Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met wat mate gij meet.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met wat mate gij meet.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want met wefk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden. Matth. 7 : 2.

Lust om te oordeelen zit van nature in elk mensch in, en deze neiging moet bevredigd. Ge ku7it niet hoeren van een moeder die haar kind verwaarloost, of, ook zonder een woord te spreken, keurt ge dit af. Ge kunt niet vernemen van een man die zijn vrouw mishandelt, of ge vindt dit slecht. Als iemand een oneerlijkheid begaat, is er vanzelf iets in u dat daartegen opkomt. En als ge iets merkt van de schanddaad der ontucht, is een gevoel van verontwaardiging niet in u te onderdrukken.

Als de Heere Jezus dan ook zegt: »Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt, '' heeft dit niets te maken met dezen onweerstaanbaren en noodzakelijken drang onzer conscientie, om wat slecht is slecht te keuren, maar doelt de Heere uitsluitend op een-toe rekene? t aan en veroordeelen van de personen. Ge kunt dit zien uit wat er onmiddellijk op volgt over het meten. »Met wat mate gij meet, met diezelfde maat zal u worden toegemeten, " is de duidelijke uitspraak, waardoor de Heere Jezus de bedoeling van zijn verbod om te oordeelen toelicht.

»Meten met een maat" komt bij het slecht noemen van wat slecht is niet tepas; want hierin spreekt onmiddellijk onze conscientie. Neen »meten met een maat" doet ge dan eerst, als ge de schuld gaat afwegen, de toerekenbaarheid poogt te bepalen, en op grond van die schuld en die toerekenbaarheid, den persoon, in wien ge iets slechts waarnaamt, z^^roordeelt

En dit laatste nu mag nooit dan met de uiterste omzichtigheid geschieden, en mag bij een privaat-persoon nooit losgemaakt van besef van medeschuld en erbarmen. Voor wie geen privaat-persoon is, staat de zaak natuurlijk anders

Een rechter moet oordeelen en vonnissen. Een vader in zijn huis moet schuldig spreken en straffen. Kortom een iegelijk die door God over anderen gesteld is moet een oordeel veilenen doen neerkomen op den schuldige. Maar daarover gaat het hier niet. Hier is alleen sprake van een privaat persoon, die over zijn broeder of zuster oordeelt. En dan komt Jezus tegen alle u niet geboden toerekenen van schuld en u niet toegestaan veroordeelen van den persoon op.

»Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt!"

En: »Met wat mate gij meet, zal u wedergemeten worden!"

Indien ge bij uw vloeken van al wat zondig en slecht is, de zonde zelve niet van dtnpersoon afscheidt, komt ge op een gladden weg. Dan toch wordt hij die slechte, en gij die brave., en aan die inbeelding van eigen braafheid en voortreffelijkheid ontleent gij dan het recht, om eens terdege uit de hoogte op dien slechterd neer te zien.

Jezus laat er daarom terstond zijn snijdend woord van den splinter en den balk op volgen. Want ddt is het.

Gij loopt met een balk in uw oog, en beeldt u in, dat er niets aan u schort, en van de hoogte dezer ingebeelde heiligheid beziet ge nu den splinter in uws broeders oog met een vergrootglas.

En dit nu komt u niet toe. De zonde van dien dief, dien leugenaar, dien ontuchtige sproot op uit denzelfden giftigen wortel der zonde, waaruit uw hoogmoed, uw drift, uw bitsheid, uw geldgierigheid, uw hebzucht, uw sluwheid opschoot; alleen met dit verschil, dat uw zonden aan een anderen stengel groeien. I

Satan heeft zich nooit aan ontucht of dronkenschap misgaan, zijn zonde is louter geestelijk in hoovaardij en nijd; en toch is hij de allerschuldifste.

Bovendien, wat was oorzaak, dat allerlei zonde, die in uw naaste uitbotte, er bij u inbleef? Waarlijk, niet omdat de zaden voor dat kwaad er ook bij u niet inzaten, want in ons boos hart huizen de kiemen van alle zonden. Maar immers alleen, omdat gij afstamdet van andere ouders, opgevoed wierdt in andere omgeving, en de tegenhoudende genade Gods in u meer verheerlijkt wierd.

En omdat gij nu zooveel rijker beweldadigd wierdt, en daardoor veel booze zonden in u niet uitbott'en, zult gij daarom nu gaan zeggen: „Ik, brave mensch, zal dien onbraven naaste nu eens verfoeien!"

Maar immers dan rooft ge Gods genade, alsof ze uw werk ware; - ge steelt in plaats van te danken; en in stee van diep in uw schaamte voor uw God in stof en assche te liggen, verheft ge u, zwelt uw hart op, en gaat ge zitten in Gods stoel, om den broeder te oordeelen.

En dat nu wil de Heere niet.

Hij wil dat gij altoos uwer zonde en uwer medeschuld indachtig, op één hoop met den diepst gevallen zondaar zult gaan liggen, en met Paulus zult jubelen tot Gods eer: »Mij, den allergrootste der zondaren, is genade geschied!"

Of hebt gij zelf dan uw eigen bloed gemengd, eer ge geboren wierdt ? En wie zegt u, dat als gij uit dezelfde ouders als die booswicht geboren waart, in uw bloed iets minder zondige prikkeling zou gisten ? Misschien zoudt ge nog veel erger zijn !

Als gij eens niet in den heiligenden kring van een vroom gezin, maar in een ruw huis in een achterbuurt, waart opgegroeid, zoudt gij beter dan die anderen zijn, op wie ge nu zoo laag neerziet ?

Wat onderscheidt u dan toch ? Wat hebt ge dat ge niet hebt ontvangen ? En als God u tot straf voor uw hard en wreed oordeel morgen den dag eens losliet, kunt gij er voor instaan, dat ge dan niet zoudt vallen ?

En daarom besef van medeschuld; dank dat gij bewaard wierdt: en behoefte om aan dien ander, die zooveel minder ontving, iets van het uwe te vergoeden, dat is het eerste wat God van u bij uw toemeten van anderer schuld eischt.

Wie goed meet, werpt in de maat eerst zijn eigen schuld, en krijgt dan meestal reeds zoo overloopende maat, dat de trek om aan het meten van anderer schuld te gaan, hem wel 'vergaat.

Maar dit is niet genoeg, God wil meer. God de Heere wil ook dat er barmhartigheid in ons oordeel zij. Niet slechts besef van medeschuld, maar ook drang der liefde. God is heilig en Hij spreekt over uw zonde evengoed als over die van uw naaste den doem.

Maar gij zijt onheilig en mist daardoor het recht, om over den medezondaar heen te vallen, en wat u veeleer op de lippen voegt, is de bede van uw Heiland: »Vader, vergeef het hem, want hij wist niet wat hij deed!"

Barmhartigheid roeme ook bij u tegen het oordeel.

De overtuiging van anderer diepe gezonkenheid stoote u niet af, maar trekke u aan. Juist omdat die ander in het water ligt en dreigt te verdrinken, heeft hij aanspraak op uw hulpe. Of zorgt ge ook thuis voor uw zieke kind niet meer dan voor uw gezonde kinderen ?

Onverbiddelijk moet uw gestreng oordeel over het kwaad als kwaad gaan. Daar mag nooit aan getornd. En wee u, zoo ge ooit zonde vergoelijken woudt. Maar den man, de vrouw, het kind dat in die zonde viel, moet ge met uw «heiligen" voet niet wegtrappen, maar met uw onheilige hand in liefde naar u toetrekken, of ge saam, als beiden schuldig en ellendig, door eenzelfde genade van uw God mocht Rered worden.

Dat kunnen de Farizeën nooit verdragen, en daarom hadden ze er een groot woord over, dat Jezus met hoeren en tollenaars omging, maar de stem der barmhartigheid in u getuigt toch, dat zooals Jezus het deed, het wel gedaan was.

Als gij u aan het meten van anderer schuld zet, sluit ge uw hart, maar zoo ge uw eigen schuld zuiver meet, gaat het open.

Dan kunt ge redden, dan kunt ge zegenen, dan kunt ge terugbrengen van den doolweg. Dan strijdt ge bij den broeder tegen Satan, omdat ge Satan bestrijdt bij uzelf En dat verstaat nu wel de wereld niet, maar Gods kinderen hebben het van hun Jezus geleerd.

Och, waarom moesten ook zij dan nog zoo telkens in hard en liefdeloos oordeel uitglijden? Het staat toch niet om niet geschreven: »Met wat mate gij meet, zal te wedergemeten worden!''

En wie weet, de dood wenkt ieder uur, wie weet hoe spoedig ook gij reeds aan dat oordeel, dat over u gaan zal, zult toekomen !

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Met wat mate gij meet.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1888

De Heraut | 4 Pagina's