erkenning van onze kerken en het gced recht, naar uitspraak van .Gods Woord, van ons optreden bedo-ld hadden, dat ze zulks dan wel flinker en openlijker zouden gedaan hebben.

Doch dit deden ze niet.

Van ons werden alle denkbare verklaringen gevraagd, ook waar we die verklaringen reeds twee-, driemaal zoo pertinent mogelijk hadden gegeven.

Maar zelf verklaarde men niets. Van de zijde van Assen had onze erkenning niet anders dan sül^-en obreptief plaats.

Het stond er in.

Het was er uit te lezen.

Maar een kloeke, ronde, onbewimpelde verklaring: „V/ij erkennen uwe kerken, en achten dat uwe wijze van Reformatie voor Gods Woord bestaan kan", gaf men niet.

Dit moest natuurlijk een oorzaak hebben. Daar moest een bedoeling achter schuilen.

Te Utrecht gevoelde men behoefte, om zoo expliciet mogelijk te zijn, overmits men alle misverstand wilde afsnijden.

Maar in het voorstel-Beuker liet men ons liefst veel verklaren en veel praten, terwijl men zelf over ons zweeg.

Nu echter is dit vreemde verschijnsel reeds opgehelderd, en Ds. Beuker is ons, met een rondborstig woord, waarvoor we hem dank zeggen, reeds volkomen gelijk komen geven.

Op de vraag toch, of hij de Synode van Utrecht erkent, als een Synode van kerken die wettige openbaringen van het Lichaam van Christus zijn, heeft hij thans een ontkennend antwoord gegeven, dat in beslistheid van toon niets te wenschen overlaat. Ziehier toch wat hij aan de Hoop schrijft:

Ik meen dat er drieërlei soort van doleerende gemeenten bestaan:

ie. Dezulke, waar de Herv. Kerkeraad en Gemeente bij wettig besluit van het synodale tot het gereformeerde terrein overging, zooals, naar ik meen, ook te Rotterdam geschied is. Bestond aldaar reeds een wettige Chr. Geref. gemeente en komen er zoodoende nu door het Godsbestuur twee gereformeerde gemeenten naast elkaar in dezelfde plaats, deze tweeheid dragen we met geduld, totdat ze te zijner tijd op wettige wijze samensmelten. Dus tegen zulke gemeenten hebben wij niets. Al is het ook waar, dat door haar veeljarig meeloopen met den vijand te dier plaats een Chr. Gereformeerde gemeente is moeten georganiseerd worden.

2e. Zulke gemeenten, die op plaatsen, alwaar zich geen Chr. Geref. Gemeente bevond en waar de Herv. Kerkeraad en gemeente van geen reformatie, hetzij in den vorm van scheiding, hetzij in den vovm van doleantie.^ iets weten wilde, naar het ambt der geloovigen zijn ontstaan. Ook op deze hebben wij niets aan te merken, ze zijn ons wettige Kerken Christi, ontstaande op dezelfde wijze als verreweg de meeste onzer eigene gemeenten ontstonden.

3e Maar tegen het derde soort gold onze bedenking. Op zulke plaatsen, alwaar de Synodale Herv. Kerkeraad en Gemeente, als geheel, volstrekt van geen reformatie weten wil, maar waar de Heere reeds voor jaren weer eene gemeente vergaderde, die het werk der reformatie ter hand. genomen en zich in leer, tucht en dienst naar Gods Woord en Gereformeerde Belijdenis en Kerkenordening gedroeg, dat men aldaar, zeg ik, eenige personen samenbracht en geheel buiten de bestaande gemeente Christi om, deze tot eene nieuwe gemeente, tegenover de bestaande, organiseerde, zie, dat kunnen wij noch met Gods Woord noch met Gereformeerde Belijdenis en Kerkenorde overeenbrengen.

Ik wil daarmede niet voor uitgemaakt houden, dat zulk eene gemeente, wegens de onwettige ma nier van keur ontstaan^' voor altijd en in alle opzichten het karakter van een gereformeerde Kerk moet ontzegd worden en voor een bloote »sekte" moet worden gehouden, welke zich (zie art. 28 onzer Geloofsbelijdenis) »met den naam der Kerk bedekt, gelijk Dr. K. in de Heraut mij en zelfs geheel de Synode van Assen ten laste legt. Maar dit heb ik beweerd; »Dat dit ontstaan eene zake is, welke, alvorens we tot ineensmelting komen, vooraf behoorlijk dient onderzocht te worden.”

En ik beweer ook .nu nog, dat er bij zulk eene gemeente, al openbaart ze zich vervolgens als een behoorlijke gereformeerde en al wordt ze uit kracht daarvan als een wettige Kerk des Heeren erkend, altijd een smet aan hare geboorte blijft kleven, die ze niet afwisschen kan. Een onecht geborene is ook wel werkelijk een mensch, en wordt als burger erkend, maar er kleeft toch een vlek aan zijn geboorte. Hij had niet op zulk eene wijze in de wereld moeten komen. Zoo noem ik ook zulke gemeenten, niet in geestelijken, maar in kerkdijken zin, onecht.

Wat blijkt hieruit nu? Dat volgens Ds, Beuker de Assensche Synode van óns vraagt: „Vóór alle dingen, erkent ViOgxvAzh al onze kerken als echt", maar inmiddels zelve slechts het betrekkelijk kleiner deel der Doleerende kerken a's echte kerken erkend wil hebben.

Hij splitst ons in drie socrten: i". kerken waarin de geheele keikeraad bij wettig besluit uittrad; 20. kerken, waar men zich op andere wijze vrij maakte, ia plaatsen waar geen Christ. Geref. kerk was; er, 3". kerken, waar men evenzoo deed, in plaatsen Vv-aar wel een Christ. Geref. kerk bestond.

Nauwkeurig onderzoek zou toonen, dat van deze drie categorieën de derde het sterkst vertegenwoordigd is. En van deze derde categorie nu zegt Ds. Beuker, dat hij nog niet beslist wil zeggen, dat hij ze nooit zal erkennen; maar dat het toch in elk geval onechte kerken zijn; dat ze in geen geval nu reeds voor erkend kunnen gelden; en dat ze nooit tot erkenning kunnen komen, dan door zekere legitimatie.

Over deze opinie van Ds. Beuker vellen we thans geen oordeel, maar bepalen ons tot de volgende opmerkingen.

1°, Blijkt dan nu toch, dat de Heraut volkomen gelijk had, toen ze aanstonds vermoedde, dat het zelfs met de erkenning onzer kerken niet pluis stond.

2°. Staat het dan nu vast, dat Ds, Beuker met de Synode van Utrecht niet verder kan komen. Immers deze Synode is een Synode of samenkomst van de kerken dezer drie categorieën, en als zoodanig erkent hij ze niet.

3°. Springt het in het oog, dat noch de Deputaten noch de Synode van Utrecht ook maar één stap verder kunnen doen, alvorens over dit punt volkomen zekerheid is bekomen, daar de Synode natuurlijk geen enkel woord spreken noch ook een enkele handeling verrichten kan, waardoor zij de qualiteit van haar lastgever in twijlel zou laten komen.

4°. Dat Ds. Beuker zeer goed weet, hoe niets dieper krenkt en grieft, dan zonder volkomen zekerheid, tot een vader of moeder te zeggen: »Dit uw kind is onecht!". en dat hij desniettemin het voor geoorloofd en plichtmatig heeft gehouden, deze qualificatie op de grootste der drie categorieën van onze kerken toe te passen.

En 5°. dat nu duidelijk blijkt, hoe mislukking der onderhandeling en afspringing der vereeniging, als het er toe komen moest, alleen zal te wijten zijn aan de onwrikbaarheid, waarmee Ds. Beuker het separatistische standpunt handhaaft. Iets waar we hem op zichzelf geen verwijt van maken. Immers daar is hij vrij in. Slechts in één ding is hij niet vrij: Zoo hij, door op dit separatistische standpunt zoo eenzijdig den nadruk te leggen, de zaak doet afspringen, hebbe hij dan ook den mannelijken moed, om de verantwoordelijkheid voor zijn daad te dragen, en schuive hij dus niet langer wat hem toekomt, op anderen.

Dat hij dit laatste toch doet, kunnen we ons slechts uit ééne zwakheid verklaren.

Ds. Beuker is namelijk inconsequent.

Naar de logica van het beginsel waaruit hij redeneert moest hij namelijk ook de eerste categorie doleerende kerken verworpen hebben, en alleen de tweede hebben aangenomen.

Immers wat hij spreekt van het „wettig besluit" van een Synodalen kerkeraad 13 op zijn standpunt, ongerijmd. Nooit kan het besluit eener valsche kerk wettig zijn en wettiglijk strekken om een kerke Christi te doen optreden. Vooral niet in een plaats als Rotterdam, waarop hij wijst, en waar de Christ. Geref. kerk reed^s opgetreden was.

Dit is in Ds. B-'uker dan ook niets dan een „gedienstigheid der practijk.”

Hij begrijpt wel, dat het niet aangaat de Ned, Geref, kerk van Rotterdam maar zoo weg te cijferen. Diarom draagt hij in Rotterdam de tweeheid. En vindt er nu op, dat dit „door het wettig besluit van een Synodale (vaJsche) kerk" gedekt zou zijn; iets wat' natuurlijk heel zijn theorie omverwerpt.

Toch baat hem dit weinig.

Ds. Beuker heeft nu openlijk verklaard, dat de Ned. Geref. kerken te Amsterdam, te Utrecht, te Middelburg, te Zwolle, te Groningen, te Arnhem, en waar al niet (die geen van alle, in den door hem bedoelden zin, door wettig kerkeraadsbesluit, uittraden) eenvoudig onecht zijn.

Hij kan dus niet verder onderhande'en met Deputaten of met een Synode, tot wier keus en saamstelling deze kerken hebben meegewerkt.

En dat hij desniettemin toch wel' met Deputaten en Synode, wier lastgevets hij voor het grooter deel niet erkent, zou willen voortredeneeren, is slechts een nieuwe inconsequentie, waartoe zijn beter hart hem verleidt.

De volle consequentie van zijn standpunt, dit voelt hij zelt wel, zou tot ongerijmdheden voeren. En daarom doet hij water in zijn wijn.

Meer dan hij zelf vermoedt.

Edoch te . zveinig om verder te komen. En ie veel om terug te gaan!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Toen de besluiten

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's