Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Jn orede nederliggen en slapen!''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Jn orede nederliggen en slapen!''

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal in vrede te zamen ne derliggen en s apen : want Gij o Heere! alleen zult mij doen zeker wonen. Ps. 4:9.

Psalm één en twee vormen een inleiding op heel het boek der Psalmen; en de dne psalmen die dan volgen zijn Morgen en Avondliederen.

Psalm één heft dies aan met het » Welgelulezalig is de man die niet wandelt in den raad der goddeloozen, " en Psalm twee sluit eveneens met een » IVelgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen."

Zoo is alles in den Psalmbundel schoon geordend. Eigenlijk zijn het vijf bundels in één bundel, en zijn elk dezer bundels door een bijna gelijkluidend refrein van elkaar gescheiden. Zoo maken de eerste 41 psalmen den eersten bundel uit, en eer ge dan met het »het hert schreeuwt naar de waterstroomen, " aan den tweeden bundel toekomt, staat er het refrein tusschenin: Geloofd zij de Heere, de God Israels, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja Amen /" Dan loopt de tweede bundel van Psalm 42 tot aan het lied van Asaf (Ps. 73), en ook dan staat weer tusschen beide bundels het refrein: Geloojd zij de Heere God, de God Israels, enz. Amen, ja Amen! — met er bij-»De gebeden van David, den zoon van Isaï, hebben een einde." Van Asaf op Mozes gaat de derde bundel, van Psalm 73—90, waar we aan het slot van Psalm 89 wederom lezen: Geloojd zfj de Heere in eeuwigheid, Amen, ja, Amen /" Terwijl eindelijk de 4e en 5e bundel gescheiden worden door geheel hetzelfde refrein aan het slot van Psalm 106 : tGeloojd zij de Heere de God Israels, van eeuwigheid tot in eeuwigheid., en al het volk zegge : Amen, Hallelujah /" Een lofverheffing die zich aan het slot van heel het boek der Psalmen tot al de schepping uitbreidt, als het in Psalm 150 : 6 heet: Al wat adem heejt., love den Heere.

Hallelujah !" En naar even schoone orde nu bewegen zich ook de eerste psalmen, die op de inleiding van de beide eerste psalmen volgen, om den slaap.

In Psalm 3 : 6 heet het: //é lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de Heere ondersteunde mij". In Psalm 4:9: > Ik zal nederliggen en slapen, want Gij o, Heere, alleen zult mij zeker doen wonen." In Psalm 5:4: Des morgens, Heere, zult Gij mijne stem hooren, des morgen zal ik mij tot U schikken en wachthouden." En in Psalm 6 : 7 : »Ik doe mi/n bed den ganschen nacht zwemmen; ik doornat mijne bedstede met mijne tranen."

Avond-en morgengedachten alzoo ! Liederen voor wie zich te slapen legt en liederen voor wie van zijn bedstede verrijst.

En hetzij dat we slapen gaan, hetzij dat we uit d: n slaap opwaken, altoos het hart en de gedachten des harten nabij den Heere, wiens alleen d< ; sterkte is.

Voor een kind van God is de slaap iets wonderbaars. Als hij slapen gaat, maakt God hem weg. Hij weet dan van zichzelven niet meer af Hij sluit de oopen, vergeet wat om hem is, en werpt zich al slapende in de armen v, in zijn God, dien Wachter Israels, wiens oog nooit sluimert.

Zoo wacht de Heere eiken avond zijn kind op, en spreidt hem zijn leger, en bedwelmt hem, en waakt nu aan zijn sponde, terwijl hij weg is tn van niets af weet en slaapt.

Eerst knielt het kind dan voor zijn Vader die in de hemelen is neder. Hij zoekt en vindt Hem bij die sponde, waarop hij zich zal neerleggen, en ais hij zijn God dan aanspreekt, dan is het of hij tot Hem zegt: «Zijt Gij daar weder, o, mijn goede, trouwe God, om mij in de armen uwer trouw voor dezen nacht te besluiten". En als het stil gebed dan is uitgestort, en gedankt is voor al Gods trouwe op dien langen dag, en vergeving is gevonden in het bloed des Lams voor al de zonden die dien dag bevlekt hebben, dan klimt het vertrouwen in de ziel weer op, en bij het Amen, ja, Amen Hallelujah, voelt hij zich door zijn God als opgenomen, en op zijn sponde neergelegd.

»Ik lag neder en sliep, want de Heere onder steunde mij!" is dan zijn zalige bevinding. En met God bij zijn ziel en zijn ziele met zijn God vereenigd, sluimert hij zacht in de ruste des slaaps.

Het is zoo, er zijn ook onrustige nachten.

David kende ook den angstkreet: »Ik sliep, maar mijn hart waakte" Hij wist ook van nachten dat de slaap van zijn oogen week, en de bitterste tranen zijn oog bevochtigden.

Maar juist bij de schaduw dier bange en in angst doorworstelde nachten, komt het zoete en schoone der gewone nachten te heerlijker uit.

En immers de goede nachten, dat God de Heere achter zijn kind toesluit, en hem dekt met de vleugelen zijner liefde en hem zaliglijk met zijn hoede omringt, ze zijn altoos nog tien tegen ééne nacht in onrust doorgebracht. En het einde ook van al de nachten, die we in ons korte leven, doorbrachten, is lof en eere en prijs voor dien Vader in de hemelen, die ook in onze nachten, ook in onze sluimeringen, ook om onze legerstede alleen groot en heerlijk is! De slaap is zulk een diep mysterie, want gij kunt met slapen, tenzij God de Heere u doet slapen.

Neem er de proef slechts van. Ge kunt ja gaan nederliggen; ge kunt u schikken tot den slaap; ge kunt met veel zelfbedwang en zelfbeheersching uw leden stilhouden; maar uzelven den slaap geven kunt ge niet En als het Gode niet beUeft dezen engel der nachten over u te brengen, dan waakt ge nóg als het daglicht rijst, en al uw gewaande rust heeft u afgemat in stede van versterkt.

Het is zoo wonderbaar.

In uw slaap zijt ge een machtelooze. Soms gaat de slaap zoo diep, dat men uw slaapvertrek zou kunnen leeghalen, zonder dat gij het bespeurdet. En om in die machteloosheid van den slaap weg te zinken, zijt ge toch weer onmachtig, tenzij God de Heere u de macht van uw dagbewustzijn ontneemt.

Machteloos wordt ge in den slaap, maar juist om in dien slaap met nieuwe kracht bekleed te worden Een sterven] bij den dag, om eiken morgen in nieuwe kracht op te staan.

Zoolang gij zelf, bij vollen dag, uw lichaam hanteert, kunt ge niet anders dan het vermoeien, uitputten en in kracht doen dalen. En eerst als ge uw Uchaam door den slaap uit uw hand in Gods hand laat overgaan, houdt die uitputting en afmatting op, en God de Heere neemt uw lichaam in de hand zijner almogendheid, om het te verfrisschen, te verkwikken, en weer voor een langen dag met levenswarmte en levenskracht te bezielen.

In den nacht, als alles slaapt, is God de Heere in uw huis de machtige werker, die op al die bedsteden, in al die kribben, en tot in de wieg toe als uw God en uw Schepper herschej-t wat teloor ging door het leven des daags, o. Wat merkt ge die wondere kracht van uw God niet soms bij uw kranken ! Dan was er dagen lang getobd en gebeden en geworsteld; en alle middel aangewend, en alle medicijn beproefd. Maar niets baatte.

Aldoor nam uw kranke af Tot het eindelijk God bebefde een stillen diepen slaap over het oog en over het bewustzijn van uw zieke te brengen. En hoe deed die ééne ilaap dan niet wonderen! Duizendwtrf meer dan alle medicijn door menschenhand bereid. Ja, hoe dagteekende niet veeltijds van dien eenen diepen slaap de voortgang tot volkomene gtnezing! En zou die wondere slaap dan enkel voor uw lichaam zijn ?

Maar ge weet immers beter.

Het kind dat 's avonds voor zijn school niet meer werken kon; zoo moe als het was; kan 's morgens weer vlug en helder leeren. De denker die zich 's avonds moö had gepeinsd, kon na gezonden slaap in den morgen weer met frissche kracht zijn denkarbeid opvatten.

En sterker nog, als ge in moeielijke levensomstandigheden, des avonds met het matte hart geen raad meer wist, hoe dikwijls heeft God de Heere u dan in den slaap, dat matte hart gesterkt, zóó gesterkt, dat ge 's morgens weer wilskracht hadt om te besluiten en helderheid om de juiste keuze te doen ?

En zou die innerlijke verfrissching ook niet tot uw ziel doorgaan? o, We weten wel, hetgeen de psalmist zégt : »Hij geeft het zijnen beminden als in den slaap'', heeft in dat lied een andere beduidenis, maar als ge inslaapt met de bede: «Geefmij heilige gedachten en wees in den droom mijn lust! ', dan mag dat naar de mystiek der Hernhutters onjuist zijn uitgedrukt, maar deze waarheid was er dan toch in, dat ge ook voor den nacht iets van uw God voor uiv ziel dorst hopen.

En zou de Heere dan ook die zeven k acht uur van den slaap, als uw ziel rust en al uw denken niets heeft in te brengen, en uw booze opwellingen zwakker zijn, niet ook met genade het hart van zijn kinderen sterken, en geloofswerkingen bereiden voor den geloofsstrijd, die straks in den morgen hen weer wacht! Haast zou het de vraag zijn, in welk deel van ons leven we het meest voor de eeuwigheid worden voorbereid, op den klaren dag, als alles ons aftrekt, en als onze geesteskrachten in de wereld uitloopen, of wel in den stillen nacht, als niets ons afleidt, en al onze zielskrachten in ons teruggetrokken zijn en in ons worden opgesloten.

Want ddt is het eigenlijk: Gij ligt op uw legerstede en slaapt, maar dan slaapt er nog iets anders in u, en uw zul rust in uw binnenste, gelijk gij op uw sponde rust.

Sommigen, dit ontkennen we niet, hebben ook ontmoetingen des Geestes bij vollen, klaren dag; maar toch dit zijn zeldzaamheden. En hoe schoon, hoe lieflijk is dan de gedachte niet, da, t God de Heere eiken nacht zijn be­ minden opzoekt, om als hun wezen in hun binnenste sluimert, dat sluimerend wezen te overkomen met reinigende en sterkende genadegaven.

Dit althans merken Gods kinderen wel zeker, hoe God de Heere hen in dien slaap voor de eeuwigheid bereidt.

In de morgenuren wordt veel minder gezondigd dan in de avonduren. Laat hier maar de herinnering uit eens iegelijks leven getuigen.

's Morgens is er meer reinheid over u uitgegoten, en in de avonduren kleeft er te veel stof der wereld aan u.

Ook dit nog.

Uw slapen gaan is een voorbereiding om eens den slaap des doods met stil vertrouwen tegen te gaan; een prediking van de Opstanding die komt Of gaat ook tot u niet soms een prediking uit, als uw God bg uw inslapen u indachtig maakt: »Zoo omvang Ik u eens in mijn armen, als ge den slaap des grafs gaat sluimeren", en straks bij uw on'.waken tot uw ziel zegt: »Zoudt ge aan Mij dan ook in uw doodslaap u niet toevertrouwen ; zie, Ik uw God bracht u immers terug in het heerlijkst licht!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

,,Jn orede nederliggen en slapen!''

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1889

De Heraut | 4 Pagina's