Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan den Heiligen Gesst en het gebed.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan den Heiligen Gesst en het gebed.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp: ant wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitspreke lijke zuchtingen. Rora. 8:26.

Thans komt de vraag, wat het virerk vanden Heiligen Gtsst in het gebed van den wedergeborene is.

Hierbij nu moet onderscheiden tusschen het gebed van den wedergeborene zelven en het gebed van den Heiligen Geest voor hem.

Dit laatste bespreken we het eerst, omdat ons desaangaande door den heiligen apostel Paulus de duidelijkste openbaring is geschonken. Hij zegt er van in het onuitputtelijk rijke achtste kapittel aan de kerk van Rome: »De Heilige Geest komt onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort; maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen, en die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes zij, dewijl Hij voor de heiligen naar God bidt, "

Om dit roerende woord van aangrijpende vertroosting wel te verstaan, merke men allereerst op, dat hier geen sprake is van een gebed, dat de wedergeborene zelf doet, noch ook van een verzuchting, die hij zelf slaakt; maar integendeel van een gebed en een verzuchting, die door een ander te zijnen behoeve wordt opgezonden. Er is hier sprake niet van een eigenlijk gebed, maar van een voorbidding, en wel een voorbidding, die de Heilige Geest doet voor Gods heiligen ').

En ten andere dient ge wel in te zien, dat deze voorbidding, die de Heilige Geest voor den wedergeborene doet, een geheel andere voorbidding is, dan de voorspraak van Christus den R-^chtvaardige.

Er is tweeërlei voorbidding, de ééne van den Christus, en de andere van den Heiligen Geest, en ge moet, om niet in misverstand te dwalen, u duidelijk rekenschap geven van het onderscheid tusschen deze beide.

Dit onderscheid nu bestaat hierin, dat Christus zijn voorbidding doet in den hemel, en de Heilige Geest op aarde. De voorbidding van ons heilig Hoofd toch grijpt buiten ons plaats door een Christus, die van ons weggegaan is; maar de voorbidding van den Heiligen Geest geschiedt in ons eigen hart door den Trooster, die dit hart tot zijn tempel koos.

Doch niet alleen in de plaats waar, maar ook in den aard der bede zelve, is deze tweeërlei voorbidding onderscheiden. Als toch Christus in de hemelen met heerlijkheid bekleed voor zijn uitverkorenen en verlosten bidt, dan strekt deze bede om de vrucht van zijn zoenoffer voor ons geldende te ruaken. „Indien wij gezondigd hebben, wij hebben een voorspraak bijden Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige". Maar als de Heilige Geest voor ons bidt, dan bidt deze niet, om ons de vrucht van het kruis van Golgotha te doen toekomen, maar om de diepe, verborgen nooden van ons hart voor het oog van den Drieëenigen God te ontdekken en bloot te leggen.

Er is eene vereeniging van God en den mensch in den Christus, omdat hij, in de gestaltenis Gods zijnde, onze menschelijke natuur aannam. Wanneer deze Christus

') Oudtijds oordeelden de meeste uitleggers (en zoo ook Calvijn en onze Kantteekenaren) dat met dit bidden van den Heiligen Geest bedoeld was, een inwerking op ons, tengevolge waarvan mij zelven zuchtingen slaakten. Thans is deze zienswijze verlaten. Vers 23 dwong hiertoe, In dit vers toch is juist sprake van wat Calvijn in vs. 26 waande te lezen. Daar spreekt de heilige apostel van »züchtingen" die uit ons opkomen, en in ons gewerkt zijn door den Heiligen Geest. Hier in vs. 26 kan dus niet nogmaals hetzelfde staan, daar het woordeke «desgelijks" waarmee dit vers aanvangt, een nieuwe gelijksoortige zaak inleidt. Bovendien wordt hier van den Heiligen Geest geheel hetzelfde woord gebezigd, dat in vs, 34 van de voorbiddinge des Heilands wordt gebruikt: eniunchanein Voorts eischt het woord sunaniilambanesthai d vertaald is door: mede te hulp komen, dat de helpende persoon niet enkel in ons, maar ook mei en naast ons te werk gaat. En eindelijk noopt hiertoe vs. 27, en dat wel 1°. omdat er sprake is van een meening, een overdenking, die niet in ons, maar in het bewustzijn van den Heiligen Geest plaats grijpt; en 2". omdat er sprake is, dat in dit zuchten een bidden naar God (en niet naar den mensch) is {Kata Theon niet eis Theon^, d. w. z. een bidden niet «naar God toe", edoch naar de door God gewilde wijze; en dit nu valt alleen in den Heiligen Geest. Dat zulk zuchten een enkel maal op dé wijze van de glossolalie (het spre ken in talen) instrumenteel 'smenschen luchtorganen in bewegmg bracht, is hiermee niet ontkend. Slechts houden we staande, dat dit niet ligt in «onuitgesproken zuehtingen." Eer het tegendeel. voor ons bidt, gaat er dus een gebed voor ons op van God den Zoon, maar in zijne vereeniging metonze menschelijke natuur. Hij bidt als Hoofd van het Lichaam der nieuwe menschheid, als Koning van zijn volk, als Verbondsbezegelaar van het Nieuwe Testament in zijn bloed. Eenigermate op gelijke wijs nu bestaat er ook een vereeniging tusschen God en den mensch, als de Heilige Geest voor de heiligen bidt. Immers, dan is die Heilige Geest in het hart van den wedergeborene ingegaan, woont daarin als in zijn tempel, en, door die inwoning met dezen mensch in de innigste en altoosblijvende gemeenschap getreden, bidt Hij nu voor dien uitverkorene, als met hem in vereeniging staande, en als stellende zich zelven bij het bidden in zijn plaats.

Beide malen is er alzoo Voorbidding, maar beide malen op een andere wijze. Als een vader priesterlijk voor zijn gezin bidt, doet hij dit niet, omdat ook zijn gezinsleden zelven niet gelijk gebed konden uitstorten, maar vermits hij als hoofd de roeping heeft, om voor zijn gezin bij God in te treden. Allen bidden, maar bovendien bidt hij nog als hoofd voor heel het gezin saam. En zoo nu ook heeft Christus als het Hoofd des Lichaams de roeping om voor heel dit Lichaam te bidden. Al baden de leden van het Lichaam dus nog zoo goed en op nog zoo volkomene wijze, dat zou zijn gebed niet overtollig maken. Alle leden van het Lichaam moeten bidden, en bovendien moet hij bidden voor heel het Lichaam saam. Maar anders is het als een moeder bidt bij het ledekantje van haar lieveling, die op vroegen leeftijd sterven gaat. Dat kindeke toch van vijf a zes jaren kan wel iets bidden, maar niet veel. Het beseft van verre niet, wat er met hem gebeurt. Het heeft geen flauw begrip van wat er eigenlijk voor hem gebeden moet worden. En daarom komt nu de moeder en knielt bij haar stervenden lieveling neer, en bidt voor baar kind, „zijn zwakheid te hulp komende, omdat het zelf niet weet te bidden gelijk het behoort." Was dat kind twintig jaar ouder, zoo zou dit niet noodig 1 zijn, can zou haar kind zelf beseffen in wat j ernstigen toestand het verkeerde, en zeil uit zijn nooden naar God kunnen roepen. Maar | nu kan het dit nog niet, en ter oorzake van ' dit onvolmaakte in zijn toestand, komt nu \ de moeder zijn zwakheid mede te hulpe en | bidt voor haar kind tot God. En zoo nu ! ook is het gelegen met de voorbidding j van den Heiligen Geest. Indien de weder-1 geborene reeds was waar hij zijn moest, en ' zelf bidden kon gelijk het behoort, zoo zou er voor deze voorbidding geen plaats zijn. Maar nu Gods uitverkorene nog in dezen onvolmaakten toestand verkeert, en met zwakheid omvangen, zelf nog niet beseft, wat ea hoe er eigenlijk gebeden moet worden, nu komt de Heilige Geest deze zijn zwakheid te hulp, en bidt voor dezen heilige, maar nog met zwakheid bevangene, tot God.

De oorzaak van de voorbidding van den Heiland ligt dus daarin, dat hij htt Hoofd des Lichaams is, en als zoodanig, ook al waren de gebeden der verlosten nog zoo rijp en volkomen, toch altoos voor zijn volk intreedt bij den Vader. De oorzaak van de voorbidding van den Heiligen Geest daarentegen ligt in heel iets anders, t. w. in de onvolkomenheid, onrijpheid en ongenoegzaamheid van de gebeden der geloovigen. Zijns is een aanvullend gebed. Een gebed voorzoover de geloovige zelf nog niet kan bidden gelijk het behoort, en dat dus minder wordt en afneemt, naarmate Gods kind zelf het goede en rijpe bidden aanleert.

Deze voorbede van den Heiligen Geest hangt saam met den toestand van den wedergeborene, gelijk de heilige apostel dien in het zevende kapittel van zija brief aan de kerk van Rome geteekend had.

­ Zeer zeker had het God den Heere kunnen believen, een zondaar op zulk een wijs weder te baren, dat hij plotseling na zijn wedergeboorte van alle vermenging met de zonde en van alle nawerking van de oude natuur af ware gev/eest. Maar het feit is, dat God de Heere dit anders heeft besteld. Da wedergeboorte brengt . niet dezen plotselingen ommekeer teweeg. Ze at verandert wel plotseling en als met éénen slag onzen staat voor God, maar zij zet ons niet opeens in een toestand van volstrekte heiligheid om. Integendeel, het blijft ook na de wedergeboorte eenerzijds: Ik heb een vermaak in de Wet Gods , naar den inwendigen mensch", maar ook anderzijds: „Ik zie een andere wet in mijne leden, die strijdt tegen de wet mijns ge-­ moeds." En vandaar de uitroep: „Ik, ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods.'"

Bij deze gesteldheid nu komt de vooridding van den Heiligen Geest ons te stade. Werden we opeens, plotseling, door de edergeboorte in volkomen heiligheid omezet, zoo zou deze voorbJdding er niet ijn, want Gods kind zou dan met geen wakheid meer behept wezen, en zelf weten te bidden gelijk het behoort. Maar nu at niet zoo is, en velerlei zwakheid ons derwijs te onder houdt, dat wij zelven tot het rechte bidden nog onbekwaam zijn, nu komt de Heilige Geest deze onze zwakheid te hulp en bidt in de heiligen voor de heiligen tot God, alsof het hun eigen ebed ware.

Op dit laatste legge men nadruk. De personen voor wie de Heilige Geest d H bidt, worden hier ^heiligen" genaamd, en e steeds moet volgehouden, dat elk wedergeborene, welke zwakheid hem ook nog aanhangt, een heilige is. Heilig, niet om wat in hem gevonden wordt, maar om het woord dat Christus tot hem gesproken heeft: Gij zijt de mijne. Doch juist omdat men een heilige is en toch nog veelszins in zeer onheiligen toestand verkeert, mogen die beide niet onverzoend tegenover elkander blijven staan. Daarom leert ons de Heilige Schrift, dat we, ook dan als wij zelven nog midden in den dood liggen, heilig zijn in Christus, zoodat onze heiligheid er wel is, alleen nog maar niet in ons, maar buiten ons in Christus Jezus. „Ons leven is met Christus verborgen in God". En zoo nu moet het ook met ons gebed zijn. Omdat we heiligen niet maar heeten, maar zijn, moet ook het volkomen gebed van een heilige uit ons hart opklimmen voor den Troon der genade. Het reukofïer onzer gebeden. En overmits wij nu zelven nog niet in staat zijn, om dit volkomen reukoffer der gebeden te ontsteken, en ons reukoffer er toch zijn moet, komt nu de Heilige Geest onze zwakheden mede te hulp, en bidt tnt one hart ons ten behoeve naar God.

Dit gaat buiten ons besef om; want de Heilige Geest bidt voor ons in ons met onuitsprekelijke zuchtingen; wat niet zeggen wil, dat Hij ons zuchten doet slaken, j waarvan we ons geen rekenschap weten te geven, maar zoo dat de Heilige Geest zelf | in ons zucht, met bewegingen en aandoenin-' gen waarvan wel de vertroostingen zich aan \ ons mede kunnen deelen, maar die met de | zuchten van onze ademhalingswerktuigen ! niets te maken hebben. Dit volgt uit wat j de heilige apostel in het 27e vers zegt dat de Kenner der harten ons hart doorzoekt ' om te weten welke .< de . meening des , < -Gees-tes zij.

Doch behalve dit werk van den Heiligen Geest bij zijn bidden voor ons en in onze plaats, is er ook een werk van den Heiligen Geest in ons eigen bidden, voor zooveel we de gave der wedergeboorte ontvingen.

De verhouding tusschen dit tweeërlei werken van den Heiligen Geest verschilt naar onzen toestand.

Denkt _ ge u een kind dat in de wieg reeds de gave der wedergeboorte ontving, en jong stierf, eer de wedergeboorte in bekeering kon doorwerken, dan had dit jonge wicht nog volstrekt geen eigen gebed, en bad alleen de Heilige Geest in en voor dit wicht met onuitsprekelijke verzuchtingen.

Groeide dit kindeke daarentegen op en kwam het op later leeftijd tot bekeering, dan begon het toch ook bij hem met een uitsluitend gebed van den Heiligen Geest voor hem, en eerst later na de bekeering voegde zich hier zijn eigen gebed bij.

En ook na zijn bekeering kunnen er toestanden van ingezonkenheid en zelfs van afval voorkomen, waarin het eigen gebed van Gods kind geheel verstomde, maar zoo dat onderwijl het gebed van den Hei iigen Geest voor en in hem toch altoos doorging,

En eindelijk, naarmate de wasdom van een kind van God nog gering was of hooger klom, bleef zijn eigen gebed achterlijk of vorderde, en in dezelfde mate was het gebed van den Heiligen Geest voor hem nog schier het een en al, dan wel afnemend. De Heilige Geest bidt voor ons zoolang en voor zooverre we zelven het nog niet kunnen; maar tevens de Heilige Geest leert ons zelf bidden, opdat allengs zijn gebed voor ons overbodig worde. Wat in zich sluit, dat in gevaar van verleidingen die wij niet zien kunnen of beseffen, dat in worstelingen en aanvechtingen die wij niet doorgronden, de Heilige Geest aanstonds het gebed weer voor ons opneemt, en voor ons roept naar God.

Dit moet ge echter niet in dien zin opvatten, alsof de Heilige Geest ons leerde bidden, om zelf allengs geheel buiten ons gebed te raken. Integendeel, alle gebed van ods kind moet een bidden in de gemeenchap met den Heiligen Geest zijn. Hoe nniger uw gebed zal zijn, hoe voller het n die gemeenschap van den Heiligen Geest oet staan. En hoe meer we in ons geed nog alleen bidden, hoe meer ons biden weer in het zondig bidden terugzinkt n ophoudt een gebed van Gods kind te ijn. » Bidt, " roept de apostel Judas, „bidt in en Heiligen Geest!"

Slechts dit is het verschil, als de Heilige g eest voor ons bidt, bidt Hij zonder ons, uiten ons om, al is het ook in ons eigen art. Daarentegen leeren vie zelven hïdéea, an is nog altoos de eigenlijke bidder de Heilige Geest, maar dan bidt Hij met ons en door ons, en roept van onze lippen naar God. Zooals een moeder eerst voor haar kindeke bidt, zonder dat dit kindeke het merkt, en dan haar kindeke leert bidden, om straks te bidden met haar lieveling, zoo ook is het werk van den Heiligen Geest. Hij begint met zonder ons voor ons te bidden. Dan leert Hij ons zelven bidden. En hebben we in deze school der gebeden vorderingen gemaakt, dan gaat de Heilige Geest met ons bidden, en bidt niet maar in maar ook door ons. Dit is „de Geest der aanneming tot kinderen Gods, door welken wij roepen: Abba Vader, " maar op zulk een wijs, dat de Heilige Geest in hetzelfde oogenblik „met ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn."

Vandaar dat onze Heiland tot de Samaritaansche vrouw van Sichar zei: „De ure komt en is nu, dat de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in Geest en in waarheid." Deze bijvoeging ^en in waarheid" sloeg terug op den zinbeeldigen dienst der Israëlietische ceremoniën. In Israël was heel de dienst des Heeren in schaduwen, zinbeelden en symbolen. Het land Kanaan was beeld van den hemel. Jeruzalem is het binnenste heiligdom. Sion was de Troon Gods. Het bloedig offer van var en ram beeldde de vergeving af. En het wietookaltaar was symbool van de gebeden der heiligen. In dat alles nu was wel ware beduidenis, maar geen wezenlijke waarheid. Geen «waarheid", want Jeruzalem was niet het heiligdom des Heeren HEEREN, en Sion was niet de Troon der genade. De waarheid van dat alles is en was in den hemel der hemelen, en deze waarheid en genade is eerst door Christus geworden, gelijk het symbool en de schaduw gekomen was door de wet van Mozes. Nu Christus gekomen was moesten de gebeden der heiligen dus losgemaakt ook van Jeruzalem en het is daarom dat Jezus tot de Samaritaansche vrouw zei: Jeruzalem of Garisim is geen vraag die in mij opkomt, dat raakt alleen de bedeeling der schaduwen slechts, en die dienst heeft, nu ik kwam, uit. Van nu af zal het geen aanbidden in schaduwen meer zijn; nu worüt het een aanbidden van den Vader in de hemelen in wezenlijke werkelijkheid en waarheid. En zoo eerst kan ook verstaan, wat Jezus er bijvoegde: een bidden in den Geest. Zoolang het volk in den dienst der schaduwen hing, zocht het steunsel voor zijn gebed in het uitwendige, Miar nu het een aanbidden in waarheid zou worden, nu moest dit steunsel «ÏV^ meer in het uitwendige, maar inwendig worden gezocht, en dat steunsel bood de Trooster, de Heilige Geest.

Het wezen van Gods kind bestaat juist daarin, dat hij den Heiligen Geest ontving; dat de Heilige Geest woning in zijn hart maakt; en zich inwendig huwde met zijn ziel. Alle uiting des levens in hem die nog van hem alleen uitgaat, en niet uitgaat van den Heiligen Geest in hem, behoort niet tot het kindschap, maar is zonde. En slechts in zooverre de inwonende Geest hem beweegt, aandrijft en bewerkt, zijn zijn gedachten, woorden en wer ken, uitingen van het kind van God in Hem. Geldt dit nu reeds voor heel het terrein zijns levens, te sterker gaat dit dan door voor zijn gebedsleven. Ook na zijn bekeering kan hij wel bidden en bidt hij wel dikmaals uit zichzelven, zonder dien Heiligen Geest, maar dan is dat geen gebed van Gods kind, maar nog van den ouden zondaar. Werkt daarentegen de gemeenschap met den Heiligen Geest in zijn hart, en ontvangt hij bij zijn bidden van dien Heiligen Geest de aandrift en de bezieling, dan is het wezenlijk een gebed van het kind Gods in hem geworden, juist omdat het in hem gewerkt wierd door den Heiligen Geest.

Deswege voegt de profeet Zacharia „den Geest der genade en der gebeden" dan ook saam. Het is één en dezelfde Heilige Geest die, ingaande in ons hart, ons de genade ontsluit, ons met genade verrijkt en de genade beseften leert, en die n gelijken tred hiermede, den dorst naar ie genade in den gebede doet uitgaan. Het gebed is het roepen om genade, en at gebed kan niet komen, eer de Heilige eest ons den rijkdom der genade die in hristus Jezus is, voor het zielsoog heeft itgestald. En omgekeerd, de Heilige Geest an dezen rijkdom der genade voor onze iel niet doen schitteren, of tegelijk wekt Hij egeerte, dorst en verlangen naar deze enade en drijft ons alzoo tot bidden uit.

Of wilt ge het nóg omvattender, laat het dan zoo zijn uitgedrukt:

Voor het gebed van Gods kind zijn hem drie dingen van noode. Ten eerste, dat hij een inzicht in den rijkdom der eeuwige ontferming hebbe. Ten tweede, dat zijn nood en dood hem levendig op het hart drukke. En ten derde, dat hij in zijn nood en dood gemeenschap erlange met die ondoorgrondelijke barmhartigheden.

Welnu, hoe zal ooit voor het zielsoog van Gods kind de heilige tegenwoordigheid des Heeren HEEREN in vrede ontdekt , vorden, zoo God de Heilige Geest niet zelf in zijn ziel ingaat en hem de tegenwoordigheid van het Eeuwige Wezen ontdekke? Insgelijks, hoe zal een kind van God zijn nood en dood, we zeggen niet in woorden kunnen beschrijven, maar levendig op de ziel voelen prikkelen, als niet bij het licht des Heiligen Geestes de diepte des verderfs voor hem ontbloot wordt.' En eindelijk, hoe zal een kind van God, juist bij het levendig besef van dien nood en dood toch tot zijn God durven roepen, en dat roepen in de gemeenschap der liefde kunnen volbrengen, als niet de Trooster hem in zijn ziel verwekt tot vrijmoedigheid en vertrouwen.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Dan den Heiligen Gesst en het gebed.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's