Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den scriba der Deputaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den scriba der Deputaten

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 3o. Nov. 1888.

Van den scriba der Deputaten, zoo door de Synode van Utrecht als door die van Assen in zake de plannen van hereeniging benoemd, ontving ook onze redactie deze belangrijke mededeeling:

Donderdagmorgen te tien ure werd te Utrecht de Vergadering van Deputaten der Ned. Ger. en der Christ. Ger. kerken met het voorlezen van Ps. 122 en met gebed geopend door Ds. J. van Andel, wien ook verder de leiding werd opgedragen.

De samensprekingen kenmerkten zich heel den dag door een Christelijken en recht broederlijken geest.

Hoewel wegens het bekende gemis aan een gemeenschappelijken grondslag de handeling van de gezamenlijke Deputaten niet officieel kon zijn, hebben de gehouden samensprekingen toch in zoover doel getroffen, dat schriftelijke formuleeringen ter tafel werden gebracht, die ter nadere overweging zijn medegegeven en waarover in eene tweede samenkomst op 14 Dec. e k. eene nadere samenspreking zal plaats hebben, met het doel om zoo mogelijk tot een gelijkluidend advies te komen, dat beiderzijds door de Deputaten aan hunne Synode zal worden ingezonden.

De saamgekomen broeders hebben hun voornemen te kennen gegeven, hangende deze besprekingen, zich van publieke behandeling der zaak in de bladen te onthouden. Des te meer achten zij het wenschelijk, dat de zaak der vereeniging in dit stadium der onderhandeling, in plaats van voortdurend onderwerp van discussie in de bladen te zijn, te dringender door al Gods kinderen in den gebede aan den God van alle genade worde opgedragen. De vergadering werd te vier ure door Dr. Kuyper met dankzegging gesloten.

Namens de Deputaten,

de Secretarissen,

H. BAVINCK.

J. C. SIKKEL.

Deze mededeeling ontvingen we met blijdschap.

Niet zoo ongegrond was veler vrees, dat reeds de eerste ontmoeting tot botsing zou leiden, en dat om het formeele der zaak, de vrucht dezer conferentie pover zou uitvallen.

Gelijk men zich herinneren zal, hadden ook wij er aanvankelijk een donkeren blik op. Toch blijkt dit thans niet zoo te zijn. Er schijnen middelen en wegen te zijn uitgedacht en gevonden, om toch ook zoo uit de saamspreking van Deputaten een vrucht te laten rijpen, die als gelijkluidend advies beiderzijds aan de respectieve Synoden kon worden ingezonden; en waar de definitieve saamkomst van Deputaten reeds op 14 December bepaald is, zou dit misschien de hope doen ontluiken, dat de beide Synoden reeds in den aanvang van het volgend jaar saamkwamen.

We verblijden ons hierover hartelijk. Er blijkt dan toch, dat er nog niet behoeft gewanhoopt te worden.

Er blijkt uit, dat als beiderzijds de scherpe pen uit de hand gelegd is, die hand nog zeer wel tot een broederlijken handdruk bekwaam is.

En daarom juist is het dunkt ons goed gezien, dat de Deputaten den wenk gaven om, hangende de onderhandelingen, de booze pen niet weer in de hand te nemen, maar dagelijks de handen biddende op te hefifen tot den Troon der genade.

Ook wij zwijgen dus voorshands over deze gewichtige zaak, en wenden gaarne ook ons woord aan, om te dringen tot vuriger, inniger, volhardender gebed.

o, Als het kon, dat in alle Christelijke Gereformeerde en Ned.Gereformeerde kerken al deze Zondagen ook in de publieke gebeden deze heilige zaak van de eenheid van 's Heeren Lichaam herdacht wierd, wat kostelijke vrucht tot stilling en verbroedering der harten kon niet hier reeds van uitgaan. Afgezien nog van de verhooring der gebeden.

En immers, wat ddt aangaat, de Heere kon zich nog ontfermen, en ons genadig zijn, niettegenstaande onze groote schuld.

In tamelijk uitgebreiden kring is onlangs blaam gelegd op Professor Spruyt, een gemeentelijk hoogleeraar aan Amsterdams stadsuniversiteit.

Deze heer is philosoof; spreekt graag mee; en mengt zich met zekere gretigheid in sociale en politieke quaestiën. Zijn standpunt is dat der conservatiefliberalisten; zijn sympathie voor de Grootprotestantsche partij, onzaliger gedachtenisse; en zal hij zich gaan oefenen in het met pijlen mikken en raken, dan is een Papist of Groeniaan hem een geliefkoosd doelwit.

Tijdens dcMaartvetkiezlng van dit jaar had deze Professor Spruyt zich dan ook geroerd dat het een aard had; zelfs schreef hij een breed opgezette brochure, om onze goede kiezers opzettelijk te waarschuwen, dat ze toch in geen geval aan een Ultramontaansch landgenoot of medeburger, die tot de Roomsche kerk behoorde, hun stem mochten geven.

Een radicaal dat ging nog; een liberaal was goed; een conservatief-liberaal was het bovenstbeste; maar eigenlijk nooit een antirevolutionair, en vooral geen Roomsche.

Dit stuk heeft 'onze Roomsche landgenooten geweldig geërgerd, vooral onze Roomsche stadgenooten binnen de veste van Amsterdam.

Mr. Van Ogtrop, eengemeenteraadslid, dat tot de Roomsche kerk behoort, gaf aan dit gevoel van gekrenktheid lucht, toen de stedelijke begrooting aan de orde kwam, en liet onder instemming van een enkel lid in het Voorloopig verslag de aanmerking opnemen, dat het niet aanging als stedelijk ambtenaar geld uit de stedelijke kas te trekken, en dan van de aldus verkregen positie misbruik te maken om een deel van de poorters in hun ziel te ergeren. Burgemeester en Wethouders antwoordden daarop in hun Memorie.van beantwoording, dat h. i. de vrijheid der hoogleeraren niet aan banden kon worden gelegd.

Dit antwoord was olie in het vuur, en bij de openbare beraadslaging kwam Mr. Van Ogtrop dan ook op de zaak terug. Edoch, zonder succes.

Vooral de heer Sillem nam het juist voor den heer Spruyt op. Slechts een enkel lid steunde min of meer de oppositie, en het eind van het steekspel was, dat Prof. Spruyt, zonder vrees voor openlijke réprimande, zich voor zijn schrijftafel kon zetten, om een nieuw gerecht Papistenkost op geuzenschotelen in gereedheid te brengen.

Bij deze quaestie dient wel onderscheiden tusschen de vraag, of een hoogleeraar vrij moet zijn, om op zijn college te zeggen wat hij denkt, en die andere, of hij als burger, hoewel hij bezoldigd hoogleeraar is, het recht behoudt, om bij monde en in geschrifte te ijveren voor wat hem goed dunkt en te bestrijden wat hij wraakt.

Het eerste vraagstuk, dat verreweg het belangrijkste was, is door Burgemeester en Wethouders even, met een enkel woord, aangeroerd, maar voorts weer ondergedoken. En schier al de aandacht trok zich saam op de veel minder belangrijke quaestie, of een bezoldigd hoogleeraar een deel van zijn vrijheid als publiek persoon inboet.

Hierover nu vormde zich drieërlei opinie. Vooreerst die der Roomsche pers, die eenparig van oordeel was, dat zulk een hoogleeraar, ter wille van zijn ambt en zijn commitenten, zich te onthouden had van wat hun onaangenaam moest zijn. Dan die van de radicale pers, die geen enkele reden denkbaar vond, waarom men eenig lands-of gemeenteambtenaar beperken zou in zijn vrijheid van spreken.

En ten derde die van de conservatiefliberalen, die vinden, dat een Dr. Smit terecht als leeraar ontslagen wordt, zoo hij ergernis geeft door publiek tegen het liberalisme te ijveren, maar dat een hoogleeraar die publiek voor het liberalisme propaganda drijft, vrij moet zijn om te zeggen wat hem gevalt.

Ons dunkt, voor ons. Calvinisten, is er uit deze drie nog geen keus te doen. Met twee pannetjes bakken, gelijk de conservatief-liberalen dit willen, om Smit in Apeldoorn te verdoemen, maar Spruyt in Amsterdam met lauweren te omkransen, dat gaat niet. Dat is onmanlijk en beginselloos. Daar zit geen systeem in, en datteekent geen karakter.

De opinie van Mr. Van Ogtrop, door de meeste organen der Roomsche pers bepleit, kunnen we evenmin overnemen. Het vrije woord en de vrije gedachte is ons daartoe te kostelijk. Dwang moet niemand aangedaan. En als de heeren Spruyt, Van Leeuwen en tutti quanti noch humaan noch kiesch genoeg zijn, om zelven te rekenen met de beperking die hun positie hun oplegt, dan hebben we tienmaal liever dat ze „den razenden bol" tot exempel kiezen en nog grimmiger en giftiger uitschieten, dan dat tot afwering van hun pijlen, de vrijheid van het woord vernietigd worde.

Toch kunnen we daarom evenmin met de radicalen meegaan. Niet omdat ze én in zake Dr. Smit, én in zake Dr. Spruyt het opnamen voor leeraren die gezegd hadden wat hun voor den mond kwam; hierin staan we geheel aan hun zijde; te meer daar ook zij toestemmen, dat eischen van kieschheid wel terdege zelibeheersching en tempering voorschrijven; maar wat we op hen tegen hebben is, dat we hun conclusie onvolledig achten.

Onze conclusie is: Ongerepte en ongekrenkte vrijheid van het woord, maar dan ook geen officieel karakter voor den man, die het vrije woord gebruiken wil. M. a. w. een leeraar of hoogleeraar in zijn vrijheid van spreken te beperken, gaat niet aan, maar daarom juist gaat het dan ook niet aan, dat óf het rijk óf de stad, er officieel een stel leeraren of hoogleeraren op na houdt.

Het Vrije Woord, mits dan ook de Vrije universiteit'.

Breek morgen den dag den officieelen band door, die thans nog vier onzer universiteiten met de Overheid verbindt, en het vraagstuk zal tot aller genoegen zijn opgelost, en het Vrije woord gered zijn. Ware er een algemeen geldende wetenschap, die tot algemeen dwingende resultaten, niet enkel op stoffelijk maar ook op geestelijk gebied leidde, zoo hoefde dit niet. Maar dit is niet het geval.

Zoodra de wetenschap het geestelijk terrein van de letteren, van de rechten of van de godgeleerdheid betreedt, plaatst ze stelsel tegenover stelsel, school tegenover school. Eenheid is er niet.

En overmits nu deze tegenover elkander staande stelsels en scholen steeds wetenschappelijke wapenen leveren voor groepen en partijen, die in het leven van Staat en Maatschappij tegenover elkander staan, is het onredelijk, onzedelijk en krenkend, dat de Overheid, die aller is, voor geld uit aller beurs, mannen aanstelt, die bij den strijd in Staat en Maatschappij aan de ééne groep van burgers de wapenen leveren, om de andere, op ongelijke kans, te bestrijden.

Hierdoor kiest de Overheid partij vóór de ééne en tegen de andere groep.

In plaats van een nationale Overheid erlangen we dusdoende een^ar^yOverheid. En het is uit dit besef van gekrenktheid, dat Mr. Van Ogtrops oppositie voorkwam. Slechts zocht hij het kwaad niet waar het schuilt.

Het kwaad schuilt niet in wat Spruyt misdeed, maar in wat ons Staatsrecht door de wet van 1876 zondigde. Niet Spruyt moet gemuilband, maar de Overheid moet ophouden ^ar/y-scholen op te richten.

Het vrije woord moet gered door terugkeer tot de vrijheid ook op het erf van ons Hooger Onderwijs.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

De Heraut | 6 Pagina's

Van den scriba der Deputaten

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

De Heraut | 6 Pagina's