Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"De heere zal mij aannemen!"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"De heere zal mij aannemen!"

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want moeder mijn vader hebben mij maar de Heere zal nemen. aan en mijne Psalm 27:10.

Vader en moeder nog te hebben is een schat, ook op mannelijken leeftijd; zelfs dan als uw hand reeds eigen brood won; en « voor de nooddruft uws levens niets van uw ouders meer toekomt.

Ge leeft dan wel niet meer bij hen en onder het ouderlijk dak. Gij bouwdet uw eigen huisje en werktet misschien zelf reeds voor vrouw en kinderen, die u geschonken werden. Maar ze zijn er dan toch nog, die vader en die moeder, uit wier vlecsch en bloed u het vleesch en bloed toekwam en uit wier hand en liefde ge zoo lange jaren geleefd hebt.

Maar, helaas, ook die rijke schat is niet bestemd om altoos duurzaam te zijn, en voor den één vroeger, voor den ander - spade, slaat ten leste het sombere uur, dat vader en moeder den laatsten adem uitbliezen, en nu de grafzerk hen dekt.

En dan hebben ze ons verlaten en zijn heengegaan; God geve naar zaliger gewesten en tot htm eigen gewin. Maar wij hebben ze niet meer, en dat stille rustpunt voor het leven, dat het denken aan het ouderlijk huis nog bood, is dan weg. Een ander inwoner trad er in, en heeft voor ons teeder gevoel dit huis ontheiligd.

En dan weten we wel, het moest zoo en het kon niet anders. Maar toch het laat een leemte, het slaat een wonde, die niet geneest, in óns hart. En als ten leste reeds lange jaren de nachtwind over het graf van vader'en moeder is heengegaan, kan nog, bij het denken aan onze lieve ouders, zulk een pijnlijk heimwee ons door het hart schrijnen.

Zoo had ook David lang na Isaï's dood nog zoo vaak heimwee naar zijn vader, die van hem ging; maar, en dat is het heerlijke, dit verleidde den Godsman niet, om sentimenteel bij de groeve te gaan weenen.

Neen, de rcan naar Gods harte kende een beteren en een hoogeren uitweg.

»Mijn vader'', zoo zong hij in zijn weemoed, »mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar ik heb een anderen Vader in den hemel, want de Heere zal mij aannemen, d. w. z. aannemen als zijn kind''''.

In een vaderlijk huis worden we geboren ^ en naar een Vaderhuis gaat de gezaligde door zijn sterven heen.

Goddelijk schoone speling van de heilige ordinantie onzer schepping.

Niet bijgeval is het, maar een heilige ordinantie, dat we uit vader en moeder geboren wierden. Het had ook anders kunnen zijn.

God de Heere had ons allen stuk voor stuk, evenals Adam, uit het stof der aarde opeens volwassen kunnen scheppen. Maar dat wilde de Heere niet, dat deed Hij niet. Neen, Hij bestelde het door zijn wondere macht in dier voege, dat Hij het beginsel van den mensch, die komen zou, inschiep in den mensch die er reeds was en zoo den eenen mensch uit den anderen deed geboren worden.

Zoo ontstond op aarde een vader en moeder.

Ze wierden dit niet door eigen keuze; maar door en krachtens deze heilige ordinantie des Heeren, en tegelijk wierd door diezelfde ordinantie de mensch, die nu volgde, kind.

God heeft Adam vader en Eva moeder, Abel land gemaakt, en sinds datzelfde wonder alle eeuwen door herhaald.

Het was in Gods gedachte, eer het op aarde verwerkelijkt wierd, en lang eer het eerste menschenhart in vader-en moederweelde van kindervreugde blij geklopt heeft, had God de Heere deze geboorte en dezen band en deze weelde bedacht en zich voorgesteld.

Ook al wat uit die geboorte en dien band en die'weelde later uitvloeide, was dus in Gods bestel besloten en is uit dit bestel ons toegekomen.

Die inrichting, dat het kind eerst volkomen machteloos is, en zoo weer sterven zou zoo het niet geholpen wierd; die moederborst, die gereed is om de dorstige lipjes te besproeien; die sterke aanhankelijkheid van de jonge kraamvrouw aan dat wichtje; dat tobben met het kindeke eer het iets spreken of loopen kan; die arbeid, die er in het zweet des aan • schijns voor moet afgesloofd, om het te kleeden en brood te geven; en straks te ontwikkelen, iets te doen leeren, en te vormen; en wat ge er uit de ziekekamer en het bidvertrek nog bij kondt voegen, — dat alles ligt als in kiem in die ééne gedachte Gods: een kind uit een vader en moeder.

En als nu straks ook in dat kindeke besef ontwaakt van wal het is een vader te bezitten en een moeder rijk te zijn, en er vormt zich aanhankelijkheid en verkleefdheid; trouw en liefde; volgzaamheid en gehoorzaamheid; kortom die duizend banden, waarmee het kinderlijk besef aan vader en moeder verbonden is, dan is ook die weelde van het hart niets dan uitvloeisel uit de Goddelijke gedachte^ Altegader goede gaven van Boven van den Vader der lichten afdalende.

Maar hierbij blijft het niet.

Neen, God de Heere riep al dit schoons niet uit niet tot aanzijn, als een bloem des velds, die eerst wel sierlijk pronkt, maar straks verwelkt.

Neen, deze heilige ordinantie van den vader en het kind heeft hooger, heeft eeuwige beduidenis.

God schiep den mensch naar zijn Beeld, naar den Beelde en de Gelijkenisse Gods schiep Hij hem. Let wel, niet enkel in zijn persoon, maar ook in zijn optreden. En als straks de eerste mensch vader wordt, is dit aardsche en vergankelijke vaderschap niets dan een afdruksel van het eeuwige Vaderschap des Heeren HEEREN.

En al wat er nu in dat vaderschap op aarde uitkomt is niets dan afdruksel, afschaduwing, afbeeldsel van dat eeuwige Vaderschap Gods.

Alleen het splitst zich. Adam deelt zich in Adam en Eva. En de rijke volheid van het Vaderschap des Eeuwigen valt in het vader-en moederzijn uiteen, om saam in zijn onderlinge verbinding af te beelden en te vertoonen het uit God geteeld en geboren worden; het door God gedragen en getroeteld worden; het door God gevoed en verzorgd worden; het door God gekleed en gedekt worden; het door God gevormd en ontwikkeld worden, ja; het gemind en geliefd worden door den Vader die in de hemelen is.

En zoo ook omgekeerd als God Abel kind maakt, en na hem alle mensch eerst kind maakt, dan heeft ook dat kind-zxyn. eeuwige beduidenis. Want ook dat kind-zxyn uit uw vader en moeder is niets dan afdruksel en afschaduwing van wat ge zijn moet voor uw God. Afbeeldsel, opdat ge in deze schilderij van het huisgezin zoudt zien en er van te leeren, hoe ook gij u door God hebt te laten dragen en voeden, alleen voor uw God hebt te leven, en voor uw God hebt te staan in die verkleefdheid en aanhankelgkheid, in die gehoorzaamheid en volgzaamheid, in die trouw en die liefde, die ge aan »vader en moeder" geleerd hebt.

"Worden nu »vader en moeder" ten grave uitgedragen, dan houdt die heilige leerschool op; want leerschool was ze; meer niet. Dit alles moest te niet gaan en zich terugtrekken, om eindelijk het volle schoon der werkelijke, eeuwige liefde te doen doorbreken, als Hij u tot zijn eigen kind zou gemaakt hebben, en ge Hem, den 'H.tQxn, dXs uwwezenlijken en eetiwigen Vader zoudt hebben leeren minnen.

Zoo werkt de natuur voorbereidend en afbeeldend voor de genade 1 En als dit eenmaal mag beseft worden, dan treurt het kinderhart niet in wanhoop bij het graf dat vader en moeder omsliiit, maar dankt het voor de liefdeweelde die het genoot, en meer nog voor de heilige les, die het in die liefdeweelde geleerd heeft, om nu eerst recht wezenlijk kind te worden, en nu tot zijn wezenlijken Vader te komen.

»Mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij [tot zijn kind] aannemen!" Kind te zijn is onze eeuwige roeping.

Indien gij niet wordt als dit kindeke, voor u geen zaligheid! En nu maakt de Heere ons eerst kind van onzen vader die ons gegenereerd en van onze moeder die ons gebaard heeft. En dan ontwaakt al spoedig het streven, om de kinderschoenen te ontwassen, va. geen kind meer te zijn.

En dat moet; want dat eerste kind-zi]n kon niet duren en is voorbijgaand.

Maar dan ontsluit God de Heere allengs het oog voor het eeuwige kind-ziy\, en in zijn wondere liefde wordt Hij u als een eeuwige Vader openbaar.

Dit is dus de samenhang tusschen dat vergankelijke en dat eeuwige kindschap.

Die aardsche lunderweAdQ de afschaduwing en de teekening, het bestek en de aanduiding van wat het eeuwige /iz«ifschap wezen zou.

En zoo werkt alles harmonisch op elkander.

Als kind geboren, om eens als kind van een beteren Vader te sterven, en eeuwig in het Vaderhuis daarboven kind van den Vader in de hemelen te zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's