Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het graf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het graf.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONÜASSAFDEELING XXÏÏ.

I.

Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen gelijkerwijs gij hem naar den hemel hebt zien henenvaren. Hand. i : iii.

Met de 22ste Zondagsafdeeiing komt de Catechismus aan de laatste twee Geloofsartikelen toe, die luiden: „Ik geloof de Wederopstanding des vleesches en een Eeuwig leven."

Bij de uitlegging schakelt de Catechismus hier aanstonds de zaligheid ook der ziel na het sterven in, en dit is uitnemend; mits men maar v/el versta en inzie, dat naar het oorspronkelijk bedoelde der Twaalf Geloofsartikelen, niet de zaligheid der ziel na den dood, maar uitsluitend de Wederopstanding des Vleesches wordt beleden. Immers over de zaligheid der ziel is reeds gehandeld in de leer der Kerk. Die kerk is de vergadering dergenen, die ten eeuwigen leven verkoren zijn, en van die kerk beleed Gods kind, dat hij een lid is en eeuwig zal blijven.

Voor een afzonderlijk geloofsartikel om nu nogmaals te belijden, dat de ziel na den dood voortbestaat, en, ook bij dit voortbestaan, terstond na den dood in de verkiezende genade Gods besloten blijft, is ait dien hoofde in deze Apostolische Geloofsbelijdenis geene plaats. Reeds het artikel over de „Vergeving der zonden" liep uit in het oordeel. En het is niet naar het oogenblik van uv/ sterven, maar naar den grooten en doorluchtigen dag van de Wederkomst des Hecren, dat dit voorlaatste geloofsartikel u verplaatst.

Dit uitgangspunt worde hier scherp vastgehouden. Niet alsof onze Catechismus ten onrechte ook de zaligheid der ziel hierinlaschte. Waarom zou men ook deze hier niet retrospectief mogen bespreken t Ook hierbij toch zijn er tal van vragen, waarop de Heilige Schrift ons niet alle antwoord onthield, en die gekidelijk in verband met de Wederkomst des Hecren kunnen te berde komen.

Maar het uitgangspunt vaor dit artikel moet in die Wederkomst zelve genomen.

Daarbij v/as de belijdenis van den Zoon blijven slaan, toen het heette: „Van waar hij wederkomen zal om te oordeelen de levenden en de dooderi". En toen is daarop wel de belijdenis van den Heiligen Geest! en de Kerk en de in haar klevende Vergeving der zonden gevolgd, maar toch altoos ia dien zin, dat in die Kerk het werk van Christus zou openbaar worden; en nu ten slotte zou worden beleden, hoe dit werk afliep.

Het is de verhoogde Heiland, die den Heiligen Geest heeft uitgestort; het is de verhoogde Hei'and, die zijn kerk in stand houdt; het is de verhoogde Heiland, die de vergeving der zonden als vrucht \'an zijn rantsoen geldende maakt bij den Vader; en zoo bok is het de verhoogde Heiland, van wien eens de Wederopstanding des vleesches en de ingang in de eeuwige heerlijkheid zal uitgaan. Duidelijk toch schrijft de heilige apostel ook de Wederop standing dss vleesches aan den Chiistus toe, waar hij in Fil. 3:21 schrijft: Onze wandel is in de hemelcD, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk deti Heere \ Jezus Christus, die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan zijn verheerlijkt lichaam, naar de werking der kracht, waardoor hij ook alle dingen aan zichzelf kan onderwerpen."

Op den voorgrond sta hier dus dat het gewichtig stuk, hetwelk in dit slot onzer XII artikelen wordt beleden, nog steeds voorwerp onzer hope blijft; dat het er nog niet is; dat de vervulling ervan nog niet kwam; dat ook wij te dezen opzichte nog onder de profetie leven; en dat eenstaan het einde der eeuwen de volheid kan ingaan.

Natuurlijk, hoe verder we komen, des te meer krimpt de profetie in en te rijker wordt de vervulling. Dat ügt in den aard van elk proces. In het Paradijs was het nog alles profetie wat de Heere van het zaad der vrouw sprak. Onder Israels bedeeling was reeds veel getoond en geopenbaard, wat Adam en Noach nog dierf. Reeds een deel profetie was vervuld. Maar toch het groote middelpunt van alle nrofetie, de komst van den Christus tot deze aarde toefde nog. Het reeds vervulde deel was voor Israël dus klein, het nog te vervullen deel onmetelijk groot. Voor ons, die in de bedeeling des Nieuwen Testaments leven, staat dit nu weer anders. Voor ons ligt de Vleeschwording, ligt Golgotha, ligt de Opstanding van Christus reeds achter ons. Dat m.achtig deel der profetie ging dus in vervulling en hield op voor ons nog profetie te zijn. Maar toen Jezus stierf op Golgotha en straks opvoer van den Olijfberg, was daarom lang nog niet heel de profetie vervuld. Ze was zeer ingekrompen, doordien een telkens grooter deel van haar erf naar dat der vervulling overschoof. Maar niettemin begcn er toen een nieuwe worsteling, een nieuwe gisting, een nieuw levensproces, welks ontwikkeling en eindafloop er nog niet was en dus nog in de profetie school. Een profetie die vooral het boek der Openbaringen van Johannes, als sluitboek van de Heilige Schrift, ons zoo klaarlijk voorlegt. Sinds verliepen weer achttien, straks negentien eeuwen, en het spreekt wel vanzelf, dat ook in deze negentien eeuwen weer heel wat profetie in vervulling ging en een breed stuk, dat voor een Polycarpus, een Augustinus, een Thomas a Kempis nog in windselen lei, allengs door de historie ontrold is, en ophield profetie te zijn. Doch hoeverre wij ook in onsen tijd het einde der dingen mogen genaderd zijn, toch is het einde van den v/eg er nog niet. Nog een eind weegs ligt voor ons open. Dat verdere stuk van den v/eg en hetgeen op het eind van dien weg ons beidt, blijlt dus ook nu nog profetie, die voor ons enkel in de belofte hangt, en eerst de groote en doorluchtige dag des Heeren zal ons dat einde al'cr dingen in vervulling doen gaan.

Men gaat dus teil, zoo men van de profetie spreekt als een afgesloten terrein, dat wel voor Israël als profetie bestond, maar niet meer als profetie voor ons zou bestaan. Integendeel, heel de Schrift "wijst ons niet slechts achterwaarts naar het Paradijs en Golgotha, m.aar ook voorwaarts naar de Parousie ea het rijk „vaa j^uwiga glorie. In de wezenlijke profetie, onder de onvervulde belofte leven ook wij nog.

Vraagt men waar deze nog niet vervulde profetie dan geboekt staat, dan wijzen we in de eerste plaats op het boek der Openbaringen; maar ook vooral op hetgeen al de heilige apostelen omtrent de toekomende dingen te boek stelden; en niet minder naar v/at de Heiland, in zijn redenen over de einduitkomst van den strijd tusschen Licht en Duisternis geprofeteerd heeft. Ja, zelfs daar mogen we nog volstrekt niet staan blijven. Tot in het Oud Verbond moeten we terug. Want schier niet één proleet kunt ge openslaan, of zijn vergezichten reiken verre over Golgotha en den Olijfberg heen. Schier alle profeteeren u niet alleen van den lijdenden Messias in smaadheden, maar evenzeer en schier nog sterker van den Koninklijken Vorst die in zijn glorie komen zal.

Zij kennen niet maar een David, die als een ree op de bergen vliedt, maar ook een David die zegevierend Jeruzalem binnentrekt, en een Salomo, die in het rijk van vrede en gerechtigheid met vorstelijken luister schittert.

De Gemeente des levenden Gods mag dus niet alleen bij Bethlehem en Golgotha leven, als ging de profetie dier toekomst hcur niet aan. Doet ze dit, dan begaat ze dezelfde fout, waaraan Israël zich schuldig maakte, toen het wel het morgenoffer en het reukwerk op Zion aanstak, maar in den Messias die komen zou niet. inleefde, en dies, toen hij kwam, voor zijn majesteit geen oog had. Neen, we mogen geen vrede hebben met den smaad die nog steeds den Naam des Hoeren achterirclgt, met de verwerping en hooning van Jezus' naam door negen tienden van de kinderen der menschen. Heel deze Schepping is Godes. Zijns moet ook de glorie van deze Schepping wezen. En even smadelijk als deze wereld eens den Zoon van God uitwierp, even majestueus moet eenmaal op deze zelfde wereld zijn luister geopenbaard en gehuldigd worden.

Inleven in de Toekomst des Heeren is daarom voor de kerk des Heeren plicht. Een geloof dat hier geen behoefte aan kent, is niet kerngezond; is te zeer uitsluitend bedacht op eigen zielezaligheid; en mist het ware oog voor wat den Christus toekomt en eens uit deze wereld rijpen moet.

Vandaar dat toen de kerk deze belijdenis van de Toekomst des Heeren maar al te zeer vergat, allerlei sekten aan de buiten wacht^zijn opgetreden, om eenzijdig die Toekomst op den voorgrond te schuiven, en in apocalyptische dweperij heil te zoeken. Reeds de enkele herinnering aan de , ., Heiligen der laatste dagen" zegt hier genoeg van, en opmerkelijk is het, hoe bijna alle later opgekomen sekten, tot die der Mormonen inkluis, altoos den mond over de Wederkomst des Heeren vol hebben.

Dit toont, dat er bij de belijdenis van deze Wederkomst des Heeren eene klip ligt, die de rechtzinnige kerk heeft te mijden, en-de historische kerk toont ons duidelijk genoeg waarin deze klip bestaat. Het zien namelijk op de Wederkomst des Heeren brengt de verleiding met zich, om zich gan den strijd van het heden te onttrekken. In tweeërlei opzicht komt dit voor. Bij sommige sekten in dien zin, dat ze den strijd tusschen vleesch en geest te bang vinden, en om zich aan dien harden strijd ] te onttrekken, zich alvast indroomen in | een toekomst die er nog niet is, en daaraan een vrijbrief ontkenen tot allerlei inschikkelijkheid voor het vleesch. Men weet wat de Wederdoopers in Munster, wat de Naaktloopers in Amsterdam, wat nog in deze eeuw soortgelijke sekten in Brazilië, wat in Zuid-Afrika de „Heiligen der laatste df.gen" bedreven. Doch ook bij andere kettersche richtingen, die wel verre van het vleesch in te willigen veeleer in ascetische strengheid het lichaam tot onderwerping brengen, doet zich toch een verwant verschijnsel voor. Zij namelijk ontzien niet den strijd tegen het vleesch, maar deinzen wel terug voor den strijd met de geleerden, de aanzienlijken, de edelen, de veelszins rechtschapen tegenstanders van den Christus, die in het philosofenkleed tot hen uitgaan.

Tegen deze mannen op het gebied van kerk en staat en maatschappij te strijden vinden ze pijnlijk. Ze leven zoo gaarne met hen op goeden voet. Ze stellen zelfs prijs op hun omgang en vriendschap. Ze zijn irenisch jegens hen gezind, onverschillig of ze hen op kerkelijk of wetenschappelijk gebied zien optreden. En overmits nu de werkelijkheid van het hecsn hen nopen zou met deze edelen van ons geslacht te breken, en zich zoo allerlei onverkwikkelijkheid als gevolg van die breuke op den hals te halen, trekken ze zich liever in de Apocalyptiek terug, richten aller oog op de wederkomst des Heeren, en boeien de dwepende zielen en nieuwsgierigen van geest, met allerlei bijzonderheid over de dingen die komen zullen.

Ook die nieuwsgierigheid speelt daarbij een hoofdrol. Het ligt in onze menschelïjke natuur, dat wij, o, zoo gaarne de profetie misbruiken zouden als een m.iddel om onze weetgierigheid te bevredigen. Het liefst hadden wij een profetie, die tot in de kleinste details, tot met jaar en dag en uur ons in staat stelde, om te voorzeggen wat er straks gebeuren zou.'Een soort profetie in den geest der hcidensche waarzeggerij. Zoo is echter de profetie des Heeren niet De echte goddelijke profetie biedt vergezichten, die u een algemeen besef, een algemeenen indruk geven van wat komen zal, maar in grilligen, wisselenden, dioramatischen vorm, zoodat al de bijzonderheden er wel in schuilen, maar dat ge eerst van achteren, als de profetie vervuld wierd, er de bijzonderheden met vasten blik in kunt weervinden. Altoos naar den stelregel, dat de profetie ons gegeven is, opdat, als het zal geschied zijn, heel de kerk bekennen moge, dat de Heere het alzoo gesproken heeft.

Hiermee echter niet tevreden, doen thans vele dezer sekten, wat oudtijds de rabbijnen deden, en pogen kleine bijzonderheden te voorspellen, en uit allerlei detail-trekken in de profetie nauwkeurige berekeningen af te leiden omtrent hetgeen te gebeuren staat. En of de Schrift nu al nog zoo duidelijk zegt, dat de Zoon des menschen komen zal, als een dief in den nacht, dat hielp alles niet; en keer op keer heeft men gewaand het jaar van den ondergang der wereld zoo vast en stellig te kunnen uitrekenen, dat er bij duizenden waren, die hun goed verkochten en hun geld opmaakten, denkende: Straks heb ik er toch niet meer aan. Het Chiliasme bewandelde steeds denzelfden weg en was er evenzeer steeds op uit, om allerlei speciale voorspellingen in de Schrift te vinden, en zulks tegen de vasten zetregel van alle echte profetie in. En zoo zijn er dan ook nu weer kringen, waarin men over den grond der zaligheid heenglijdt en nauwlijks meer ernst maakt met de zuivere belijdAiis derrechtvaardigmaking, maar waarin men alle gesprek schier rusteloos loopen laat over tal van vragen rakende de toekomst, v/aarop toch geen kind des menschen antwoorden kan.

Ons zeggen, dat de kerk des Heeren meer dan dusver in de wederkomst des Heeren heeft in te leven, vatte men dus vooral niet op in den zin, als gaven we daardoor eenigen prikkel of eenige aanmoediging aan deze ongezonde en in den grond ongeestelijke Apocalyptiek. Neen, staande in de rijke, heerlijke genieting van wat ons in Bethlehem en Golgotha is toegebracht, heeft de kerke Gods thans op elk gebied den harden strijd te strijden, die juist door Golgotha feller dan ooit tusschen hen die den Zoon kussen en die anderen die zijn kroon in het stof necrwerpen, ontbrand is. En zoo daarbij het heerlijk vergezicht van de Toekomst des Heeren voor ons ontsloten is, dan wierd ons dit gegund, niet om als rabbijnen op jaren en uren en detailtrekken te suffen, maar om midden in den strijd des levens, juist voor dien strijd bezield te worden door de zegepraal die aanbreekt; in dien strijd gesterkt en gestaald te worden door de zekerheid van den eindtriomf; en onder dien strijd, als we struikelen en vallen, den zoeten troost in te drinken, dat de laatste overwinning toch aan Christus en zijn volk blijft.

Maar in dien zin dringen we dan ook met onze Geloofsbelijdenis zeer sterk op dit in eere herstellen van de verwachting van 's Heeren toekomst aan.

En dit is noodig. Verreweg de meeste Christenen toch, denken niet veel verder dan hun eigen dood. Dat. boezemt hun belangstelling in, hoe het in die ontzettende ure voor hen gaan zal. Hoe als het lichaam koud wordt en verstijft, en straks een prooi der ontbinding en der graven wordt, de ziel afgescheiden van dat lichaam, dan toch voort kan leven, en v/at in dat komend leven haar lot zal zijn. En hebben ze nu eenmaal grond om te mogen hopen, dat dan ook hun lot met de gezaligden zal zijn, nu, dan vragen ze ook niet verder Dit is hun reeds genoeg en te over. En dan denken ze zich na den dood een gelijkmatig, rusteloos durend voortbestaan, waarin hun ziel bij Jezus is, — en verder vragen ze niet.

En dit nu juist moet bestreden, omdat het wortelt in geestelijke zelfzucht; in, als we zoo zeggen mogen, een hemelsch egoïsme, dal zich verder om de eere Gods en den afloop der dingen niet bekreunt.

Mocht dit zoo van Christuswege, dan zou ons in de Heilige Schrift ook verder niets geopenbaard, over niets gesproken.

van niets gerept zijn. Maar zoo is het niet. De Heilige Schrift spreekt over de zaligheid der ziel onmiddellijk na den dood zelfs zeer weinig, en spreekt daarentegen veel en breedvoerig over de dingen die aan het einde komen zullen.

Dit heeft hierin zijn oorzaak, dat de Heilige Schrift ons afleert, schier uitsluitend over en. om ons zelf te denken, en er ons toe nopen wil om alle dingen in verband met Gods eere te bezien.

Nu heeft God deze wereld geschapen. In die wereld en in dit heelal is opstand tegen zijn majesteit uitgebroken. En deswege is nu de hoofdvraag voor den eindafloop niet, of gij er bij behouden wordt, maar of God Almachtig ten leste over eiken tegenstand en opstand zal triomfeeren.

Die wereld is zijn Schepping, die van Hem afviel. En daarom is het de capitalc vraag, of God de Heere weer over dit zijn schepsel triomfeeren zal, en de eere van zijn wereld zal hebben of niet.

Alzoo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eeniggeboren Zoon aan haar gegeven heeft; maar die wereld heeft dien Zoon van zijn welbehagen aan het kruis geslagen en gedood. Vandaar de hoofdvraag : Moet dit zoo blijven ? Of wel, komt eens de ure, dat God de Heere, die zijn Zoon aan die wereld schonk, ook de eere van dien Zoon over de wereld zal doen uitbreken.

Hard is de strijd die tusschen het geslacht dat God vreest en dat Hem niet vreest om den wille van den Zoon in de wereld gestreden wordt.

En gedurig schijnt het alsof de wereld de sterkere is, en het volk des Heeren onderligt. En daarom is het hoofdvraag of dit zoo blijven zal, dan wel of eens de dag en het uur komt, waarop men weer zien zal het onderscheid tusschen dien die God vreest en dien die Hem loochent in zijn hart.

Zalig, is er uitgeroepen, zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beerven, en bij duizenden zijn de zachtmoedigen des Heeren op het schavot omgebracht en is het martelaarslot hun deel geworden. Vrage daarom, moet dit zoo blijven, of zal God de Heere zijn rechtvaardigen wreken en hen redden van dien smaad?

Op deze vragen, en op deze vragen alleen komt het aan. En overmits nu juist deze vragen zich persoonlijk concantreeren in de vraag, of uw lichaam, dat God schiep, terecht komt dan wel prooi der ontbinding blijft, daarom juist leidt de Belijdenis dit stuk der waarheid in met den juichtoon, dat er Wederopstanding is des vleesches.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 maart 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Over het graf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 maart 1889

De Heraut | 4 Pagina's