Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Amsterdam, I Febr. 1889.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Amsterdam, I Febr. 1889.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze korte uiteenzetting over de rechtspositie van de kerk van Christus in den Nederlandschen Staat, heeft meer dan we hopen dorsten, de aandacht getrokken.

Daarom komen we er op terug; deels om een exceptie te maken; deels om onze zienswijze te verduidelijken; en deels ook om ze te mainteneeren.

De exceptie is, dat we natuurlijk niet doelden op het Amsterdamsche kerkvoogdijproces, noch op de bezitsactiën door Nederhorst den Berg en enkele andere kerkvoogdijen ingesteld.

De beslissing van den rechter in deze gedingen toch staat geheel op zichzelf, en kan door ons, naar ons beste weten, op geenerlei wijze worden gebillijkt. En hoe weinig men in den Hoogen Raad ook op onze critiek letten moge, toch blijven we bij ons oordeel, dat de beslissing van den Hoogen Raad in zake de Amsterdamsche kerkvoogdij in het oog van den criticus der historie zijn juridisch prestige niet verhoogen zal.

Doch afgezien van deze exceptioneele gedingen, meenen we toch metterdaad onze stelling te mogen volhouden, dat de fout in alle overige gevallen beslissingen principaallij k schuilt in de verkeerde onderstelling, alsof de kerk van Christus beschouwd mocht worden als een zedelijk lichaam.! en dat, dit uitgangspunt eenmaal toegegeven, de uitslag der procedures kwalijk een andere kon zijn.

Mogen we onze bedoeling met deze stelling thans eenigszins verduidelijken?

De rechter nam overal aan, dat het Ned. Herv. Kerkgenootschap in rechten optrad als een zedelijk lichaam.

Uit deze onderstelling vloeide vanzelf voort, dat de oorsprong van dit zedelijk lichaam niet achter 1816 terugging. Immers, vóór dien tijd bestonden er wel kerken en personen, maar geen eenheid genaamd de Ned, Hervormde kerk. Deze eenheid wierd, bij deze onderstelling, eerst in i§i6 geformeerd.

En wat erger nog was, is zij als eenheid een zedelijk lichaam, dan volgt hieruit vanzelf, dat ze niet uit kerken, maar uit personen of leden bestond. Immers een zedelijk lichaain is een universitas personarum. Vandaar dan ook dat de rechter bij zijn arresten steeds aannam, dat niet de kerkeraden of kerken, maar de leden dier kerken het zedelijk lichaam rebus ipsis et factis in het leven riepen.

Heel het Gereformeerde historische systeem, dat de plaatselijke kerken de saamstellende deelen van het geheel zijn, wierd dus door deze ééne legende van het zedelijk lichaam omvergeworpen.

En eindelijk vloeide hieruit voort, dat het Regkment van 1816 éénig beslissend statuut bleef, waarnaar de rechter had te beslissen.

Immers een zedelijk lichaam ontstaat door den wil van personen en van dezen wil blijkt rechtens niet danuit eenstatmtt.

Zoolang er geen statuut is, bestaat ook het zedelijk lichaam niet in rechten. Het ei en de kip.

De onderstelling: De Ned. Herv. kerk is een zedelijk lichaam sloot dus de beslissing over de statuutquaestie reeds in zich.

Had Willem I dit statuut niet in het leven kunnen roepen, en was het niet rechtens door de leden aangenomen, welnu dan was er ook geen universitas personarum en het zedelijk lichaam bestond niet.

Men kon dus wel het statuut aanvallen, en uit den gebrekkigen ooï.sprong van het statuut concludeeren tot het niet bestaan van het zedelijk lichaam, genaamd de Ned.

Herv. kerk. Maar men kon, zoo eenmaal vaststond: De Ned. Herv. kerk is een zedelijk lichaam, van achteren het statuut niet meer aantasten, want met het feit van het zedelijk lichaam is rechtens het bestaan van het statuut gegeven.

Wel kon men dan nog captie maken op de beteekenis van het statuut en op zijn uitlegging, maar op het 'statuut als beslissend actestuk niet meer.

Daarom hadden we steeds gewenscht, en we wenschen dit nog, dat vroeg of laat do Hooge Raad principieel voor deze quaestie moge gesteld worden; en dat men onzerzijds bij den Hoogen Raad optredende, ter eerste instantie de stelling bestrijden zal, dat de Ned. Herv. kerk een zedelijk lichaam is.

Geeft men daarentegen die stelling als uitgangspunt ook maar eenigszins toe, dan is men o, i. weg en baat alle verder verweer niet meer.

Dan toch is al vsrat achter 1816 ligt waardeloos, is niets meer uit den aard en het wezen der kerk te decueeren, en is men tegenover het statuut machteloos.

Terwijl men omgfikeerd, als de quaestie van deze zijde wordt opgevat, juist sterk is in zijn bestrijding van het statuiit.

Het statuut bestaat niet; atqui ergo is er bok geen zedelijk lichaam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Amsterdam, I Febr. 1889.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's