Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Zend uw sikkel en maai".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Zend uw sikkel en maai".

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En een andere engel kwam uit den tempel, roepende met een groote stem tot dengene, die op de wolk zat; Zend uw sikkel en maai; want de ure om te maaien is voor u gekomen, dewijl de oogst der aarde is rijp geworden. Openb. 14:15.

Alles heeft zijn bestemden tijd. Voor elk ding dat komen zal is een ure. Voor elke beslissing die komen moet, toeft het juiste oogenblik.

Dat doet ons vreemd aan. Niet dan met moeite kan onze trage geest in dat denkbeeld van een beslissend oogenblik inkomen. En toch toont heel de schepping het ons.

Eerst snijdt de ploegschaar door den akker. Dan gaat de zaaier uit die zaaien zal, en strooit het zaad in de opgeploegde voren.

En als God dan van zijn hemel zonneschijn en regen neerzendt, geraakt die bodem in gisting, dat zaad ontkiemt en schiet uit, en Jange weken, lange maanden verlustigt ons oog zich in dat groeien en gelen der halmen.

Van den morgen op den avond en van den avond op den morgen gedijt het koren er in. En het schijnt wel, alsof dat koren geen andere bestemming had, dan om dien akker met golvend goud te overdekken en weelde te tooveren in de natuur.

En toch, dat was slechts schijn.

TXt maar, eindelijk speurt het kennersoog van den landman, dat het graan nu in de airen geheel gerijpt is. En hij neemt den wind en het getijde waar, of er op droogte in den dampkring te rekenen valt. En is dat gunstig oogenblik gekomen, dan gaat het bevel uit zijn mond aan zijn knechten uit. En morgen, als nauw de zon is opgegaan, is dat halmenveld ten doode gedoemd. Dat goudgeel graan heeft voor het laatst in den zonneglans geblonken. Zie, daar daalt de sikkel neer, door vlugge, rappe hand tegen de buigende halmen ingeslagen, en niet lang meer, of al het prachtige halmenveld ligt bij handvoUen op den bodem neergeworpen; wordt straks tot schoven opgezet; en als weer de landman zijn dienstknechten en dienstmaagden beveelt, rijdt kar en wagen den akker op, en al het gemaaide koren wordt van den akker naar den dorschvloer weggedragen; tot de wees en de arme komt om zijn nalezing te houden. En dan blijft er straks niets meer over dan die leege, zwarte, kale akker, tot in zijn stoppelen omgeploegd.

Zoo veelzeggend, zoo veelbeduidend.

Eerst weken-, maandenlang, dat stille, kalme, bijna onmerkbare rijzen en rijpen. En dan opeens die dag des oogstes. Die sikkel die in de halmen slaat. En wég is alles wat er stond.

In dat zaaien en rijzen, dat rijpen en maaien nu spreekt een stemme Gods.

Zijn heilige Schriftuur wijst er telkens op.

Ook wel in het beeld van de rijpende en blauwende trossen aan den wingerd, tot de wijngaardenier de sappige druiven afsnijdt. Maar onder welk beeld ook, altoos keert diezelfde gedachte weer, eerst dat langzame, stille worden en gedijen, en dan plotseling die breuke, die voleinding, 'dat maaien of dat afsnijden. Alles aanloopend op een einddoel, tot dat einddoel bereikt is, en dan opeens dat ingrijpen van de hand des maaiers; die volheid des tijds; die ure dat het uit is met wat achter lag en dat iets nieuws zijn aanvang neemt en straks begint.

Want als nu de sikkel in de halmen is geslagen, en alle schoof op den dorschvloer is saamgebracht, dan is het wel uit met dat eerste proces, maar begint even beslist terstond een tweede proces. Dan wordt die halm gedorscht en uitgeklopt; het graan op de wanne gezuiverd; de gezuiverde korrel stuk gestooten of tot meel vermalen; en zoo rijpt door een nieuw proces het brood dat den mensch ter voeding zal zijn; om in 's menschen lichaam door een nieuw proces nogmaals een ander doel na te jagen, en niet te rusten eer het door menschenhand uitgestrooide zaad tot den i mensch is weergekeerd en in zijn eigen bloed is omgezet.

En dat alles beschikte en bestelde en verordineerde God Almachtig. Hij die den tijd voor het zaaien en den tijd des oogstes heeft afgemeten. Die aan het koren en het zuurdeesemde verwantschap schonk om deeg en brood te vormen. En die thans dat kostelijk brood met zijn zegen achtervolgt, om het in ons om te zetten in bestanddeelen van ons eigen bloed.

En dan is er in elk proces dat daarbij plaats grijpt altoos dat dubbele. Eerst dat langzame rijpen en gedijen, en dan eindelijk het plotseling oogenblik waarin dat rijpen en gedijen zijn voleinding vindt en Hij afbreekt wat er was, om uit wat Hij doet ondergaan, het nieuwe te doen uitspruiten.

Altoos zijn woord, dat niet ledig tot Hem wederkeert, maar doet hetgeen waartoe Hij het uitzendt. Als sneeuw en regen daalt het vocht uit zijn schatkamer neder. Dan drinkt de aarde het in en bemorst het. Tot het in den bodem dier aarde de zwangere graankorrel ontmoet. Die doet ze dan zwellen en bersten en een kiem uitschieten. Het laat zich in den halm opzuigen. Tot in de air dringt het vocht op. En als straks het gedijde en gezegend brood insluipt in ons bloed om onze levenskracht te sterken, is er altoos nog een druppel van dat vocht in, dat God in sneeuw en regen uitzond, om brood aan den eter te geven en zaad aan den zaaier.

Eén ding vooral wil Gods heilig Woord, dat ge daarbij steeds voor oogen zult houden. Het wil, dat ge bedenken zult, hoe het zoo toegaat met alle ding dat om u is, maar dat het zoo ook toegaat met u zelven.

Zooals die halmen op het veld opschoten en groeiden, en straks van dat veld wOrden weggemaaid, zoo bloeien en rijpen ook de kinderen der menschen op den akker van ons menschelijk leven; maar komt ook voor hen de ure der voleinding, dat de sikkel in de halmen daalt, en hun plek die ze op het veld hielden niet meer gekend wordt.

En ook hier weer dezelfde tegenstelling.

Eerst weken, maanden, jaren lang dat stille, gestadige, schijnbaar altoos durende voortrijpen en voortgelen op den akker; en dan plotseling die keer in den toestand, dat inslaan van den sikkel in de halmen. En dan is het uit en buigt ook hun hoofd zich neder, tot straks hun plaatse ledig is.

Een tegenstelling, een plotselinge overgang, die hoe dikwijls ook gezien, ons toch altoos zoo verrassen blijft, dat bijna niemand er op verdacht is, als de sikkel ook tot hem komt.

Het scheen zoo zoetelijk voort te varen. Zoo ongemerkt scheen zich een nieuw eindweegs aan elk afgelegd eind van den weg vast te knoopen. De voortgang was zoo geleidelijk, zoo gestadig, zoo duurzaam.

Na eiken avond altoos weer een morgen; na eiken winter altoos weer een lente met haar bloemen die ontloken en haar vogelen d ie in de takken hun lied voor God zongen. Ach, waarom zou er dan een einde aan komen? Waar­

waarom zou er dan een einde aan komen? Waarom zou er geen eindeleoze voortgang zijn?

En toch, dat einde komt, omdat God leeft en over u gebiedt en over u beschikt, en omdat Hij u dit stille^roeien en gedijen schonk, niet om dat groeien noch om dat gedijen, maar opdat er een oogst voor Hem zou zijn.

Want zooals de landman het oogenblik beidt, waarop dat groeien uit zal hebben, en zijn woord tot zijn dienstknechten: »Zend den sikkel uit en maai" uit kan gaan, zoo toeft en beidt ook God de Heere bij elk van zijn menschenkinderen, steeds uitziende naar dat bestemde oogenblik, naar die beschikte ure, waarop het rijpen uit zal hebben, en de vrucht van al zijn zorge, die Hij aan u besteedde, kan ingedragen in zijn Koninkrijk.

Uw wereld is voor Hem. Ze is zijn akker, waarop al wat er bloeit en rijpt, rijpt en bloeit voor Hem, opdat Hij, de Heere des oogstes, ook van dezen akker zijn oogst erlange.

En al de dagen uws levens merkt Hij op u, uitziende naar dat oogenblik der voleinding, tot Hem de vrucht zijns werks toekomt. o. Wel hem, wien het in die ure des oogstes gebeuren mag, dat hij straks op de wanne gezuiverd, een kostelijke vrucht van den akker der wereld voor den Heere zijn God mag zijn.

Dan maait de sikkel niet om te verderven, maar zamelt in voor Gods eeuwig Koninkrijk.

Dan is er een groeien en bloeien geweest, dan was er een rijpen en gedijen. En dan wordt het einddoel bereikt: de voleinde en voltooide vrucht, die dan een nieuwe toekomst tegen gaat, om naar nieuwe ordinantie God den Heere te dienen in zijn heilig bestel.

Alle man zie toe.

De sikkel die de volle korenhalmen maait, maait ook het opgeschoten onkruid weg, en maait ook weg de leege oi vervuurde halmen, waaruit geen koren op den dorschvloer springen zal.

Dan ging het niet naar Gods woord, maar tegen Gods woord.

Dan was er geen groeien maar verbasteren, geen rijpen en gedijen maar vermageren en verschrompelen.

En als dan de dag des oogstes komt, dan is het oordeel zoo onafwendbaar.

De wanne, door Gods heilige hand geschud, schift zoo onherroepelijk het koren van het kaf.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1889

De Heraut | 4 Pagina's

,,Zend uw sikkel en maai

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1889

De Heraut | 4 Pagina's