Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij dit Nummer behoort een BIJVOEGSEL.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij dit Nummer behoort een BIJVOEGSEL.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heidelbergsche Catechismus.

ZONDAGSAFDEELING XXI.

II.

Dit is het, wat den Levieten aangaat: an vijf en twintig jaren oud en daarboven zullen zij inkomen, om den strijd te strijden, in den dienst van de tent der samenkomst. Num. 8:24.

De Rerk het leger, en het Godsrijk of het Koninkrijk der hemelen het rijk dat met behulp van dit leger wordt geslicht; - aldus omschreven we, met beroep op Psalm 110, het verschil tusschen „Kerk" en „Godsrijk." Thans behoort de juistheid van deze onderscheiding nader te worden aangetoond.

In oude tijden, toen de tegenstelling tussc^ien Christus en de wereld nog bij iederen voetstap gevoeld wierd, kende elk kind van God den eeretitel van „strijdende kerk", die aan Christus' kerk naar ieders overtuiging toekwam, en was elks uitzicht en hope, om uit die „strijdende" eens in de ^^triomfeerende" kerk over te gaan. Men dacht zich de kerk niet anders. Men kon ze zich niet anders denken. En een kerk van Christus, die niet als een heilige heirmacht voor Christus, ' zaak en naam optrad en stre.d, zou destijds op alles anders behalve op een kerk geleken hebben. Eerst later toen in de Staats-en Volkskerken de wereld een vergelijk met de kerk sloot, en ten slotte in de Middeleeuwen alle tegenstelling tusschen Christus en de wereld wegviel, zonk dat hooge bewustzijn, en wierd de naam en eeretitel van ^^strijdende kerk" niet meer verstaan. Op den klank af gebruikte men de oude betiteling nog. Uit gewoonte bleef men ze naspreken, maar de zin en beteekenis v, ; as er uit weg. Iets wat ten slotte zóóver ging, dat men den term van ^^strijdende kerk" geheel op liet gaan in den strijd, dien elk mensch van edeler zin op aarde heeft te voeren. „Strijdende kerk" wilde teen zeggen, een zeker aantal menschen, die nog innerlijke worstelingen hebben, die nog kampen tegen lot en neiging, en elk op hun v/ijs nog te strijden hebben met boezemzonde. In tegenstelling waarmee „triomfeerende" kerk dan de beduidenis kreeg van afgestorvenen, die uit deze worsteling met leed en kruis, nu waren weggenomen en geen strijd met innerlijke zonde meer kenden. Slechts vergat men, dat hiermee heel hel denkbeeld van een „strijdende kerk" geheel dood was geloopen. Immers strijd met tegenspoed en zonde heeft ook de Chinees en Mahomedaan, heeft ook de Jood en de ongeloovige. Zoodat ge bij die opvatting van tweeën één doet; óf Jood, Chinees, Turk en atheïst tot leden van uw „strijdende kerk" maken, óf wel heel het begrip van „strijdende kerk" ophefïen, om niets dan den gewonen strijd van alle menschelijk leven over te houden. Hier mag ook in de prediking wel op gelet worden. Zult ge recht hebben om van een ^strijdende kerk" te spreken, dan moet duidelijk uitkomen, welk onderscheid er bestaat tusschen dien dagelijkschen strijd, die, van ons menschelijk aanzijn onafscheidelijk, aan alle menschen gemeen is, en dien anderen strijd, dien niet enkele personen, maar dien de kerk van Christus als een geheel gedacht, te voeren heeft tegen de wereld.

Slaat ge nu het Oude Verbond op, dan vindt ge, dat onder Israels ceremonieele bedeeling de heilige dienst in enger zin van de elf stammen was afgenomen en gelegd was op den éénen stam van Levi. Levi treedt plaatsbekleedend voor heel Israël op, en zijn dienst is in het heiligdom des Heeren. En hoe wordt nu door de Schrift zelve deze dienst van Levi in het heiligdom ons geteekend.' Lees het slechts in Num. 8:23—26: aar staat: En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: it is het wat den Levieten aangaat, van vijf en twintig jaar oud en daarboven zullen zij inkomen, om den strijd te strijden in den dienst van de Tente der samenkomst. Maar van dat hij vijf dg jaar oud is zal hij van den strijd van desen dienst afgaan en hij zal niet meer dienen; doch hij zal met zijne broederen dienen in de Tente der saamkomst, om de wacht waar te nemen." En zoo nu wordt niet alleen op deze plaats, maar in heel de wet, steeds de dienst der Levieten ons op militaire wijze voorgesteld. Ze vormen een leger, waarin een iegelijk van zijn 256—502 jaar dienstplichtig is, om mee op te trekken in den strijd; en is hij de 50 janr voorbij, dan gaat de Leviet over in de reserve, die wei niet meer optrekt, maar toch in dienst blijft, om alsnu de wacht te betrekken.

„De wacht des Heeren waarnemen", de wacht in den Tabernakel waarnsmen", , /de wacht van de kinderen Israels •wad^rneMen", »de wacht des heiligdoms waarnemen", of „de wacht van de Tente der samenkomst waarnemen" zijn dan ook vaste uitdrukkingen, die telkens en telkens in de Levieti-Ëche wetgeving terugkeeren.

Wat beteekent dit nu?

Israël was het volk der voorafschaduwing. In zijn volk was de kerk, en in zijn nationaal bestaan het Godsrijk vocrgeteekend. Nu had Israël twee legers, het ééne de militaire macht om tegen Edom en Syrië en Egypte te strijden, en het andere het heilige leger van de Levieten, om den strijd des Heeren te strijden in den Tabernakel. We hebben hier dus volstrekt niet te doen met eea bloot figuurlijke of overdrachtelijke manier van spreken. Het is niet maar een beeldspraak, maar een wijze van uitdrukking van zeer wezenlijke beteekenis. En die beteekenis is, dat in den stam van Levi en zijn heiligen strijden wachtvoorgeteekend en afgeschaduwd lag die andere strijd en die andere wacht, die straks a's de kerk ivereldkerk zou geworden zijn, door' de kerk van Christus zou zijn waar te nemen in de worsteling tusschen Christus en de wereld.

Hiermee stemt het dan ook geheel overeen, dat in het Nieuwe Testament de roeping der kerk voortdurend als een strijd wordt voorgesteld, die eerst met de we-' derkomst des Heeren op de wolken een einde neemt; waarin de kerk zekerlijk overwinnaresse zal zijn; en waarop eens een heerlijke triomf zal volgen, als de Christus, onder wien als Hoofd van 's hemels

legermacht die strijd gevoerd wierd, de kroon zal uitreiken aan wie hem getrouw bleef tot in den dood. Pauluszelf getuigt er tegen het einde zijns levens ran: Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden, ! voorts is mij weggelegd de kroon der recht-' vaardigheid, welke de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij in dien dag geven zal." Een betuiging die wel aan het beeld van het worstelperk wordt vastgeknoopt, maar om juist daardoor het denkbeeld van de worsteling slechts te wezenlijker te doen uitkomen. Evenzoo vermaant hij Timotheüs, „dat hij toch den goeden strijd strijden moge". Aan de kerk van Filippi roept hij toe, dat ze toch staan moge in éénen geest, yflnet één qemoed gezamenlijk strijdende door het geloot des Evangelies." Van-Euodia enSyntyche verklaart hij, dat ze tmet I hem gestreden hebben in het Evangelie." Zelf arbeidt hij ti strijdende naar de werking (van Christus) die in hem werkt met kracht." Aan Epafras geeft hij het getuigenis, dat deze dienstknecht des Heeren „/^ allen tijde strijdende is in den gebede." ., ., Strijd, " roept hij aan Timotheüs toe, y, strij(t den goeden strijd des geloofsP En ook volgens Judas (zie zijn brief vers 3) is ., ., strijden voor het geloof' de taak der kerke j Gods. Zelfs noemt Paulus den belijder des Heeren „een soldaat" of „krijgsknecht." > Gij dan lijd verdrukking, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus" (2 Tim. 2:3).

In (ien krijg dien zs met de wereld te voeren heeft, ligt dan ook heel het leven der kerk. „Wandelende in het vleèsch, " zegt Paulus, ., .poeren wij den krijs niet naar het I vleesch". En nu komt hij op de wapenen die I in dien krijg gehanteerd worden, en gaa.t dan I voort: „want de wapenett van onzen krijg I zijn niet vleeschelijk, maar geestelijk", en I juist daarom „knchtig door God tot nederwerping der sterkten." Zoo is het dan onze roeping ons leven te stellen „? Ö^ wapenen der gerechtigheid", en aan te doen - ide wapenen des lichts." Ja zelfs geheel de wapenrusting van een krijgsknecht des Heeren wordt ons voorgeteekend: „Doet aan degeheele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen van den Duivel. Want wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers dezer eeuw. Daarom neemt aan de geheele wapenrusting Gods. Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, en de voeten geschoeid hebbende met de bereidheid des Evangelies; bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs. En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, 't welk is Gods Woord."

Deze strijd, nu, déze krijg, dien de kerk van Christus te voeren heeft, gaat door tot den einde, en alleen wie „volharden zal tot den einde toe zal de kroon ontvangen." Bie overwint zal deelen in den buit, zal eere en lot in het voltooide Godsrijk ontvangen. Christus triumfator zal aan al zijn heirwacht, aan zijn lijfgarde, aan zijn dappere, trouwe krijgsknechten, geven met hem te zitten in den troon, te eten van den boom des levens, te dragen een witten keursteen, macht te hebben over d? onderworpenen, bekleed te worden met witte kleederen, den naam zijns Gods te dragen, kortom te deelen in al de heerlijkheid van zijn triomfeerenden Koning.

Dit karakter van de kerk 3\.s „strijdende macht", d. i. als leger en heirmacht des Heeren vloeit voort uit het strijdend karakter., waarin de Christus zelf optreedt. Hij is het Hoofd van 's Heeren legermacht. In zijn mond is een scherpsnijdend zwaard. Hij voert krijg in gerechtigheid. Hij rijdt voorspoedig op het zuivere woord der waarheid, om over zijn vijanden te triomfeeren. Hij is gekomen niet om den vrede te brengen, maar om het zwaard op aarde te werpen. Potentieel heeft hij reeds op Golgotha „de wereld overwonnen". Wat tegen hem overslaat zijn zijn vijanden. Die vijanden moeten ten onder gebracht en gesteld tot een voetbank zijner voeten. En eerst als de laatste vijand zal zijn tenietgedaan, en elke tegenstand gebroken, gaat het volle rijk der heerlijkheid in.

Christus is Veldheer, Krijgsoverste, gelijk hij dan ook aan Jozua als een krijgsman verscheen. Door Satan, zonde en wereld wierd en wordt een krijg aan God aangedaan. Ia dien alzoo ontstanen krijg staan de engelen Gods tegen de engelen van Satan over, en aan Christus is het opperbevel in dezen ontzettenden krijg. Hij leidt al de heirmachten Gods ter overwinning, en alle zegepraal die bevochten wordt is uit hem.

Eerst was er niets dan het rijk Gods. De zonde brak dat rijk en stichite er een rijk der duisternis tegenover. Vandaar dat elk zondaar, die onbekeerd bleef, bewust of onbewust, als krijgsknecht van Satan dienst doet om 's Heeren rijk te bestrijden. Toch moet dat rijk des Heeren weerkomen; het wordt gewisselijk hersteld. Die het herstelt is de Christus. En het is voor die herstelling van het Godsrijk, dat hij krijgsknechten bezigt, die eerst in Satans dienst waren, masr die hij uit Satans dienst losbreekt, naar zich toe lokt, nu wapent met de wapenrusting Gods, en alzoo gewapend mee doet optrekken in zijn heirschare.

Zoo is Jezus een „strijdbaar held", een koning die krijg voert, en niet aflaat eer de vijanden Gods volkomen verpletterd en vernietigd zijn. Maar al is de overwinning op-die vijanden aan Golgotha's kruis reeds in beginsel bevochten, toch duurt die strijd nog voort en voort, en zal hij eerst ddn een einde nemen, als deze Veldheer Gods op de wolken wederkomt, en feitelijk heel de schepping aan zich zal aanwerpen.

Tot op dien tijd toe woedt de krijg dus. De strijd gaat aldoor. En hoe zou het nu denkbaar wezen, dat onze Jezus aldoor den strijd streed, en dat zijn Kerk, zijn volk op aarde, zich dit niet aantrok, ham alleen liet strijden, en zichzelf van strijd onthield?

Neen, is de kerk met Jezus één, hij haar Hoofd en zij zijn lichaam, dan is het ondenkbaar, dat zij van verre dit zou aanzien, zonder zich in den strijd te mengen. Waar de koning strijd voert, strijdt al het volk met hem, en wie met het volk niet meestrijdt, is een lafaard, die buiten wordt geworpen.

En zoo springt het in het oog, hoe, omdat we een strijdenden Messias hebben, ook zijn volk geen andere roeping kan hebben. dan om een strijdende zijn. kerk op aarde te zijn.

Dit voert ons vanzelf op de benaming van „Volk des Heeren", die zoo gedurig in de Schrift voorkomt, en die velen thans in onbruik zoeken te brengen.

Om goed de verhouding tusschen den naam „Volk des Heeren" en „Kerk" in te zien, dient er op gewezen, dat in Israël het leger al het volk, en al het volk het leger was. In nog sterker zin dan nu in Pruisen elk mm soldaat i", moest in Israël elk volwassen man mee ten strijde optrekken. Er was geen huurleger. G& & n gerecruteerd leger. Er was in Israël algemeene en persoonlijke dienstplicht. Volk en leger waren dus één, en beurtelings kon men voor de heir.scharen Israels zoowel den naam van leger, als den naam van volk bezigen.

Dit komt vooral uit in tijden van oorlog. Komt men in Pruisen in vredestijd; dan treedt het volk meer op den voorgrond en schijnt het leger iets aparts. Maar breekt de oorlog uit, dan gaat heel het volk in het leger op, en valt elk onderscheid weg. Zoo nu was het ook in Israël. En zoo is het ook nu nog met het Volk des Heeren. Immers voor dat Volk is het altoos krijg. Er wordt met Satan nooit ook maar een wapenstilstand gesloten. Het Volk is altoos niet alleen op voet van oorlog, maar in werkelijken oorlog. En als het soms anders schijnt, is dit alleen omdat een deel van het Volk ontrouw wierd, de zaak zijns Heeren verliet en overliep naar den vijand.

Vandaar dat het „Volk des Heeren" nooit anders dan als een » volk in de wapenen" gedacht kan worden ; steeds in den strijd ingewikkeld; en krijg voerende onder zijn Heere en Koning.

Toch is er tusschen de namen „Kerk" en „Volk” verschil.

„Kerk” of Ecclesia heeft haar naam van „uitroepen". De kerk is de schare der „uitgeroepenen, " der „opgeroepenen" tot den krijg. Het beteekent hetzelfde als keurbende. Het zijn de getrouwen, die hem door den Vader gegeven zijn, en die hij nu uitroept uit de wereld, tot zich roept, en om zich Vergadert. „Volk" daarentegen ziet op de organische verhouding van »koning" en „onderdaan". Eens als de laatste strijd zal zijn uitgestreden, en het Godsrijk voleind, zal ook dit rijk ingezetenen, inwoners hebben, en deze ingezetenen van het Godsrijk zullen geen losse menschenmassa vormen, maar een organisch geheel, een natie, een volk. Zoo hangen dan al de geroepenen des Heeren onderling saam. Ze zijn door onderlinge banden verknocht en verbonden, en saam staan ze in onderworpenheid en gehoorzaamheid aan hun souvereinen Vorst en Koning, om te deelen in zijn vrede en zijn heil.

En dit »Volk" nu is maar niet onder een Koning gebracht, maar als uit zijn Koning voortgekomen. Het staat met zijn Koning in levensverband. Hun Koning is uit hen, en zij zijn uit hun Koning. Koning en Volk zijn saam één. Hij is hun Hoofd en zij zijn leden van zijn lichaam. En hierin nu juist ligt de waarborg voor de eenheid van dit „Volk', voor zijn eenheid door alle eeuwen en geslachten; want omdat het organisch saamhangt, draagt het zijn zaad in zich, en worden uit het Volk

voor den Koning steeds nieuwe onderdanen geboren.

geboren. Zoo staat tegenover de veelheid der volken en der natiën dit ééne Volk des Heeren als een eigen, een verkregen volk over. Zoo kan er dus nooit een volkskerk zijn, en is het enkele begrip van volkskerk reeds een geheele omverwerping van wat de Heilige Schrift ons én omtrent de Kerk én omtrent het Volk des Heeren leert. Een volkskerk in Israël, o, gewisselijk, omdat dit ééne volk niet uit de volken en natiën, maar als een apart volk expresselijk door den Heere geschapen was, om én het Godsrijk én 's Heeren volk af te beelden. Maar buiten Israël is er niets dan de wereldkerk, is er niets dan het ééne Volk des Heeren, uit alle geslachten en natiën en tongen gemengd. En al wie nu nog hangen blijit aan het valsche begrip van een „volkskerk", blijft bij den torenbouw van Babel staan, en verzuimt terug te gaan tot die hooger eenheid, die in het Paradijs ontsproot en in den Zaligmaker ^^rw^rWa? hersteld is. Wil men nu scherp onderscheiden, dan is Jezus Koning over dit zijn Volk en Hoofd van zijn Kerk, even gelijk ook onze Vorst uit het huis van Oranje koning over het volk van Nederland en opperbevelhebber ot hoofd van zijn leger is. Overmits echter „het Volk des Heeren" en de Kerk of zijn keurbende, in dezen toestand van nimmer eindigenden krijg geheel saamvallen en één zijn, en het volk al het leger en het leger«/ het volk is, doet deze spitsvondige onderscheiding er niets toe. Slechts strekt deze schoone benaming van Hoofd des Lichaams om krachtig en kernachtig den organischen saamhang tusschen dezen Koning en zijn Volk, tusschen dezen Veldheer en zijn Leger te doen uitkomen. Het is geen aangesteld „hoofd" van een „gehuurd legei", maar een Hoofd van 's hemels legermacht, dat ziende op zijn getrouwen, zeggen mag: Vleesch van mijn vleesch en door mijn eigen bloed verworven.

Van aanbelang wordt deze onderscheiding tusschen „Volk" en „Kerk" dan eerst, wanneer zich als „kerk" aandient en met den naam van „kerk" siert eene menigte van personen, die slechts voor een deel echt en voor een ander deel onecht van oorsprong zijn. In het leger van Jezus moet elk krijgsknecht van zijn Volk zijn. Mengen er zich dus in zijn heirscharen vreemden die niet tot zijn Volk behooren, maar ingeslopenen zijn, dan spreekt het vanzelf, dat er in dit leger onderscheid moet gemaakt tusschen degenen die wel en die niet van 's Heeren Volk zijn. En daarom was het een goed instinct, dat de kinderen Gods dreef, om steeds op den naam van 'j Heeren Volk hoogen prijs te stellen, en te weerstaan elke poging om het gebruik van die benaming uit te roeien. Belang bij het in onbruik komen van dien naam hebben slechts zij, die de Kerk met de wereld willen vermengen, en den strijd tusschen de Kerk en de wereld willen opheffen. Zij daarentegen, die staan in de overtuiging dat alleen hij den strijd des Heeren kan strijden, die van boven geboren en in 's Heeren Volk is ingelijfd, moeten aan dezen eerenaam wel blijven vasthouden. Juist daarin toch dat Jezus een Koning is die zijn eigen onderdanen heeft, en dus een Volk bezit waarover hij regeert, ligt al de klem onzer heilige belijdenis.

Het hjOg belang om aan deze Schriftuurlijke voorstelling van een „Vol Is des Heeren" als „strijdende Kerk", en dus als een „heirschare Christi" de hand te houden, komt ia onze dagen weer te sterker uit, nu in het dusgenaamde „Leger des heils" een caricatuur optrad van wat de Kerk des Heeren zijn moet. De fout toch van dit «Leger des heils" is niet, dat het de idee van strijd opnam, en zeer goed inzag dat wie in een strijd zouden optrekken saam ook een le^er vormen. Slechts hierin ging het feil, dat het, in plaats van de Kerk zelve weer als „strijdende Kerk" cp te laten trekken, een soort nieuwe > strijdmacht" naast de Kerk ging vormen, met een mensch tot „generaal", in stede van met Christus tot Veldoverste.

Al de uitwendige drukte van dat „Leger des heils" hangt met deze grondfout saam. En de bes'.rijding van dat verschijnsel mag onzerzijds dan ook niet gevoerd door minachting en spot. Immers dit «Leger des heils" heeft wel terdege iets aan de Kerk van Christus te verwijten. En dan eerst zal deze ziekelijke verschijning vanzelf te niet gaan, als de Kerk van Christus zelve weer als „strijdende Kerk" optreedt; en in stee van zich ót zondig met de wereld te vereenigen als volkskerk^ < 5f zich in vrome kringetjes tot onderlinge geestelijke genieting terug te trekken, zich weer bewust wordt van haar heilige en hooge roeping om als een Slaq; orde des Heeren, één van zin en één van bedoelen, staande in haar geestelijke wapenrusting, onder haar Koning, Hoofd en Veldheer, den strijd aan te binden met de machten der duisternis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Bij dit Nummer behoort een BIJVOEGSEL.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's