Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met ongedekten aangezichte.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met ongedekten aangezichte.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch zoo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zoo wordt het deksel weggenomen. 2 Cor. 3:16.

Het licht zelf kunnen we niet zien ds-ndoor het licht. Als het licht zich niet zelf openbaart, toont, tot u komt en in uw oogvlies dringt, merkt gij niet eens noch weet dat er licht is.

En daarop nu ziende, roept de Psalmist uit: „Heere, bij (J is de fontein des levens, Ï« uw licht zien wij het licht-" wat kennelijk niet gezegd is van het stoffelijk licht der zon, maar van het geestelijk licht, dat van God uitstraalt.

Prent u dit diep in.

Als God de Heere niet zoo barmhartig in nederbuigende goedheid was geweest, om zich aan zijn creatuur te openbaren, zou het niet% schepsel niet eenmaal merken noch weten, dat er een God was. En waar God de Heere den mensch al van nature een besef van zijn heilig en goddelijk bestaan had ingeprent, daar is door de zonde dit besef derwijs verzwakt en verflauwd, dat er den boozen zondaar weinig anders uit toekomt dan de wetenschap, dat hij in de hand en in de macht van eenvreeslijk Wezen is, waar hij tegen mort, bitter tegen inworstelt, en tegen vloekt om zijn macht te verfoeien.

o. Als God de Heere u met uw zondig wezen aan uzelven had overgelaten, hoe duivelsch zou ook uw hart niet tegenover uw God staan.

Neen, zeg niet: dan zou ik als een heiden wezen, want ook over de heidenwereld waakt nog een algemeene genade, en velerlei is de barmhartigheid, waarmee onze God ook bij de heidenen nog het volle doorbreken van de ongerechtigheid tegenhoudt.

Veel erger dan een heiden zoudt ge er aan toe zijn.

Stikdonkefe nacht en duisternis zou zich om u saampersen. En in die duisternis zoudt ge zonder één straal van vriendelijk, goddelijk licht, u zelven voelen als de prooi van een u onbekende macht, die u omklemd hield; en zonder iets van uw God te weten, zoudt ge in bittere, satanische vijandschap worstelen tegen uw God in.

Daarom is zijn Openbaring zulk een heilschat. Zijn Woord zulk een onuitsprekelijke rijkdom. Zijn spreken tot den zondaar zulk een daad van nederbuigende ontferming.

Maar toch zonder meer baatte dit nog niet. Want Sinaï ^toont u, wat de uitstraling van het licht van 's Heeren heerlijkheid voor een zondaar wordt, als God hem niets geeft dan dat licht.

Dan kan het zwakke, schier blinde oog dien lichtglans niet verdragen. Dan sluit zich het oog bij het instralen van dien lichtglans eerst recht geheel en bijna hermetisch toe. Dan verschrikt u dat licht en ontzet u, en komt u als het volk bij Mozes de bede op de lippen: »Och, dat de Heere dien lichtglans van ons nam en voor ons aangezicht bedekte."

Zoo diep ontvielen en ontzonken we aan onzen eersten luister. In dunkercn schemer nemen we nog zekere zwevende g.; stalte waar, maar als het goddelijk licht in al den glans zijner heiligheid en gerechtigheid over ons opgaat, dan zien we niets meer, en he? ft dit licht geen ontsluitende, maar toesluuen.de werking. Dan voleindt juist dat licht on^e volkumene zelfverblinding,

Ja, om ons voor die majesteit van het licht van 's Heeren gerechtigheid te vtrbergen, omhullen we dan ons aangezicht nug en iJekken ons oog toe, opdat toch dour het dunne en doorschijnende ooglid geen straal van 's Heeren glans tot ons doordringe en het netvlies van ons oog pijn doe.

Dan kruipen en sluipen we weg voor den verblindenden glans zijner Majesteit en in de klove van den rotssteen zoeken we behoudenis of in de holen verberging voor dien gloed.

En toch ook over die verschrikking triomfeert de genade.

God heeft een Middelaar voor u besteld, en in hem »een verberging tegen den wind, een schuilplaats tegen den vloed, en als de schadmv van een zwaren rotssteen in een dorstig land."

En komt dan die schaduw over u, dat de glinstering getemperd wordt, en het licht zachter, dan wijkt iets van den angst en neemt de pijnlijke prikkeling op het netvlies van uw oog af, en ge haalt weer eenigszins adem.

Gevonden in Hem, o, dan is er koelheid voor gloed, die verzengde, frissche levensadem voor den verzengenden glans die u doodde.

En dan gaat de genade voort en verder.

Ook in u persoonlijk moet het wonder gewrocht. Uw oog, dat krank wierd, moet genezen. Uw geestelijk gezichtsvermogen, dat schier geheel wegging en in duisternis verkeerde, moet hersteld. En nu begint die inwendige bewerking, waardoor een almachtig God een Amen op de bede geeft: »0/«« mijn oogen, opdat ik aanschouwe de wonderen van uw wet!"

Tegen die wet in, die de oogen dichtknijpt en dichtklemt door den gloed der gerechtigheid, opent ondoorgrondelijke ontferming dan het oog door het tusschenbeide treden van Ira manuël.

Zoo wordt het zielsoog anders dan het was.

Het houdt op te zien wat het zag, en het ziet wat het eerst niet merkte.

Het was gezwollen, dik geworden, en verhard, en zie nu wordt het teeder en lenig gemaakt. Er komt natuurlijke gezonde werking en door het deksel heen, dal ge u zelven voor het oog hadt gehangen, bespeurt ge reeds iets van een licht dat u boeien kan, een licht dat ook over uw ziel opging, een licht zco aanlokkelijk en zoo schoon.

Waartoe dan nog die deksels der zelfaanklacht u over het aangezicht geworpen?

Immers de stemme is gehoord : «Verlos hem, Vader, want ik heb verz; oening vóór hem gevonden, " en zoo ontkiemt de eerste liefde; die liefde wekt het kinderlijk vertrouwen; en de oorzaak om nog langer met gedekten aangezichte en , van God afgekeerd te staan, viel weg.

Dat merkt uw Heiland dan. In de ure der minne neemt hij dan zelf met zachte hand u dat deksel van het aangezicht. En nu met on-, gedekten aangezichte in den glans eener eeuwige liefde staande, staart en tuurt ge verwonderd in dien spiegel van het Woord, waarin de heerlijkbeden van uw God u getoond worden.

Zoo wierd uw oog stérker óm te zien; zoo wierd het deksel van het aangezicht genomen; en zoo straalde in het nu ongedekte oog zacht en liedijk bij Geesteslicht u het deugdenbeeld van Gods heerlijkheden tegen, dal in zijn heilig Woord ligt uitgestraald.

Is het dan niet vreeslijk, dat zoo menig kind van God straks toch, na deze liefde genoten te hebben, het oude omhulsel en bedeksel weer opzoekt, om toch weer in moedwil dat deksel over het geestelijk aangezicht te trekken, en in duisternis te gaan afdolen van zijn God?

o, Als de liefde in dien God niet alles overwinnend was, en niet was aangelegd op zeer boozen zin in het te redden schepsel, hoe „g^zou er ooit volharding der heiligen kun-Sèrnen zijn ?

Maar de Heere HEERE laat niet los.

En zóó dikwijls kunt gij in uw schuldigen .overmoed en gelooflooshejd uw aangezicht ^fniet weer verbergen achter uw hullen en deksels, of altoos weer zal, na korter of langer tijd, de Yiiendelijke hand van Immanuëi u dat ompj; .hulsel en omwindsel van het aangezicht afne-: •* men, en u, als een Petrus, bij dat afnemen van het deksel in het beschaamde oog staren, om u weer en telkens weer te vragen: > Smon Jonahs zoon, hebt gij' mij lief? '

o, Leg dan toch af allen last der zonde die u zoo lichtelijk omringt, en helpt toch in uw omgeving, in uw huis en onder uw broederen, dat toedekken van het aangezicht tegengaan.

Doe dat de prediking des Woords in de gemeente. Doe dat de zoekende liefde bij den »verloren zoon, " die liefde gekend heeft, maar verre van zijn Vader vluchtte. Doe dat de vriend bij den vriend, de zuster bij de zuster, de oudere bij den jongere. En laat een iegelijk alzoo medearbeider met Christus aan anderer geestelijke blijdschap zijn.

Want blijdschap, hemelsche blijdschap, en onuitsprekelijke vreugde, dat is het wat uw hart doortintelt, als het omwindsel weer vallen mag, en ge met ongedekt en aangezichte, u weer verkwikken moogt in de aanscüouwing van het deugdenbeeld uws Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Met ongedekten aangezichte.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1888

De Heraut | 4 Pagina's